ECLI:NL:TDIVTC:2015:9 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/80/81

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:9
Datum uitspraak: 26-02-2015
Datum publicatie: 09-04-2015
Zaaknummer(s): 2013/80/81
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklaagden wordt verweten dat zij ten aanzien van een hond te voorbarig zijn uitgegaan van een epilepsieaanval. Gegrond: waarschuwing.

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

Uitspraak in de zaak van   

X,            klager,    

tegen

Y,              beklaagde sub 1 (zaak nr. 2013/80),

Z,               beklaagde sub 2 (zaak nr. 2013/81),

hierna tezamen te noemen: beklaagden.

1. DE PROCEDURE

Klager heeft tegen iedere beklaagde afzonderlijk een klacht geformuleerd. Beklaagden hebben schriftelijk verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, is besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die op 18 december 2014 heeft plaatsgevonden. Klager was aanwezig. Beklaagden hebben zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

Beklaagden wordt verweten, zakelijk weergegeven, ten aanzien van de hond van klager, die nadien een tumor bij het hart bleek te hebben (bij een andere dierenartsenpraktijk vastgesteld) tekort te zijn geschoten qua onderzoek, diagnosestelling en behandeling.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een Franse Bulldog met de naam A, geboren op 30 mei 2006.

3.2. In de klacht wordt door klager beschreven dat de hond in de ochtend van zaterdag 21 september 2013 thuis op de grond lag met een afwijkende ademhaling, schokkerig was, haar tong uit haar bek liet hangen, vergrote pupillen had, slap en koud aanvoelde en vrijwel nergens op reageerde. Klager heeft naar aanleiding hiervan telefonisch contact opgenomen met beklaagde sub 1, zijnde de op dat moment dienstdoende dierenarts.  

3.3. Met betrekking tot de inhoud van het telefoongesprek die ochtend met beklaagde sub 1 staat in de patiëntenkaart opgetekend dat sprake was van stuipen en dat de hond buiten bewustzijn was, althans was geweest. Niet in geschil is datbeklaagde sub 1 bij dat eerste telefoongesprek heeft aangegeven dat het waarschijnlijk om een epileptische aanval ging en heeft geadviseerd om nog ongeveer tien minuten af te wachten.

3.4. Omdat de situatie niet verbeterde, heeft klager ongeveer een half uur later opnieuw telefonisch contact opgenomen. Beklaagde sub 1 heeft op dat moment geadviseerd om met de hond naar de praktijk te komen voor onderzoek.

3.5. Na aankomst op de praktijk, omstreeks 10 uur, heeft beklaagde sub 1 de hond onderzocht. In de patiëntenkaart staat vermeld dat klinisch onderzoek en de auscultatie geen bijzonderheden opleverden. Bij beklaagde sub 1 bleef het vermoeden bestaan dat de hond epileptische aanvallen had gehad.Beklaagde sub 2 was bij het consult eveneens aanwezig en heeft ter assistentie bloed bij de hond afgenomen voor onderzoek, waarover klager de daaropvolgende maandag, 23 september 2013, telefonisch contact kon opnemen. Beklaagde sub 1 heeft de hond verder per injectie Fenobarbital toegediend, waarna klager het dier weer mee naar huis heeft genomen.

3.6. Eenmaal thuis leek het in eerste instantie iets beter met de hond te gaan, maar ongeveer een uur later verslechterde de situatie. Klager heeft beschreven dat de hond onder meer wankel liep en verdwaasd keek, afwijkend ademde, koud aanvoelde en vergrote pupillen had. Klager heeft vervolgens opnieuw beklaagde sub 1 gebeld, die aangaf dat de klachten een bijwerking van de toegediende medicatie konden zijn.

3.7. Ook de rest van de dag was de hond volgens klager kortademig, sloom en voelde koud aan. In de nacht verergerden de symptomen en zakte de hond volgens klager ook steeds weg. Klager heeft omstreeks 2 uur in de nacht de praktijk gebeld en toen met beklaagde sub 2 gesproken. Vast staat dat tijdens dit gesprek ook is gemeld dat de hond tevens ontlasting liet lopen. Volgens klager heeft hij daarnaast verteld dat daarbij bloed meekwam en dat de hond had gebraakt. In geschil is wat er vervolgens precies door beklaagde sub 2 is geadviseerd.

3.8. Direct na dit telefoongesprek met beklaagde sub 2 en dus diezelfde nacht nog, heeft klager telefonisch contact opgenomen met een andere dierenartspraktijk. Op zondagochtend 22 september 2013 heeft aldaar een consult plaatsgevonden.  

3.9. Die volgende zondagochtend heeft de betreffende dienstdoende dierenarts na onderzoek geconcludeerd dat geen sprake leek van epilepsie, maar dat de hond uitgedroogd, onderkoeld  en in shock was. Er is bloed afgenomen voor onderzoek. De hond is opgenomen en door middel van een infuus met fysiologisch zout behandeld. Klager heeft diezelfde dag de praktijk van beklaagden gebeld en beklaagde sub 2 gesproken, die in dat gesprek de uitslag van het de vorige dag verrichte bloedonderzoek heeft medegedeeld. Uit het bloedonderzoek bleken afwijkende hemoglobine- en hematocrietwaarden.

3.10. Ook op 23 en 24 september 2013 heeft de hond bij de opvolgende dierenarts in opname verbleven en is nadere onderzoek verricht (o.m. thoraxfoto’s en echografie), waaruit is gebleken dat er sprake was van een tumor bij het hart. De situatie bleek zodanig ernstig, dat in de middag van 24 september 2013 is besloten de hond te euthanaseren.

4. HET VERWEER   

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op die verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten aanzien van de hond van klager, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen.

5.2.Bij de beantwoording van die vraag stelt het college het in het veterinair tuchtrecht geldende uitgangspunt voorop dat een dierenarts alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken, zodat college het handelen van iedere beklaagde afzonderlijk zal bespreken. 

a. Ten aanzien van beklaagde sub 1, Y (zaaknummer 2013/80)

5.3. Gebleken is dat beklaagde sub 1 op basis van de telefoongesprekken en het klinisch onderzoek op zaterdag 21 september 2013 de symptomen van de hond heeft toegeschreven aan een epilepsieaanval en dat door hem een injectie met Fenobarbital is toegediend met de bedoeling om een nieuwe epilepsieaanval te voorkomen.

5.4. Het college gaat er vanuit dat door klager bij de telefonische anamnese en op de praktijk de symptomen zijn gemeld als in het klaagschrift omschreven (slapheid, koude poten en oren, kortademig, tong uit de bek, vergrote pupillen). Hoewel beklaagde sub 1 bij zijn klinisch onderzoek en auscultatie geen bijzonderheden heeft kunnen vaststellen en een aantal symptomen zouden kunnen passen bij epilepsie, viel naar het oordeel van het college niet uit te sluiten dat er evengoed van een andere onderliggende aandoening sprake kon zijn. In dat verband is de keuze voor toepassing van Fenobarbital naar het oordeel van het college voorbarig en onvoldoende onderbouwd geweest. Dit betreft een diergeneesmiddel dat symptomen onderdrukt en in een situatie als hier aan de orde, waarbij er nog geen zekerheid bestaat over de oorzaak van de klachten en er nog geen definitieve diagnose is, kan toepassing van dit middel er ook toe leiden dat het stellen van een definitieve diagnose en het vinden van een (andere) oorzaak van de klachten wordt bemoeilijkt. Het college is van oordeel dat beklaagde sub 1 in zoverre een verwijt treft, dus waar hij te weinig rekening heeft gehouden met een andere oorzaak dan epilepsie en waar hij heeft gekozen voor toepassing van Fenobarbital.

b. Ten aanzien van beklaagde sub 2, Z (zaaknummer 2013/81)

5.5. Uit de stukken is gebleken dat beklaagde sub 2 tijdens het consult op zaterdag 21 september 2013 bij de hond bloed heeft afgenomen voor onderzoek. Uit de patiëntenkaart blijkt dat de uitslag daarvan op dezelfde dag om 13:49 uur bekend was.

5.6. Beklaagde sub 2 is vervolgens op 22 september 2013 omstreeks 2:00 uur in de nacht telefonisch door klager benaderd. Door het college wordt aangenomen dat daarbij is gemeld dat de hond soortgelijke klachten had als die zaterdagochtend en nu ook ontlasting liet lopen.De lezingen van partijen lopen uiteen over de vraag wat er door beklaagde sub 2 precies is geadviseerd. Volgens klager werd aangegeven de situatie af te wachten en om de praktijk de volgende dag terug te bellen, terwijl beklaagde sub 2 stelt dat klager is verteld opnieuw contact op te nemen als de klachten niet binnen korte tijd –enkele minuten- over waren. Hoe het ook zij, in ieder geval staat vast dat beklaagde sub 2 klager met de hond die nacht niet naar de praktijk heeft laten komen.    

5.7. Ook als wordt uitgegaan van de lezing van beklaagde sub 2 is het college van oordeel dat zij in de gegeven omstandigheden bij het bewuste telefoongesprek niet mocht volstaan met advies om terug te bellen als de situatie niet zou verbeteren. Er was immers sprake van aanhoudende klachten en niet in geschil is dat telefonisch ook is gemeld dat de hond ontlasting liet lopen. Gelet hierop en nu beklaagde sub 2 de vorige dag zelf bloed had afgenomen, had het naar het oordeel van het college in de rede gelegen dat zij op dat moment in ieder geval initiatief had genomen om de bloeduitslag te raadplegen (die blijkens de stukken op 13:49 uur bekend was). Alsdan had bijvoorbeeld duidelijk kunnen zijn dat er sprake was van afwijkende hemoglobine- en hematocrietwaarden. In combinatie met de door klager gemelde symptomen (koud aanvoelen, ontlasting laten lopen), had dit naar het oordeel van het college reden kunnen vormen om in twijfel te trekken of hier wel sprake was van een epilepsieaanval. Alsdan had kunnen worden besloten de hond naar de praktijk te laten komen danwel anderszins nader onderzoek voor te stellen, maar in ieder geval de regie over de zorg voor de hond in eigen hand te houden. Door in de gegeven situatie na te laten zich te vergewissen van de betreffende bloeduitslag, kan beklaagde sub 2 naar het oordeel van het college een te afwachtende houding worden verweten en wordt de klacht jegens haar in zoverre gegrond geacht.

Ten aanzien van beide beklaagden:

5.8. De eindconclusie is dan dat de klachten gegrond zijn, althans in voege als hiervoor beschreven.  Het college acht in beide zaken passend om navolgende maatregel op te leggen.

6. DE BESLISSING   

Het college:

in de zaken met de nummers 2013/80 en 2013/81:

verklaart de klachten gegrond, in voege als hiervoor uiteengezet;

geeft ieder van beklaagden daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden

drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M.J. Wisse en drs. B.J.A. Langhorst-Mak , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2015 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.