ECLI:NL:TDIVTC:2015:54 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/56

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:54
Datum uitspraak: 29-10-2015
Datum publicatie: 03-11-2015
Zaaknummer(s): 2014/56
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts zou tekort zijn geschoten in de verleende nazorg jegens een kat, nadat het dier een hersteloperatie ter zake van een eerder uitgevoerde penisamputatie had ondergaan. Ongegrond.

X, klager

tegen

Y, beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 augustus 2015. Beide partijen waren aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij te kort is geschoten in de verleende zorg jegens de kat van klaagster, nadat het dier een hersteloperatie ter zake van een eerder uitgevoerde penisamputatie had ondergaan.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, een Europese Korthaar met de naam Timmie, geboren op 26 juni 2009.

3.2. In verband met aanhoudende, ernstige plasproblemen is de kat op 30 april 2014 door beklaagde geopereerd, waarbij een penisamputatie is uitgevoerd. De kat is na de operatie ter observatie op de praktijk opgenomen en de volgende dag door klaagster opgehaald.

3.3. Vanwege recidiverende plasproblemen bij de kat in de periode hierna, hebben telefonische contacten en enkele consulten op de praktijk plaatsgevonden. Blijkens de patiëntenkaart is bij een consult op 7 juli 2014 vastgesteld dat de plasopening dichtgegroeid was en dat ook geen urine katheter kon worden ingebracht, waarna is besloten tot revisie chirurgie.

3.4. Op 9 juli 2014 is de hersteloperatie door beklaagde uitgevoerd, waarbij eerst tevergeefs is geprobeerd met een traanbuiscanule en een katheter de plasopening te vinden. Vervolgens is  besloten tot het maken van een nieuwe uretrostomie. Beklaagde heeft in verweer  beschreven hoe de chirurgische ingreep is uitgevoerd en verlopen. Na de operatie heeft de kat een kraag om gekregen en heeft beklaagde aan klaagster telefonisch uitleg over de operatie gegeven. Klaagster heeft de kat diezelfde avond bij de praktijk opgehaald. Er is afgesproken dat klaagster de volgende dag met de kat ter controle op consult bij beklaagde zou komen.

3.5. Bij het controle consult op donderdag 10 juli 2014 heeft beklaagde onder meer geconcludeerd dat de kat kon plassen en dat bij palpatie een soepele buik met kleine blaas voelbaar was. Klaagster heeft gesteld dat zij bij dit consult tegenover beklaagde haar zorgen heeft geuit over het feit dat de kat niet zichzelf was en niet wilde eten en drinken. Beklaagde heeft geadviseerd om de na de operatie ingezette medicamenteuze behandeling (antibioticum en NSAID) voort te zetten. De kat is na het consult met klaagster mee naar huis gegaan.

3.6. De volgende dag, op vrijdag 11 juli 2014, heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de praktijk en aangedrongen op opname, waarna bij een collega van beklaagde een consult heeft plaatsgevonden. Klaagster stelt dat de kat veel pijn had, apathisch was en niet wilde eten of drinken. In de patiëntenkaart heeft de betreffende collega van beklaagde de kat beschreven als een ‘zielig hoopje’ en heeft klinisch onderzoek plaats gevonden. Er werd een verhoogde lichaamstemperatuur van 39,9 ºC gemeten, buikpalpatie en hartauscultatie leverden geen bijzonderheden op en er was sprake van een normale blaasvulling. De kat is op de praktijk opgenomen en heeft gedurende de dag een infuusbehandeling gekregen en er is ook andere medicatie (Cefaral en Buprecare) toegediend.

3.7. Tegen de avond moest worden beslist over de verdere gang van zaken, omdat de praktijk geen weekenddienst had en de kat aldaar niet in opname kon blijven. De collega van beklaagde vond het voldoende verantwoord om de kat mee naar huis te laten gaan, echter wilde klaagster dat de kat in opname zou blijven. Met klaagster is besproken dat geregeld kon worden dat de kat diezelfde avond bij een dienstdoende praktijk zou worden opgenomen, waar hij echter eerst vanaf de volgende ochtend een verdere infuusbehandeling zou kunnen krijgen. Klaagster heeft hierop besloten om haar kat mee naar huis te nemen. Dit is omstreeks 20:00 uur geschied, waarbij aan klaagster medicatie is meegeven en het advies om bij twijfel de dienstdoende dierenarts te raadplegen. De collega van beklaagde heeft klaagster tevens aangegeven dat beklaagde gedurende het weekend voor de dienstdoende dierenarts telefonisch beschikbaar zou zijn voor overleg.

3.8. Uit de stukken is gebleken dat de gezondheidsgesteldheid van de kat op zaterdagavond 12 juli 2014 verslechterde en dat klaagster toen de dienstdoende dierenarts heeft gebeld, die een visite aan huis heeft afgelegd. Deze dierenarts stelde onder meer vast dat de kat een dikke, pijnlijke buik had, met een kleine c.q. nauwelijks te voelen blaas en dat de kat een lichaamstemperatuur van 35,2 ºC had en in agonie verkeerde. Door de betreffende dierenarts is geconcludeerd dat er sprake was van peritonitis als gevolg van urineverlies, waarna is besloten tot euthanasie.

3.9. Na het overlijden van de kat heeft er op 16 juli 2014 een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarbij klaagster haar onvrede over een aantal zaken heeft geuit. Het gesprek heeft niet tot een vergelijk of oplossing geleid.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de kat van klaagster.

5.2. Het college stelt voorop dat als een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht  geldt dat een dierenarts alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken en niet op het veterinair handelen van collegae. Dit betekent dat in de onderhavige zaak alleen het veterinair handelen van beklaagde ter beoordeling voorligt.

5.3. Een ander in het veterinair tuchtrecht geldend uitgangspunt is dat het er bij de beoordeling van de vraag of een dierenarts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld niet om gaat of het veterinair handelen beter had gekund, maar dat als maatstaf geldt of beklaagde in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden. In het kader van de beoordeling van de onderhavige klacht is verder relevant dat er na het overlijden van de kat geen sectie is verricht, hetgeen meebrengt dat de precieze oorzaak van de verslechtering die zaterdagavond niet is komen vast te staan. Met inachtneming van de hiervoor genoemde uitgangspunten zal het college thans overgaan tot verdere bespreking van het geschil c.q. van de klachtonderdelen die op beklaagde betrekking hebben.

5.4. Eerstens wordt overwogen dat niet is gebleken dat er door beklaagde bij de hersteloperatie als zodanig fouten zijn gemaakt. Een van de verwijten die beklaagde worden gemaakt is dat hij de kat na die operatie te vroeg mee naar huis heeft gegeven. Dienaangaande is het college van oordeel dat een kat na een operatie als hier bedoeld en als er geen complicaties of bijzonderheden bij de operatie en de nacontrole zijn gebleken, in beginsel mee naar huis kan worden gegeven, mits er goede instructies over de nazorg worden verstrekt. Naar het oordeel van het college zijn bij de door beklaagde beschreven bevindingen bij de nacontrole geen bijzonderheden gebleken die de conclusie rechtvaardigen dat het onverantwoord was om de kat mee naar huis te geven, noch is gebleken van een tekortschieten met betrekking tot de instructies. In dat laatste verband geldt dat, hoewel niet duidelijk is wat er na de operatie te dier zake mondeling aan klaagster is geadviseerd, in ieder geval vast staat dat zij schriftelijk instructies over de nazorg heeft gekregen.

5.5. Met betrekking tot het controle consult de volgende dag, op 10 juli 2014, lopen de lezingen van partijen uiteen over gezondheidstoestand van de kat op dat moment. Klaagster heeft gesteld dat beklaagde niet naar de door haar geuite zorgen heeft geluisterd. Het college heeft echter geen redenen om te twijfelen aan de klinische bevindingen van beklaagde, waarbij niet was gebleken van afwijkingen qua ademhaling, slijmvliezen, polsfrequentie en  CRT en naar het oordeel van het college overigens om aanvaardbare redenen is afgezien van rectaal opnemen van de lichaamstemperatuur.  Beklaagde heeft verder gesteld dat de kat bij het consult kon plassen en dat bij palpatie een soepele buik met kleine blaas voelbaar was, naast dat het wondgebied er normaal uitzag. Voor zover klaagster heeft gesteld dat de kat veel pijn had, heeft beklaagde uitgelegd dat op de dag van de hersteloperatie zowel Metacam als Buprecare is ingezet, dat de kat bij het klinisch onderzoek op 10 juli 2014 geen tekenen van pijn vertoonde (zoals een verhoogde polsslag of een versnelde ademhaling) en dat door hem is geadviseerd om gebruik van antibiotica en NSAID voort te zetten. Gelet hierop en bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel, gaat het college er aldus vanuit dat pijnstillende medicatie is toegepast, die gelet op de gehanteerde doseringen in beginsel toereikend kon worden geacht. Aldus is niet komen vast te staan dat beklaagde op dit punt veterinair onjuist zou hebben gehandeld.  

5.6. Het college acht verder niet onbegrijpelijk dat beklaagde bij het consult op 10 juli 2014 niet direct verontrustend heeft gevonden  dat de kat sinds de hersteloperatie nog weinig actief was en niet veel had gegeten en dit kennelijk heeft toegeschreven aan de ingreep, waarvan de kat nog herstellende was. In de beschreven situatie is het college van oordeel dat beklaagde niet onverantwoord heeft gehandeld door te besluiten om het herstel in de vertrouwde thuisomgeving af te wachten. Uit de patiëntenkaart volgt ook dat klaagster te kennen is gegeven om bij twijfel naar de praktijk te bellen en anders op maandag 14 juli 2013 met de kat naar praktijk terug te komen. Ook anderszins is naar het oordeel van het college onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat er concrete aanwijzingen waren, die op dat moment tot direct nader onderzoek, opname of een andere handelwijze noopten.

5.7. Ten aanzien van het verwijt van klaagster dat zij de patiëntenkaart niet direct meekreeg na het gesprek op 16 juli 2014, heeft beklaagde gesteld dat hij daarin ook nog een weergave van het besprokene wilde vastleggen en dat hij de kaart in verband met zijn vakantie niet zelf naar klaagster heeft kunnen toesturen. Hoe het ook zij, gebleken is dat een assistente van de praktijk de patiëntenkaart nadien per e-mail naar klaagster heeft toegestuurd en ziet het college te weinig aanleiding om op dit punt een veterinair tekortschieten door beklaagde aan te nemen. Voor zover klaagster heeft gesteld dat er onjuistheden in de patiëntenkaart staan, is naar het oordeel van het college niet gebleken van zodanige onvolkomenheden dat het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel gerechtvaardigd zou zijn.  

5.8. Voor het overige is beklaagde niet meer bij de behandeling van de kat betrokken geweest en dus ook niet bij de advisering die vrijdagavond omtrent eventuele opname elders, los van de vraag of in dat kader van nalatig handelen sprake zou zijn geweest. In het veterinair tuchtrecht geldt als uitgangspunt dat een dierenarts alleen op eigen diergeneeskundig handelen kan worden aangesproken. Dan resteert alleen nog het verwijt dat beklaagde tijdens het bewuste weekend niet bereikbaar is geweest. In dat kader geldt dat beklaagde geen dienst had en dat zijn bereidheid om de dienstdoende dierenarts eventueel te woord te staan een extra service betrof die niet vanzelfsprekend was, terwijl beklaagde heeft gesteld dat hij, op basis van het feit dat hij die vrijdagnacht noch zaterdag overdag over de kat was gebeld, hij daarover geen telefonisch contact meer verwachtte. Gelet op het voorgaande ziet het college onvoldoende aanleiding om tuchtrechtelijke consequenties te moeten verbinden aan het feit dat de dienstdoende dierenarts kennelijk op een verkeerd moment belde, toen beklaagde reeds sliep. Met beklaagde is het college van oordeel dat het in de gegeven situatie niet redelijk was om van hem 24-uurs beschikbaarheid te verlangen.

5.9. De eindconclusie is dan dat beklaagde naar het oordeel van het college met betrekking tot de verleende zorg aan de kat na de hersteloperatie niet zodanig nalatig of onverantwoord handelen kan worden verweten dat het opleggen van een tuchtmaatregel zou moeten volgen. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden   drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils en drs. B.G. Tillema , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.