ECLI:NL:TDIVTC:2015:55 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/69

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:55
Datum uitspraak: 29-10-2015
Datum publicatie: 03-11-2015
Zaaknummer(s): 2014/69
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een hernia operatie bij een kat nalatig te hebben gehandeld. Deels gegrond, waarschuwing.

X, klager

tegen

Y, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 augustus 2015. Klaagster was daarbij aanwezig. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld. 

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, terzake een hernia operatie bij de kat van klager nalatig te hebben gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, een Europese Korthaar, geboren op 1 juni 2013.

3.2. Op 1 september 2014 is de kat via de dierenambulance op de praktijk van beklaagde aangeboden, nadat het dier gewond was geraakt, waarschijnlijk  ten gevolge van een aanrijding. Klaagster heeft de kat op de praktijk voor onderzoek achtergelaten en is naar haar werk vertrokken.

3.3. Beklaagde heeft de kat klinisch onderzocht en een röntgenfoto gemaakt. Vastgesteld werd dat de kat onderkoeld was met een lichaamstemperatuur van 36 ºC en dat er sprake was van een verlamming van de achterhand als gevolg van een fractuur in het sacrum. Er was sprake van een hernia inguinalis, met buikorganen subcutaan liggend en de kat verkeerde in shock.. Uit een gemaakte röntgenfoto bleek dat er sprake was van een afscheuring (avulsie) van de staartwervels ten opzichte van het sacrum. De kat heeft intraveneus een infuusbehandeling met Ringer lactaat gekregen en er is pijnstillende medicatie toegediend. Vervolgens heeft beklaagde klaagster telefonisch laten weten dat een (spoed)operatie  in zijn visie noodzakelijk was. Klaagster heeft ermee ingestemd dat de kat diezelfde ochtend zou worden geopereerd in verband met de hernia en dat ook de staart  zou worden geamputeerd.

3.4. De kat is geopereerd en aan het einde van de middag c.q. begin van de avond door  klaagster van de praktijk opgehaald. Beklaagde heeft gesteld dat de instructies met betrekking tot de nabehandeling bestonden uit rust en postoperatieve pijnstilling (Buprecare en Novacam).

3.5. In de thuissituatie constateerde klaagster dat de kat veel miauwde en verwoede pogingen deed om te lopen, maar telkens omviel. In de patiëntenkaart staat vermeld dat klaagster de volgende dag, op 2 september 2014, telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk, omdat ze vermoedde dat haar kat, die koud aanvoelde, stervende was. Tijdens dit gesprek gaf klaagster blijkens de patiëntenkaart aan dat de kat na de operatie nog niet had gegeten en dat hij steeds probeerde te lopen. Klaagster kreeg het advies om naar de praktijk terug te bellen zodra de kat had gegeten. Later die dag, omstreeks 14:00 uur, trof klaagster de kat dood in haar woning aan. Er heeft door een collega dierenarts sectie plaatsgevonden, echter is daaruit geen duidelijke doodsoorzaak naar voren gekomen.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Voor zover klaagster heeft gesteld dat zij als gevolg van het overlijden van haar kat financiële schade heeft geleden, geldt dat in een tuchtprocedure als de onderhavige geen schadevergoeding kan worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken zijn niet aan de orde. 

5.3. De klachten komen erop neer dat beklaagde een extra ingreep heeft uitgevoerd in de vorm van de staartamputatie die niet noodzakelijk is geweest, dat de kat na de operatie te vroeg mee naar huis is gegeven en dat de nazorg onvoldoende is geweest.

5.4. Vast staat dat beklaagde bij het consult op 1 september 2014 klinisch onderzoek heeft uitgevoerd en een röntgenfoto heeft gemaakt. Daarbij bleek dat de kat een verlaagde lichaamstemperatuur (36 °C ) had, sloom was en een verlamde achterhand had. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde veterinair niet onjuist gehandeld om op basis van zijn onderzoeksbevindingen, die wezen in de richting van een hernia en een verlamming als gevolg van een fractuur in het sacrum, de kat middels een infuusbehandeling te stabiliseren en te besluiten tot een herniaoperatie. Het college kan beklaagde volgen waar daarbij tevens is besloten tot amputatie van de staart. Voldoende aannemelijk is geworden dat sprake was van een ernstige verlamming en dat een dergelijke ingreep anders zeer waarschijnlijk op een later moment alsnog zou moeten plaats vinden. Overigens is niet gebleken dat de gezondheidstoestand van de kat  niet voldoende gestabiliseerd zou zijn geweest om de chirurgische ingreep te ondergaan. Het college gaat aldus voorbij aan verwijt dat beklaagde ten onrechte en onnodig een extra ingreep in de vorm van een staartamputatie heeft uitgevoerd.

5.5. Met klaagster is het college van oordeel dat beklaagde wél kan worden verweten dat de kat na de operatie aan het einde middag c.q. het begin van de avond aan klaagster mee naar huis is gegeven, ondanks dat er instructies zijn gegeven. De kat was ernstig gewond op de praktijk aangeboden, het ging niet om een standaard operatie en op dat moment was niet zeker of er behalve het opgelopen trauma van mogelijk inwendig letsel of  schade aan andere organen sprake was, waar de kat er kennelijk nog niet aan toe was om te lopen. Onder die omstandigheden had het naar oordeel van het college in de rede gelegen om de kat langer ter observatie in opname te houden of, indien dat niet mogelijk was, door te verwijzen naar een andere kliniek waar dit wel kon worden gerealiseerd. In zoverre heeft beklaagde de regie over de zorg voor de kat te zeer bij klaagster gelegd en wordt de klacht gegrond geacht. Voor het overige is niet gebleken dat beklaagde persoonlijk betrokken is geweest bij de adviezen die er de volgende dag, op 2 september 2014, zijn verstrekt, toen klaagster telefonisch met de praktijk contact opnam.

5.6. Op grond van het vorengaande acht het college de klacht gegrond, voor zover het betreft de beslissing om de kat na de operatie nog diezelfde dag mee naar huis te geven. Naar het oordeel van het college kan met na te melden maatregel worden volstaan. 

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond, in voege als in r.o. 5.6 samengevat.

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter , en door de leden  drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.G. Tillema , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.  Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2015 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.