ECLI:NL:TDIVTC:2015:50 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/53

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:50
Datum uitspraak: 24-09-2015
Datum publicatie: 06-10-2015
Zaaknummer(s): 2014/53
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten dat hij als dienstdoende dierenarts een daags tevoren geopereerde kat, die zich uit een ‘Medical Petshirt’ had gewurmd, eerst na een tweede telefonisch contact hierover naar de praktijk liet komen en dat hij hiernaast verwijtbaar heeft gehandeld door de kat vervolgens een verkeerde kraag om te doen en geen gedegen wondinspectie te verrichten. Ongegrond.

 

X,                         klaagster,    

tegen

Y,                         beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. Een mondelinge behandeling werd geagendeerd op 23 juli 2015. Klager is, hoewel bij aangetekende brief opgeroepen, ter zitting niet verschenen. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld. Het college heeft de zaak in raadkamer besproken en uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in dat beklaagde als dienstdoende dierenarts met betrekking tot de kat van klager, die daags tevoren door een collega van beklaagde was geopereerd:

na het eerste telefonische contact in de avond van 3 juni 2014 de kat niet direct naar de praktijk heeft laten komen en daartoe eerst besloot nadat klager die avond een tweede keer telefonisch contact opnam;

de kat bij het consult die avond een verkeerde kraag heeft omgedaan en geen gedegen wondinspectie heeft uitgevoerd, een en ander met het gevolg dat er hechtingen los zijn geraakt en er fatale complicaties zijn ontstaan.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klager, een Mandarin met de naam A, geboren op B.

3.2. Op 2 juni 2014 is de kat door een collega van beklaagde geopereerd in verband met een gezwel in de melkklieren. Bij die ingreep werd een groot deel van de melklijst verwijderd. De operatie is, naar het college heeft begrepen, zonder complicaties verlopen en de kat mocht  diezelfde dag met klager mee naar huis. De kat kreeg na de operatie een zogenoemd Medical Petshirt aan, om te voorkomen dat ze aan de wond kon likken en er werd een afspraak gemaakt voor 11 juni 2014 om de hechtingen te verwijderen.

3.3. Op dinsdagavond 3 juni 2014 had beklaagde dienst en werd hij door klager gebeld met de mededeling dat de kat zich uit het Medical Petshirt had gewurmd. De lezingen lopen uiteen over wat er tijdens dit gesprek over en weer is gezegd en waarom er naar aanleiding van dit gesprek geen consult op de praktijk is afgesproken. Hoe het ook zij, vast staat wel dat klager later die avond, ongeveer een uur na het eerste telefoongesprek, beklaagde opnieuw heeft gebeld en   heeft gemeld dat de kat aan de wond was gaan likken, waarna een consult op de praktijk heeft plaatsgevonden.

3.4. In geschil is of beklaagde bij het consult de operatiewond heeft geïnspecteerd. Beklaagde stelt dat dit wel degelijk is gebeurd; klager beweert van niet. Niet in geschil is dat beklaagde de kat een kraag heeft omgedaan, om te voorkomen dat ze aan de wond en de hechtingen zou kunnen likken. De kat is vervolgens weer met klager mee naar huis gegaan.

3.5. De volgende dag, op 4 juni 2014, heeft de collega van beklaagde, zijnde de dierenarts die de kat op 2 juni 2014 terzake het gezwel in de melkklieren had geopereerd, klager gebeld om te vragen hoe het met de kat ging.

3.6. Op 11 juni 2014 heeft het eerder afgesproken consult plaatsgevonden dat was bedoeld om de hechtingen te verwijderen. Daarbij heeft de betreffende collega van beklaagde geconstateerd dat de wond ontstoken was en dat er hechtingen los waren geraakt doordat de kat aan de wond had gelikt. Het bleek vervolgens niet mogelijk om de wond per secundam te laten genezen, reden waarom is besloten de wond onder narcose opnieuw te hechten. In de dagen na die tweede operatie, die op 13 juni 2014 plaatsvond, verslechterde de gezondheidsgesteldheid van de kat echter en werd uiteindelijk nierfalen vastgesteld. De kat is op 19 juni 2014 overleden.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1.In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de kat van klager. In dat kader wordt door het college als uitgangspunt genomen dat het er bij de beoordeling van de vraag of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld niet om gaat of zijn veterinair handelen beter had gekund, maar dat als te toetsen criterium geldt of hij in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden.

5.2. Door het college wordt eerstens overwogen dat weliswaar is vastgesteld dat de kat aan nierfalen leed, maar dat ongewis is of die aandoening al langer onderliggend aanwezig was dan wel is veroorzaakt doordat de kat voor een tweede keer onder narcose is geopereerd.

5.3. Met betrekking tot het veterinair handelen van beklaagde en de eerste keer dat klager die bewuste avond telefonisch contact opnam met de mededeling dat de kat zich uit het Medical Petshirt had gewurmd, is in geschil wat er over en weer precies is gezegd. Volgens klager vond beklaagde het niet nodig om de kat naar de praktijk te laten komen. Beklaagde heeft daartegenover echter gesteld dat klager zelf twijfelde of het nodig was om naar de praktijk te komen, mede vanwege het karakter van de kat, die zich niet gemakkelijk in de reismand liet lokken en dat hij, beklaagde, klager te kennen heeft gegeven dat het belangrijk was dat de kat niet aan de wond zou gaan likken, hetgeen op dat moment nog niet het geval was. Gelet op de tegenstrijdige lezingen die er door partijen zijn gegeven, kan door het college niet worden vastgesteld hoe het telefoongesprek precies is verlopen en kan niet als vast staand worden aangenomen dat beklaagde niet bereid zou zijn geweest de kat na dat eerste telefoongesprek die avond naar de praktijk te laten komen. Dit klachtonderdeel wordt daarom afgewezen.

5.4. Het ontbreekt naar het oordeel van het college verder aan toereikend bewijs om met zekerheid aan te kunnen nemen dat beklaagde de buikwond niet afdoende zou hebben geïnspecteerd. Niet in geschil is dat de kat zich moeilijk liet benaderen en beklaagde heeft gesteld dat hij de buikwond mede daarom a vue heeft beoordeeld, waarbij hij heeft geconstateerd dat de wond iets openstond (½ cm) en dat er enig vocht uitkwam. Voor zover beklaagde de buikwond op die wijze heeft beoordeeld, hetgeen mogelijk is, kan het college hem volgen waar hij heeft gesteld dat hij er vanuit ging dat het vrijgekomen vocht verlichting van de druk op de wond gaf en dat hij er op dat moment niet voor heeft gekozen om de wond opnieuw te sluiten, mede omdat de kat alsdan opnieuw onder narcose moest worden gebracht, met alle risico’s van dien. Ook dit klachtonderdeel wordt afgewezen.

5.5. Dan naar de vraag of beklaagde een tuchtrechtelijk verwijt treft met betrekking tot de kraag die de kat bij het consult heeft om gekregen. In dit verband geldt eerstens dat vast staat dat de kat eerder reeds kans had gezien om zich uit het Medical Petshirt te wurmen en niet gemakkelijk te benaderen was. Aangezien beklaagde, na raadpleging van zijn collega die het shirt na de operatie bij de kat had aangedaan, vernam dat het niet mogelijk was om de kat zonder narcose een kleiner shirt aan te doen, valt naar het oordeel van het college te billijken dat door beklaagde is gekozen voor een kraag.

5.6. Beklaagde heeft uitgelegd dat hij bij zijn keuze voor de grootte van de kraag een afweging heeft gemaakt, in die zin dat een keuze voor een grotere kraag (de eerst volgende in grootte) er toe zou kunnen leiden dat de kat zou worden belemmerd bij het eten en drinken en dat de door hem verkozen kraag strak en goed vast zat. Niettemin heeft de kat nadien kennelijk toch kans gezien om aan de hechtingen te likken, waardoor deze los zijn geraakt en de wond is gaan ontsteken. Het college gaat er echter in redelijkheid vanuit dat het ook voor klager duidelijk moet zijn geweest dat de kraag juist was bedoeld om te voorkomen dat de kat bij de wond zou kunnen komen.  Beklaagde heeft onbestreden gesteld en uit de patiëntenkaart blijkt ook dat op 4 juni 2014, een dag na het consult bij beklaagde, is geïnformeerd naar hoe het de kat met kraag verging, waarbij geen bijzonderheden zijn gemeld. Ook in de dagen die vervolgens zijn verstreken –tot aan 10 juni 2014- is niet gebleken dat er van de zijde van klager melding is gemaakt van complicaties. Voor zover de door beklaagde verkozen kraag al te klein zou zijn geweest, geldt aldus dat hij niet in de gelegenheid is geweest om een herstelactie te verrichten.

5.7. Het geheel overziend en met de kennis achteraf begrijpt het college dat de gang van zaken voor klager teleurstellend is geweest. Echter lijkt hier sprake te zijn geweest van een buitengewoon ongelukkige samenloop van omstandigheden. In retrospectief bezien had de communicatie door beklaagde wellicht beter gekund, hetgeen echter niet wegneemt dat het college van oordeel is dat zijn veterinair handelen binnen de grenzen van de redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven althans wordt onvoldoende aanleiding gezien om van een tekortschieten uit te gaan dat een tuchtrechtelijke veroordeling zou rechtvaardigen. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. I. Hens , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

 

Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.