ECLI:NL:TDIVTC:2015:57 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/58

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:57
Datum uitspraak: 29-10-2015
Datum publicatie: 03-11-2015
Zaaknummer(s): 2014/58
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een keizersnede bij een koe onzorgvuldig te hebben gehandeld. Gegrond, waarschuwing.

X, klager

tegen

Y, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling. De klacht is door het college in raadkamer besproken en er is vervolgens uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, terzake een keizersnede bij een koe van klager onhygiënisch en onzorgvuldig te hebben gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op het veterinair handelen van beklaagde met betrekking tot een keizersnede bij een drachtige koe van klager.

3.2. Op zondag 10 november 2013 heeft klager de hulp van beklaagde als de dienstdoende dierenarts ingeroepen vanwege een niet vorderende partus bij de koe. Beklaagde heeft een visite afgelegd en de koe onderzocht. Vastgesteld werd dat er sprake was van torsio uteri (een draaiing van de baarmoeder), die manueel niet kon worden verholpen. Besloten werd tot een keizersnede, waarbij een kalf ter wereld is gekomen. Na het sluiting van de buikwond is beklaagde weer van de veehouderij vertrokken.

3.3. Enige uren nadien heeft beklaagde op een verzoek van de zijde van klager weer een visite afgelegd om een onvoldoende sluitende huidhechting te corrigeren.

3.4. Klager heeft twee dagen nadien, op 12 november 2013, contact opgenomen met zijn eigen dierenarts omdat de koe hoge koorts had. Deze dierenarts heeft ter plaatse geconstateerd dat de operatiewond er op zichzelf goed uitzag en de koe is behandeld met antibiotica om eventueel peritonitis

tegen te gaan, naast dat medicatie (Heparine) is toegediend om verklevingen in de buik te voorkomen.

3.5. Op 13 november 2013 heeft de eigen dierenarts de koe opnieuw onderzocht en aan de hand van bloedonderzoek vastgesteld dat er melkziekte bij was gekomen. Later die week verslechterde de gezondheidssituatie van de koe, die kortademig werd en een verhoogde lichaamstemperatuur kreeg (hoger dan 39,7 ºC) en geen melk produceerde. Vastgesteld werd dat er zich ondanks intensieve behandeling een uitgebreide peritonitis had ontwikkeld. Op 18 november 2013 was de situatie dermate ernstig dat is besloten om de koe te euthanaseren.

3.6. Klager heeft zich op standpunt gesteld dat de ontstane complicaties en het overlijden van de koe door onzorgvuldig en onhygiënisch handelen van beklaagde zijn veroorzaakt. Op 4 december 2013 heeft een gesprek plaatsgevonden, dat echter niet tot een vergelijk heeft geleid. Klager heeft vervolgens besloten tot het indienen van de onderhavige klacht.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de koe van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat er na het overlijden van de koe geen sectie is verricht en dat het door klager veronderstelde oorzakelijk verband tussen het veterinair handelen van beklaagde en het overlijden van de koe, acht dagen na de ingreep, niet zonder meer als vast staand kan worden aangenomen.

5.3. Wel staat vast dat beklaagde bij het uitvoeren van de keizersnede en bij het extraheren van het kalf uit de baarmoeder van de koe een sieraad in de vorm van een armband droeg. De keizersnede is hier met blote handen uitgevoerd en weliswaar heeft beklaagde gesteld dat hij zijn handen en armen inclusief armband tevoren heeft gewassen en ontsmet, echter is het college van oordeel dat een armband in een situatie als hier aan de orde behoort te worden afgedaan, ter voorkoming van inwendige beschadiging en om de kans op het ontstaan van infecties te minimaliseren. In zoverre is naar het oordeel van het college onvoldoende zorgvuldigheid betracht, waarbij herhaald zij dat niet vast staat dat de complicaties en het overlijden van de koe door de handelwijze van beklaagde zijn veroorzaakt. Voor het overige is het college niet gebleken dat beklaagde veterinair onjuist of nalatig handelen kan worden verweten.

5.4. Naar het oordeel van het college kan met na te melden maatregel worden volstaan.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond, in voege als in r.o. 5.3 omschreven;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter , en door de leden  drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.G. Tillema , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.  Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2015 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.