ECLI:NL:TDIVTC:2015:53 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/30

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:53
Datum uitspraak: 29-10-2015
Datum publicatie: 03-11-2015
Zaaknummer(s): 2014/30
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenartsen wordt verweten met betrekking tot twee zieke vogels onjuist c.q. nalatig te hebben gehandeld, meer in het bijzonder doordat geen onderzoek naar de papegaaienziekte is gedaan. Ongegrond.

X, klager

tegen

Y, beklaagde sub 1

Z, beklaagde sub 2

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 augustus 2015.

2. DE KLACHT

Beklaagden wordt verweten dat zij met betrekking tot het onderzoek en de behandeling van twee zieke vogels van klager onjuist c.q. nalatig hebben gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op twee papegaaien van klager, een Zwartkopcalque en een Wijnborstamazone.

3.2. Op 22 juli 2013 heeft de echtgenote van klager telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagden. Daarbij is aan beklaagde sub 1 gevraagd om Baytril voor te schrijven voor de Zwartkopcalque die ziek was, waarop beklaagde sub 1 heeft verzocht  om met de vogel naar de praktijk te komen. Na klinisch onderzoek op de praktijk is beklaagde sub 1 differentiaal diagnostisch uitgegaan van een voedingsprobleem en heeft zij medicatie  voorgeschreven, waarbij de vogel driemaal daags 0.06 ml Emeprid en 2 maal daags 0.03 ml Baytril moest worden toegediend. Voorts heeft zij de echtgenote van klager geadviseerd de papegaai vitamine te blijven geven en minimaal 6 keer per dag kleinere hoeveelheden voer en daarnaast water.

3.3. Op 29 juli 2013 werd ook een andere vogel van klager, de Wijnborstamazone ziek. Volgens klager vertoonde het dier dezelfde symptomen als de Zwartkopcalque, in die zin dat de vogel  niet meer at, vermagerd was en eten opgaf. Klager heeft telefonisch contact met de praktijk opgenomen en met beklaagde sub 2 gesproken, waarna op diezelfde dag een consult heeft plaatsgevonden. Beklaagde sub 2 constateerde dat de vogel mager, suf en hongerig was. Na het afnemen van een algemene anamnese heeft beklaagde sub 2 geadviseerd de vogel een aantal keren per dag (minimaal 2 keer en maximaal 5 keer) te dwangvoeren met kleine porties voer en heeft hij een kropsonde meegegeven, waarna de vogel met klaagster mee naar huis is gegaan.

3.4. Zowel de Zwartkopcalque als de Wijnborstamazone zijn op 29 juli 2013 overleden, naast dat er nog vijf andere vogels van klager zijn gestorven (3 Agapornissen en 2 Muisparkieten). Na het overlijden van de vogels is er bij een andere dierenartsenpraktijk sectie op de Zwartkopcalque verricht, waarbij is geconcludeerd dat deze vogel aan de papegaaienziekte is overleden. Daarop is besloten alle andere vogels van klager te behandelen.

3.5.  Klager heeft met betrekking tot het veterinair handelen van beklaagden een opinie gevraagd aan twee andere dierenartsen, die hebben geconcludeerd dat er door beklaagden onvoldoende onderzoek is verricht en dat niet op de juiste wijze Baytril is voorgeschreven.

4. HET VERWEER   

Beklaagden hebben ieder voor zich gemotiveerd verweer gevoerd. Op die verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de vogels van klager, met betrekking tot welke dieren hun hulp was ingeroepen.

5.2. In het klaagschrift heeft klager gesteld dat hij als gevolg van het onjuiste handelen van beklaagden financiële schade heeft geleden. In een tuchtrechtprocedure als de onderhavige kan echter in beginsel geen schadevergoeding worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken zijn niet gebleken. Een ander in het veterinair tuchtrecht geldend uitgangspunt is dat een dierenarts alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken en niet op handelingen of gedragingen van een collega. Het college zal daarom het veterinair handelen van iedere beklaagde afzonderlijk bespreken.

5.3. Hiernaast geldt bij de beoordeling als uitgangspunt dat de te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige behandeling voldoet. De maatstaf is dus niet of het veterinair handelen van beklaagden beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenartsen zijn opgetreden. In dat verband acht het college het in een zaak als de onderhavige juist en gerechtvaardigd om het diergeneeskundig handelen niet met de kennis achteraf maar in retrospectief te beoordelen, dus per consult en vanuit de situatie op het moment zelf, waarbij latere bevindingen en nadien bekend geworden informatie worden weggedacht.

5.4. Bij de beoordeling is verder van belang dat beide beklaagden niet de vaste dierenartsen van klager en zijn echtgenote waren en zij hen en de vogels tevoren nimmer eerder hadden gezien, naast dat het college uit het verhandelde ter zitting heeft begrepen dat het beklaagden niet bekend was dat klager in de hier in het geding zijnde periode ongeveer 150 vogels hield.

Ten aanzien van beklaagde sub 1 (zaaknr. 2014/30):

5.5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat klager, althans zijn echtgenote op 22 juli 2013 telefonisch aan beklaagde heeft verzocht om Baytril te verstrekken voor de Zwartkopcalque, die mager oogde en eten opgaf. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde hierop juist en verantwoordelijk gereageerd door niet direct op dit verzoek in te gaan en zich op het standpunt te stellen dat dit antibioticum niet kon worden verstrekt zonder dat de vogel klinisch was beoordeeld en/of er informatie van de vaste dierenarts was verkregen. Dit soort antibiotica dienen immers, gelet op hun importantie voor de humane gezondheidszorg en het voorkomen van resistentie, terughoudend te worden ingezet.

5.6. Hoewel het bezoek aan de praktijk van de zijde van klager enkel leek te zijn gericht op het verkrijgen van Baytril, heeft beklaagde een anamnese afgenomen en de vogel klinisch onderzocht. Zij stelde vast dat het dier wat mager was en lucht in de krop had, dat de bek schoon was, dat wil zeggen geen gele aanslag vertoonde en dat het dier levendig was en om eten “kraaide”. Verder was geen sprake was van neus- of ooguitvloeiing. In de patiëntenkaart is als differentiaal diagnose genoteerd: “regurgiteren: trichomonas, viraal, overvoerd (kropverbranding), bacteriële overgroei, CA gegeten, slechte lediging van de krop”.  Per saldo kon beklaagde klinisch weinig meer vast stellen dan dat er sprake was van braakneigingen (regurgiteren).

5.7. In aanmerking genomen de beschreven klinische bevindingen en bij gebreke van specifieke symptomen die in de richting van de papegaaienziekte wezen, acht het college verdedigbaar  dat beklaagde een voedingsprobleem op de eerste plaats in haar differentiaaldiagnose had staan en dat eerstens een op die waarschijnlijkheidsdiagnose gerichte behandeling is ingezet. Gelet op het feit dat niet is gebleken dat er op dat moment ook andere vogels van klager ziek waren, heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet onjuist gehandeld door er vanuit te gaan dat dit een op zichzelf staand ziektegeval betrof.

5.8. Op grond van het voorgaande ziet het college onvoldoende aanleiding om beklaagde te verwijten dat zij op dat moment geen nader onderzoek naar de papegaaienziekte heeft ingesteld of dat zij niet heeft geadviseerd de vogel in quarantaine te houden.  Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat beklaagde sub 1 onweersproken heeft gesteld dat enkele dagen nadien (naar het college heeft begrepen op 27 juli 2013) telefonisch is geïnformeerd naar de gezondheid van de vogel en dat haar toen te kennen is gegeven dat het beter ging.

5.9. Voor zover beklaagde verwijten worden gemaakt met betrekking tot de inzet van Baytril, is op de eerste plaats voldoende gebleken dat zij zeer duidelijk een terughoudende opstelling heeft willen betrachten. Zij heeft verder in de stukken en ter zitting uitgelegd hoe zij op basis  van het gewicht van de vogel (125 gram) de toe te passen dosering heeft berekend en het college ziet geen reden om aan te nemen dat die dosering te laag en incorrect is geweest, ook al had ook voor hogere doseringen kunnen worden gekozen. Voor zover is gesteld dat tevoren geen bacteriologisch onderzoek is verricht, heeft dat uiteraard altijd de voorkeur, maar was dit toentertijd niet verplicht en neemt het college ook in ogenschouw dat van de zijde van klager zowel tijdens het eerste telefonisch onderhoud als tijdens het praktijkbezoek uitdrukkelijk is verzocht om Baytril, reden waarom niet redelijk wordt geacht om beklaagde in de onderhavige tuchtprocedure achteraf tegen te werpen dat het middel voorbarig en onjuist is voorgeschreven.

5.10. Op grond van het voorgaande ziet het college geen aanleiding om te oordelen dat beklaagde sub 1 veterinair nalatig heeft gehandeld, althans niet zodanig en in die mate dat daaraan tuchtrechtelijke consequenties zouden moeten worden verbonden.

Ten aanzien van beklaagde sub 2 (zaaknr. 2014/31):

5.11. Uit de stukken en tijdens de behandeling ter zitting is gebleken dat de echtgenote van klager op 29 juli 2013 telefonisch contact met beklaagde sub 2 heeft opgenomen, waarbij is aangegeven dat de Wijnborstamazone ziek was, in die zin dat de vogel niet meer at, vermagerd was en eten opgaf. Beklaagde heeft de echtgenote van klager uitgenodigd om nog diezelfde dag met de vogel naar de praktijk te komen. Beklaagde constateerde dat de vogel mager, suf en hongerig was. Beklaagde heeft gesteld dat de echtgenote van klager geen informatie kon verschaffen met betrekking tot de ontlasting van de vogel en in het verweerschrift wordt overigens vermeld dat bij de anamnese op de praktijk werd verteld dat de vogel niet meer at en vermagerd was, maar dat het dier niet braakte. Niet in geschil is dat de vogel eerder die dag bij klager thuis reeds onder een warmtelamp was geplaatst en dat op eigen initiatief reeds Baytril, dat in huis aanwezig was, aan de vogel was toegediend. Op de patiëntenkaart is genoteerd: “vanmorgen heel suf, eig heeft Baytril gegeven. Krijgt voer van nutr bird, poeder in water 3dd – A19 en is niet over datum. Weinig info verder. Normaal erg gretig, eet zelf na wat wrikken”.

5.12. Het college kan beklaagde volgen waar hij er op basis van de hem beschikbare summiere informatie heeft geconcludeerd dat de bij de vogel bestaande klachten onschuldig van aard leken. Ook beklaagde sub 2 heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen sprake was van specifieke symptomen die in de richting van de papegaaienziekte wezen, naast dat hij weliswaar  bekend was met het feit dat een andere vogel (de Zwartkopcalque) ongeveer een week eerder ook ziek op de praktijk was aangeboden, maar niet dat er nog andere vogels van klager ziek waren. Mede gelet op het feit dat de vogel van klager zelf al medicatie in de vorm van Baytril had gekregen, heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet verwijtbaar gehandeld door eerstens een symptomatische behandeling in te stellen, gericht op verbetering van de algehele conditie van de vogel en door in dat kader te adviseren de vogel een aantal keren per dag (minimaal 2 keer en maximaal 5 keer) te dwangvoeren met kleine porties voer, waartoe een kropsonde is meegegeven. Ook ten aanzien van beklaagde sub 2 ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat hij veterinair nalatig heeft gehandeld, althans niet zodanig en in die mate dat daaraan tuchtrechtelijke consequenties zouden moeten worden verbonden.

5.13. Op grond van het voorgaande zullen de klachten ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

In de zaken 2014/30 en 2014/31

verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. J. Hilvering, drs. B.G. Tillema en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.  Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2015 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.