ECLI:NL:TDIVTC:2015:5 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/64, 2013/65

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:5
Datum uitspraak: 29-01-2015
Datum publicatie: 05-03-2015
Zaaknummer(s): 2013/64, 2013/65
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
  • Gegrond met waarschuwing
  • Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt met name verweten dat ten aanzien van een zieke hond een duidelijke diagnose is uitgebleven en dat ten onrechte hartmedicatie is voorgeschreven. Gegrond. Waarschuwing. De klacht tegen een collega dierenarts wordt ongegrond verklaard.

X1,        klager,

X2,        klaagster, 

hierna tezamen te noemen:      klagers,

tegen

Y1,        beklaagde sub 1 (zaaknummer 2013/64)

Y2,        beklaagde sub 2 (zaaknummer 2013/65)

hierna tezamen te noemen:     beklaagden.

1. DE PROCEDURE

Klagers hebben een tegen beide beklaagden gerichte klacht ingediend. Beklaagden hebben ieder voor zich verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Aangezien de klachten op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben, heeft het college besloten tot een gevoegde mondelinge behandeling, die plaatsvond op 27 november 2014. Klagers zijn daarbij verschenen en werden bijgestaan door hun gemachtigde, A. Beklaagden zijn eveneens verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, B.

2. DE KLACHT

De klachten komen er samengevat op neer dat beklaagden ten aanzien van de hond van klagers bij consulten op respectievelijk 9 februari 2011 en 25 mei 2011 veterinair nalatig hebben gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klagers, een Yorkshire terriër met de naam C, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid ongeveer 11 jaar oud was.

3.2. Bij een consult op 9 februari 2011 is de hond, die volgens klagers veel dronk, voedsel weigerde en last had van vaginale afscheiding, ter onderzoek aangeboden aan beklaagde sub 2. Laatstgenoemde heeft overigens betwist dat bij de anamnese over vaginale afscheiding is gesproken. Zowel klinisch onderzoek als bloedonderzoek leverden geen bijzonderheden of afwijkingen op.

3.3. Op 20 mei 2011 zijn klagers naar de praktijk gegaan om kauwsticks voor hun hond op te halen. Aldaar heeft een gesprek met beklaagde sub 2 plaatsgevonden, waarin klagers hun bezorgdheid over de gezondheid van de hond ter sprake hebben gebracht. Het college heeft begrepen dat beklaagde hen heeft geadviseerd om, indien zij zich zorgen maakten, een afspraak voor een consult te maken.

3.4. Op 25 mei 2011 heeft een consult bij beklaagde sub 1 plaatsgevonden. Vast staat dat klagers in ieder geval hebben gemeld dat de hond al een paar dagen niet wilde eten, een keer had overgegeven en sloom was. In geschil is of ook over vaginale afscheiding is gesproken. Beklaagde

sub 1 heeft de hond klinisch onderzocht en geen bijzonderheden geconstateerd, behoudens dat bij hartauscultatie een lichte hartruis werd opgemerkt, in welk verband door beklaagde sub 1 is besloten Vetmedin voor te schrijven. Daarnaast heeft de hond per injectie een middel tegen maagklachten (Primperid) en een langwerkend antibioticum (Convenia) toegediend gekregen. Aan klagers werd medegedeeld dat het geen probleem was om de hond mee op vakantie te nemen, zoals zij van plan waren.

3.5. Klagers hebben de hond enkele dagen nadien meegenomen naar Portugal, alwaar het dier hyperactief gedrag liet zien. Ook kreeg de hond volgens klagers na ongeveer een week last van hyperventilatie, trad vermoeidheid op en gaf het dier in de nacht veel pijn aan.

3.6. Vanuit Portugal heeft klager telefonisch overleg gevoerd met beklaagde sub 2, op wiens advies klagers op 7 juni 2011 met de hond naar een dierenarts in Portugal zijn gegaan. Deze dierenarts heeft klinisch onderzoek verricht en de urine onderzocht, waarna de hond is doorgestuurd naar een andere kliniek. Aldaar is diezelfde dag een echografie van het hart gemaakt, op basis waarvan de betrokken specialist concludeerde dat de hond geen hartmedicatie nodig had. Ook is geconcludeerd dat er sprake was van een baarmoederontsteking en dat mogelijk een operatie nodig was. Blijkens de in het geding gebrachte vertaling van de diagnose van deze Portugese dierenarts, werd klagers medegedeeld dat nader bloedonderzoek nodig was om de ernst van de infectie te kunnen beoordelen. Er werd afgesproken dat klager de volgende dag met de hond terug op de praktijk zou komen. Die volgende ochtend, op 8 juni 2011, is de hond overleden, nog voordat het afgesproken consult kon plaatsvinden.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. Het college stelt voorop dat er na het overlijden van de hond geen sectie is verricht, hetgeen meebrengt dat niet vast is komen te staan wat de preciese doodsoorzaak van de hond is geweest. Dit laat onverlet dat het college zal hebben te beoordelen of beklaagden tekort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenarts hadden behoren te betrachten ten aanzien van de hond.

5.2. In het veterinair tuchtrecht geldt als uitgangspunt dat een dierenarts in beginsel alleen op zijn of haar eigen diergeeskundige handelingen kan worden aangesproken. Het college zal daarom het veterinair handelen per beklaagde afzonderlijk bespreken, waarbij in verband met de chronologie eerstens het handelen van beklaagde sub 2 aan de orde zal komen.

Ten aanzien van beklaagde sub 2 (zaaknummer 2013/65)

5.3. Voor zover beklaagde wordt verweten dat hij in zijn verweerschrift heeft ontkend dat er fouten zijn gemaakt, terwijl hij dit eerder in telefonische gesprekken zou hebben toegegeven, heeft beklaagde betwist dat hij op enig moment schuld heeft erkend. In dit verband is door het college overigens besloten de door klagers in het geding gebrachte audio-opnames niet te beluisteren en in de beoordeling te betrekken, nu is gebleken dat deze buiten medeweten van beklaagde en zonder zijn toestemming zijn gemaakt. Het college gaat aldus uit van tegenspraak en onthoudt zich van een oordeel ten aanzien van dit klachtonderdeel.

5.4. Uit hetgeen ter zitting is verklaard, heeft het college begrepen dat partijen elkaar op 20 mei 2011 kortdurend hebben gesproken op de praktijk, waar klagers naartoe waren gekomen om kauwsticks voor de hond op te halen. Wat er op dat moment tussen hen precies is besproken, is voor het college niet duidelijk geworden, maar in ieder geval staat vast dat er geen sprake was van een afgesproken consult en dat er geen veterinaire handelingen zijn verricht. Op basis van het verhandelde ter zitting gaat het college er vanuit dat het gesprek heeft plaatsgevonden ‘tussen de bedrijven door’, op een moment dat de volgende patiënt van beklaagde zich al had aangediend en wordt geen aanleiding gezien om beklaagde te verwijten dat er van dit gesprek geen aantekening in het patiëntendossier is gemaakt. Dit klachtonderdeel wordt daarmee gepasseerd. Verder is, gelet op de betwisting hiervan door beklaagde, voor het college niet vast komen te staan dat hij persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het voorschrijven van Vetmedin op 25 mei 2011, waar hij overigens ook heeft ontkend dat hij zich heeft gemengd in de discussie ten aanzien van de dosering. Ook dit klachtonderdeel wordt afgewezen. Alsdan resteert de vraag of beklaagde ten aanzien van het consult op 9 februari 2011 veterinair nalatig handelen kan worden verweten. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.

5.5. Ten aanzien van het betreffende consult is op basis van de stukken en de patiëntenkaart, waarin melding wordt gemaakt van PU/PD (polyurie/polydipsie), voldoende aannemelijk geworden dat uit de anamnese naar voren is gekomen dat de hond veel dronk en veel plaste. Beklaagde heeft vervolgens klinisch onderzoek en bloedonderzoeken (zowel Spotchem als Hematologie) verricht. In aanmerking genomen dat beklaagde heeft betwist dat er bij de anamnese ook over vaginale afscheiding is gesproken en de bloedonderzoeken geen ontstekingsbeeld lieten zien of anderszins aanwijzingen opleverden voor een ernstige onderliggende aandoening, acht het college niet verwijtbaar dat beklaagde op dat moment niet terstond nader onderzoek heeft uitgevoerd, bijvoorbeeld terzake een mogelijke baarmoederontsteking. Het college acht verder niet verwijtbaar dat beklaagde geen antibiotica heeft voorgeschreven, nu de resultaten van zowel het klinisch onderzoek als de bloedonderzoeken hiertoe geen indicatie gaven. Het college gaat verder niet mee in de verwijten met betrekking tot de ondeugdelijke patiëntenadministratie. De patiëntenkaart bevat een aantekening over de klachten waarmee de hond op 9 februari 2011 ter onderzoek werd aangeboden, alsook de uitgebreide resultaten van beide bloedonderzoeken en de conclusie dat deze onderzoeken geen afwijkingen aan het licht hadden gebracht. Het college acht deze aantekeningen voldoende duidelijk.

5.6. Gelet op het vorengaande ziet het college onvoldoende aanleiding om beklaagde sub 2 veterinair nalatig handelen te verwijten en wordt de klacht jegens hem ongegrond verklaard, waarbij overigens ook betekenis wordt toegekend aan het feit dat de hond na het consult op 9 februari 2011 eerst in mei 2011 opnieuw ter onderzoek op de praktijk is aangeboden en dat niet is gebleken dat er tussentijds sprake is geweest van klachten, die aanleiding hebben gegeven om opnieuw een dierenarts te consulteren.

Ten aanzien van beklaagde sub 1 (zaaknummer 2013/64)

5.7. Niet in geschil is dat beklaagde sub 1 enkel betrokken is geweest bij het consult op 25 mei 2011. Met betrekking tot de klachten waarmee de hond die dag op de praktijk werd aangeboden, staat vast dat door klagers is gemeld dat de hond al enkele dagen niet wilde eten, lusteloos was en een keer had overgegeven. Door beklaagde wordt echter betwist dat daarnaast zou zijn gemeld dat de hond last had van vaginale uitvloeiing, die volgens klagers overigens niet zichtbaar was omdat de hond zichzelf regelmatig schoon likte. Ook is er tegenspraak en onduidelijkheid over het drinkgedrag van de hond ten tijde van het consult. Waar klagers hebben gesteld te hebben aangegeven dat de hond, net als bij het consult op 9 februari 2011, veel dronk, is er volgens beklaagde gemeld dat de hond nu juist enkele dagen niet had willen drinken, maar op de dag van het consult wel weer iets gedronken had. Nu aan beide kanten geen aanvullend bewijs is  bijgebracht, kunnen de feiten op dit punt door het college niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Aldus is niet komen vast te staan dat beklaagde bij de anamnese niet goed naar klagers zou hebben geluisterd en van de gemelde klachten onjuist aantekening zou hebben gemaakt in de patiëntenkaart. 

5.8. Na de anamnese heeft beklaagde een klinisch onderzoek uitgevoerd. Er bleek daarbij geen sprake te zijn van een afwijkende lichaamstemperatuur, buikpalpatie leverde geen bijzonderheden of afwijkingen op en er was geen vaginale uitvloeiing zichtbaar. Hoewel het college de visie van

beklaagde deelt dat hij op basis van deze bevindingen niet direct reden had om uit te gaan van een baarmoederontsteking, was er in de gegeven omstandigheden naar het oordeel van het college wel aanleiding om op dat moment nader (bloed- of echografisch) onderzoek uit te voeren, temeer omdat de hond enkele maanden eerder bij beklaagde sub 2 al was aangeboden met vergelijkbare klachten die kennelijk opnieuw opspeelden. In dat verband acht het college ook relevant dat beklaagde ermee bekend was dat klagers de hond enkele dagen later mee zouden nemen voor een vakantie naar het buitenland. Door onder die omstandigheden te volstaan met een symptomatische behandeling, terwijl er geen duidelijke diagnose was gesteld en geen verklaring bekend was voor de klachten waarmee de hond werd aangeboden, is de houding van beklaagde naar het oordeel van het college te afwachtend en met te weinig waarborgen omkleed geweest. Overigens is voor het college onduidelijk gebleven in hoeverre beklaagde instructies heeft gegeven met betrekking tot de periode na het consult, onder meer over de termijn waarbinnen de medicatie aan zou moeten slaan.

5.9. Ten aanzien van de verkozen symptomatische behandeling als zodanig, acht het college veterinair niet onjuist dat beklaagde er op basis van de misselijkheidsklachten voor heeft gekozen om het antibraakmiddel Primperid toe te dienen. Een kanttekening kan wel worden geplaatst bij het zonder concrete indicatie toepassen van het langdurig werkende antibioticum Convenia, naar  eigen zeggen in verband met de aanstaande vakantie van klagers, hetgeen aldus naar het oordeel van het college onvoldoende onderbouwd is geweest.

5.10. Gebleken is dat de aandacht van beklaagde tijdens het consult is verschoven naar de hartruis, die bij het klinisch onderzoek als bijkomende (‘toevals’)bevinding aan het licht kwam. Hierdoor ontstond bij beklaagde het vermoeden dat er sprake was van een lekkage van de mitralisklep. Hoewel het college beklaagde kan volgen in zijn stelling dat voor het vaststellen van een dergelijke insufficiëntie echografisch onderzoek niet per definitie noodzakelijk is, is niet gebleken dat de hond daadwerkelijk hartklachten vertoonde. Op grond hiervan is het college van oordeel dat het zonder nader specifiek onderzoek voorschrijven van Vetmedin in dit geval lichtvaardig en onvoldoende onderbouwd is geweest. Aan het vorenstaande doet niet af dat niet vast is komen te staan dat de symptomen die de hond in Portugal is gaan vertonen aan het gebruik van Vetmedin te wijten zijn geweest.

5.11. Op grond van het voorgaande acht het college de klacht jegens beklaagde sub 1 gegrond en wordt na te melden maatregel passend geacht.

6. DE BESLISSING 

Het college:

In de zaak met het nummer 2013/64, tegen beklaagde sub 1,

verklaart de klacht gegrond, 

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

In de zaak met het nummer 2013/65, tegen beklaagde sub 2,

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2015, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.