ECLI:NL:TDIVTC:2015:45 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/42

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:45
Datum uitspraak: 27-08-2015
Datum publicatie: 06-10-2015
Zaaknummer(s): 2014/42
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:  Dierenarts wordt verweten een kat onnodig en op basis van onvoldoende onderzoek te hebben geëuthanaseerd. Ongegrond.

X,                         klaagster ,    

tegen

Y,                        beklaagde .

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2015. Van partijen is alleen beklaagde verschenen, vergezeld door A, werkzaam voor de universiteitskliniek in Utrecht.

2. DE KLACHT

De klacht komt er in de kern op neer dat beklaagde de kat van klaagster onnodig en op basis van onvoldoende onderzoek heeft geëuthanaseerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, een kater genaamd B, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid ongeveer 8 jaar oud was.  

Volgens klaagster was de kat enkele jaren eerder bij haar komen aanlopen en werd hij sinds die tijd zowel door haar als soms ook door de buurvrouw verzorgd.

3.2. Eind maart 2014 werd in de omgeving waar klaagster woonachtig is het zogenoemde Trap Neuter and Return programma (TNR) uitgevoerd, in welk kader op initiatief van de Dierenbescherming verwilderde katten in kooien worden gevangen en naar een asiel worden gebracht om aldaar te worden gecastreerd en vervolgens weer te worden uitgezet. Voorafgaand aan de ingreep vindt een medisch onderzoek plaats, om te beoordelen of de katten gezond genoeg en voldoende zelfredzaam werden geacht bij terugplaatsing in de natuur.

3.3. In het kader van het TNR-programma is de kat van klaagster, naar het college heeft begrepen op 24 maart 2014, door medewerkers van de dierenambulance gevangen en naar het asiel gebracht. Beklaagde is als dierenarts aan het betreffende asiel verbonden. De kat is blijkens de stukken op 27 maart 2014 aan beklaagde aangeboden voor onderzoek en eventuele castratie. Beklaagde heeft bij zijn klinische beoordeling de kat echter niet gezond genoeg bevonden voor herplaatsing in de natuur en na overleg binnen het dierenasiel is besloten tot euthanasie.

3.4. Klaagster heeft gesteld dat zij er op 2 april 2014 achter kwam dat de kat door de dierenambulance naar het asiel is gebracht en dat zij op 5 april 2014 heeft gebeld en van het asiel vernam dat de kat was overleden. Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat de kat zonder noodzaak en op basis van onvoldoende onderzoek is geëuthanaseerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde ten aanzien van de kat van klaagster veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Waar in het hierna volgende wordt gesproken over  'verwilderde' katten, wordt door het college bedoeld katten zonder eigenaar, die buiten in de natuur leven en zelfstandig hun voedsel vergaren.

5.2. In de schriftelijke fase van de procedure is in het kader van de ontvankelijkheid van de klacht tussen het college en klaagster gecorrespondeerd over de vraag of zij gerechtigd was om een klacht in te dienen. Op basis van de door klaagster gegeven uitleg is het college er vervolgens vanuit gegaan dat zij kon worden aangemerkt als houdster c.q. verzorgster van de kat en aldus als belanghebbende in de zin van artikel 8.15, lid 2 sub a van de Wet dieren. De klacht kon aldus in behandeling worden genomen. Inhoudelijk heeft klaagster zich op het standpunt gesteld dat beklaagde nader onderzoek had behoren te verrichten alvorens de kat de euthanaseren, alsook dat de kat op het asiel langer in bewaring had behoren te worden gehouden. Het college overweegt dienaangaande als volgt.

5.3. In casu was sprake van een vanuit de Dierenbescherming georganiseerd project, waarbij -met vergunning- verwilderde katten zijn gevangen om ze te castreren en ze vervolgens terug in de natuur te plaatsen. Doel van het project was om de aanwas van verwilderde katten te beperken en aldus de overlast te verminderen en de gezondheid van de volwassen verwilderde katten te verbeteren. In het kader van het project heeft beklaagde voorafgaande aan de ingreep een klinische beoordeling verricht om te bezien of de katten gezond genoeg waren om na terugplaatsing voor zichzelf te zorgen en te kunnen overleven.

5.4. Met betrekking tot het door beklaagde bij de kat van klaagster verrichte onderzoek vermeldt het patiëntenverslag dat er sprake was van een chronische oorontsteking, met purulente inhoud in de gehoorgangen, dat de kat op leeftijd en ernstig vermagerd was (spieratrofie, spinale uitsteeksels), dat hij een slecht gebit had (met ontbrekende en afgebroken kiezen) en dat er bij buikpalpatie een dikte in de buik voelbaar was, die kon duiden op een tumor. Het college kan beklaagde volgen waar hij op basis van die combinatie van afwijkingen tot zijn inschatting is gekomen dat dit een kat betrof die bij terugplaatsing in het wild niet als zelfredzaam kon worden beschouwd. In het kader van de gehanteerde criteria van het genoemde TNR-programma, valt die conclusie alsook de beslissing tot euthanasie naar het oordeel van het college ook zonder extra nader onderzoek te begrijpen en te billijken.

5.5. Dan naar de vraag of de kat op het asiel niet langer in bewaring had behoren te worden gehouden. In dat verband is het college eerstens van oordeel dat het bepaalde in artikel 8 sub 3 van Boek 5 BW aldus dient te worden verstaan dat de daarin aan de gemeente opgedragen en in de praktijk vaak aan een asiel uitbestede bewaartermijn ziet op een door een eigenaar vermist en vervolgens gevonden dier en niet op verwilderde dieren zonder eigenaar, waarbij terzijde geldt dat voor deze laatste categorie dieren gevangenschap ook belastend is.

5.6. Naar het oordeel van het college mocht beklaagde er in beginsel vanuit gaan dat de kat die hem in het kader van het project via de Dierenbescherming, die verantwoordelijk was voor de selectie c.q. vangactie en het contact daarover met bewoners ter plaatse, werd aangeleverd een verwilderde kat zonder eigenaar betrof.  In dat verband is door beklaagde ook genoegzaam aannemelijk gemaakt dat bij de klinische beoordeling van de –niet gechipte- kat niets erop wees dat hij te maken had met een 'gevonden' dier dat aan een eigenaar toebehoorde. Een en ander neemt niet weg dat zich hier een uitermate ongelukkig voorval heeft voorgedaan, echter is het college van oordeel dat beklaagde in deze als dierenarts c.q. in veterinair opzicht geen tuchtrechtelijk verwijt treft. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M.P.J. Hovius, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2015 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.