ECLI:NL:TDIVTC:2015:6 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/77

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:6
Datum uitspraak: 29-01-2015
Datum publicatie: 05-03-2015
Zaaknummer(s): 2013/77
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Complicaties na knieoperatie hond. Beklaagde wordt verweten een verouderde operatietechniek te hebben toegepast. Ongegrond.

X,  klaagster,

tegen

Y.   beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 november 2014. Alleen klaagster was daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten ten aanzien van de hond van klaagster bij een knieoperatie een verouderde operatietechniek te hebben toegepast, als gevolg waarvan er complicaties zijn opgetreden en de hond opnieuw moest worden geopereerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Bouvier des Flandres, met de naam XXXX, geboren op 28 augustus 2007.

3.2. De hond kampte sinds mei 2013 met kreupelheid. Gebleken is dat klaagster als paraveterinair werkzaam is bij een dierenkliniek alwaar de hond door een dierenarts is onderzocht. Deze dierenarts stelde vast dat de rechterknie overvuld en pijnlijk was en dat mogelijk sprake was van letsel aan de voorste kruisband. Uit de röntgenfoto’s bleek geringe artrose aan het gewricht en aan het bovenste deel van de knieschijf. Deze dierenarts heeft klaagster doorverwezen naar beklaagde, werkzaam bij een specialistische kliniek. Nadat er telefonisch contact had plaatsgevonden en röntgenfoto’s zijn doorgestuurd, is de hond op 6 juni 2013 op de praktijk van beklaagde onderzocht, waarbij is vastgesteld dat er speling in de knie aanwezig was die duidde op een partiële ruptuur van de rechter kruisband.

3.3. Op 7 juni 2013 heeft beklaagde de hond aan de rechterknie geopereerd, waarbij de voorste kruisband en de artrose zijn verwijderd. Hierna heeft stabilisatie van de knie plaatsgevonden door middel van een fasciestrip vanaf de laterale fabel naar de proximale tibia. Er is vervolgens Previcox voorgeschreven en afgesproken dat acht weken nadien contact opgenomen moest worden met beklaagde om te bezien hoe het met de hond ging.

3.4. Klaagster heeft gesteld dat de hond de betreffende poot ongeveer 6 weken na de operatie naar buiten begon te draaien en dat ongeveer 8 weken na de operatie kreupelheid en pijnlijkheid optrad. In de patiëntenkaart staat vermeld dat op 31 juli 2013 een telefonisch gesprek tussen partijen heeft plaatsgevonden, waarbij klaagster aangaf dat de betreffend knie de avond ervoor verdikt was geraakt en dat de hond niet meer wilde lopen. Beklaagde heeft geadviseerd om de hond Previcox toe te dienen, de knie te koelen, de hond aangelijnd uit te laten en om op consult te komen als de klachten niet binnen vijf dagen verdwenen zouden zijn.

3.5. Omdat de klachten in de periode hierna aanhielden, is klaagster is voor een second opinion naar een andere dierenarts gegaan, die onder meer vaststelde dat er sprake was van zwelling, uitgesproken crepitatie en overvulling van het gewricht. Deze dierenarts heeft de hond op 3 september 2013 opnieuw geopereerd door middel van de zogenoemde TPLO-techniek (Tibial plateau leveling osteotomie). Het college heeft begrepen dat de hond na verloop van tijd is hersteld en de kreupelheid is verholpen.

3.6. Op 10 september 2013 heeft er een telefonisch gesprek plaatsgevonden tussen partijen, waarbij klaagster haar onvrede heeft geuit over de door beklaagde verrichte operatie.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat het er bij de beoordeling van die vraag niet omgaat of de meest optimale zorg is verleend en dus niet of het handelen van beklaagde beter had gekund, maar om de vraag of beklaagde in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden.

5.3. Het belangrijkste verwijt dat beklaagde wordt gemaakt is dat zij een verouderde operatietechniek zou hebben toegepast die niet in overeenstemming zou zijn met moderne orthopedische inzichten en die heeft kunnen leiden tot het optreden van complicaties. Klaagster heeft in dat verband onder meer gesteld dat de opvolgend dierenarts heeft geconstateerd dat de buitenste meniscus beschadigd is geraakt terwijl deze voor de door beklaagde verrichte operatie intact was.

5.4. Het college stelt voorop dat op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende vast staat dat een knieoperatie in het onderhavige geval geïndiceerd was, gelet op de geconstateerde ruptuur van de voorste kruisband van de rechterknie.

5.5. Ter behandeling kunnen verschillende operatietechnieken worden toegepast, daaronder de techniek die door beklaagde is toegepast, waarbij de voorste kruisband en de artrose verwijderd zijn, en de knie gestabiliseerd werd door het aanbrengen van een fasciestrip. Beklaagde heeft aangegeven dat tijdens het eerste contact op de polikliniek is besproken dat er meerdere methodes zijn om letsel aan een voorste kruisband te behandelen en dat zij heeft uitgelegd welke methode zij hanteert en wat de voordelen daarvan zijn.

5.6. Hoewel er modernere operatietechnieken bestaan, ziet het college geen aanleiding om te oordelen dat de door beklaagde toegepaste techniek veterinair onjuist zou zijn of dat klaagster zonder meer had mogen verwachten dat er een andere of modernere operatietechniek zou zijn toegepast. Het college deelt de opvatting van beklaagde dat ook de door haar toegepaste  operatietechniek nog steeds een gangbare en aanvaardbare methode betreft om een knie te stabiliseren als er sprake is van een ruptuur van de voorste kruisband. Bij de keuze voor een bepaalde techniek speelt ook een rol de ervaring die een dierenarts met een bepaalde operatiewijze heeft. In dat verband heeft beklaagde gesteld jarenlange ervaring met deze techniek te hebben en deze met succes en ook bij grotere en zwaardere honden te hebben toegepast. Voorts is niet komen vast te staan dat de operatie niet correct zou zijn uitgevoerd, noch dat de opgetreden complicaties per definitie het gevolg zijn van de verkozen operatietechniek, terwijl ongewis is of bij de keuze voor een andere techniek problemen zouden zijn uitgebleven. Beklaagde heeft verder terecht gesteld dat herstel van een knieoperatie maanden kan duren en dat daarbij ook (herstel en toename van) de bespiering een rol speelt. In de patiëntenkaart staat overigens ten aanzien van het telefoongesprek tussen partijen op 31 juli 2013 met zoveel woorden vermeld dat klaagster zou hebben aangegeven dat er de avond ervoor iets was gebeurd waardoor de knie –plotseling- verdikt is geraakt. Beklaagde heeft gesteld dat zij er hierdoor vanuit ging dat er sprake was van een misstap of verdraaiing en dat de knie door activering van artrose tijdelijk verdikt was geraakt, hetgeen het college niet onaannemelijk voorkomt. Daarvan uitgaande acht het college niet verwijtbaar dat zij niet acuut een consult heeft voorgesteld, maar het advies heeft gegeven om Previcox toe te dienen en de knie te koelen, en bij geen verbetering binnen 5 dagen op consult te komen voor nader onderzoek. 

5.7. Op grond van het vorenstaande komt het college tot de slotsom dat het handelen van beklaagde binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en dat zij niet tekort is geschoten in de zorg jegens de hond of in veterinair opzicht anderszins onjuist heeft gehandeld. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2015, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.