ECLI:NL:TDIVTC:2015:49 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/43

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:49
Datum uitspraak: 24-09-2015
Datum publicatie: 06-10-2015
Zaaknummer(s): 2014/43
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij als dienstdoende dierenarts de hond van klaagster niet naar de praktijk heeft laten komen voor onderzoek. Gegrond, waarschuwing.  

X,                             klaagster ,    

tegen

Y,                             beklaagde .

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 juli 2015. Beide partijen waren daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat hij als dienstdoende dierenarts de hond van klaagster niet naar de praktijk heeft laten komen voor onderzoek.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Shar Pei met de naam A, geboren op B. 

3.2. Op 14 mei 2014 omstreeks 18:00 uur heeft klaagster haar eigen dierenarts in Almere geconsulteerd omdat de hond sloom was en braak- en diarreeklachten had. Bij het klinisch onderzoek bleek een lichaamstemperatuur van 39,5 ºC en voelde de buik van de hond enigszins gespannen aan. Deze dierenarts is qua waarschijnlijkheidsdiagnose uit gegaan van virale gastro-enteritis en heeft de hond injecties met Cerenia en Carporal toegediend. Hiernaast heeft de hond Finidiar toegediend gekregen en is aan klaagster te kennen gegeven dat het de volgende dag beter zou moeten gaan en dat, mocht de hond tussentijds weer gaan braken, contact moest worden opgenomen. De hond is na dit consult bij de eigen dierenarts met klaagster mee naar huis gegaan.

3.3. Klaagster stelt dat de hond die avond thuis omstreeks 21:15 uur weer begon te braken. Even na middernacht heeft klaagster de praktijk van haar eigen dierenarts gebeld. Via het antwoordapparaat vernam zij dat contact kon worden opgenomen met de dienstdoende praktijk, gevestigd te Amsterdam, waar beklaagde op dat moment dienst had.

3.4. Vervolgens heeft er telefonisch contact met beklaagde plaatsgevonden. Beklaagde heeft klaagster een aantal vragen gesteld en geadviseerd om de situatie even aan te zien en bij verslechtering, als de hond opnieuw zou gaan braken, wederom contact op te nemen.  

3.5. Later die nacht, omstreeks 2:30 uur, heeft klaagster andermaal telefonisch contact met beklaagde opgenomen, omdat de hond braakklachten bleef houden en sloom was. Beklaagde heeft toen aangegeven dat er onderzoek diende plaats te vinden en klaagster is, gelet op de afstand tot zijn praktijk in Amsterdam, geadviseerd zich met de hond tot de dienstdoende praktijk in Almere te wenden, hetgeen vervolgens is geschied.

3.6. Bij de dienstdoende kliniek in Almere werd geconstateerd dat de hond sloom was en niet kon lopen, dat sprake was van een zwakke polsslag en dat de lichaamstemperatuur van de hond 40,4 ºC bedroeg. De turgor was matig en bij buikpalpatie was er veel gas en vloeistof te voelen. Er is een röntgenfoto gemaakt en klaagster heeft de hond op de praktijk achtergelaten voor opname en infuusbehandeling. De situatie verbeterde echter niet en omstreeks 4.15 uur kreeg klaagster thuis telefonisch de mededeling dat er een sterke verdenking bestond op een darmobstructie (ileus) en werd haar geadviseerd om de hond elders, bij een andere, gespecialiseerde kliniek, te laten opereren, waartoe klaagster de hond zou komen ophalen.

3.7. Klaagster heeft beklaagde omstreeks 4.30 uur telefonisch van de ontstane situatie op de hoogte gebracht. Gebleken is dat de hond, nog voordat klaagster op de kliniek in Almere was gearriveerd om haar op te halen, in shock is geraakt en omstreeks 4.45 uur is overleden.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat er geen sectie is verricht, hetgeen meebrengt dat de precieze doodsoorzaak van de hond ongewis is gebleven. Vooraf wordt verder opgemerkt dat, voor zover klaagster heeft gesteld dat zij als gevolg van het overlijden van de hond financiële schade heeft geleden, in een tuchtprocedure als de onderhavige geen schadevergoeding kan worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken zijn niet gebleken. 

5.3. Vast staat dat die bewuste middag bij de hond in verband met braakklachten en koorts door de eigen dierenarts een medicamenteuze behandeling was ingezet, maar dat de hond die avond wederom had gebraakt, reden waarom klaagster kort na middernacht telefonisch contact heeft opgenomen met beklaagde, als zijnde de dienstdoende dierenarts. Op basis van de stukken en hetgeen ter zitting is verhandeld, is het college van oordeel dat beklaagde klaagster weliswaar een aantal relevante vragen heeft gesteld (of de hond aanspreekbaar of sloom was, of ze een voorwerp had ingeslikt, of ze reageerde op prikkels), maar dat hij toch over onvoldoende informatie beschikte om tot een afgewogen inschatting omtrent de noodzaak tot nader onderzoek en de ernst van de situatie te kunnen komen.

5.4. Gebleken is dat beklaagde niet de beschikking had over een patiëntenverslag van de eigen dierenarts en dat hij noch klaagster wist welke diergeneesmiddelen er eerder die dag exact tegen het braken en de koorts door de eigen dierenarts waren toegediend. Beklaagde heeft ook eerst nadien kennis genomen van het feit dat door de eigen dierenarts differentiaal diagnostisch ook aan invaginatie was gedacht. Ter zitting is verder gebleken dat beklaagde niet specifiek heeft gevraagd naar de precieze leeftijd van de hond (die ongeveer 3 maanden oud was), hetgeen in de gegeven situatie relevant kon zijn, naast dat hij de hond en klaagster niet kende en nimmer had gezien. Weliswaar kan aan beklaagde worden toegegeven dat het braken die avond ook kon zijn veroorzaakt doordat de hond mogelijk wat eten was gevoerd, echter was evenzeer mogelijk dat de door de eigen dierenarts ingestelde medicamenteuze behandeling geen enkel effect sorteerde. Om die reden had het naar het oordeel van het college in de rede gelegen op eigen initiatief klaagster bij het eerste telefonische contact die nacht in ieder geval aan te bieden om met de hond naar de praktijk te komen voor nader onderzoek. Een dergelijk aanbod is door beklaagde niet gedaan. In zoverre wordt de klacht gegrond geacht en na te melden maatregel passend geacht. Voor het overige kan beklaagde naar het oordeel van het college geen veterinair onjuist of verwijtbaar handelen worden verweten.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond, voor zover door beklaagde die bewuste nacht in de gegeven situatie geen consult op de praktijk is aangeboden;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs.

I. Hens, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2015 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.