ECLI:NL:TDIVTC:2015:44 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/32

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:44
Datum uitspraak: 27-08-2015
Datum publicatie: 06-10-2015
Zaaknummer(s): 2014/32
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts zou ten aanzien van een hond gedurende een langere periode onjuiste medicatie, Forthyron, hebben voorgeschreven. Ongegrond.  

X,                klaagster,    

tegen

Y,               beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 juni 2015. Beklaagde is bij die gelegenheid verschenen. Klaagster heeft zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde ten aanzien van de hond van klaagster gedurende een langere periode onjuiste medicatie heeft voorgeschreven, naast dat er tekortkomingen zijn ten aanzien van de patiëntverslaglegging.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Golden Retriever met de naam A, geboren op B.

3.2.  Vanaf september 2010 kampte de hond met diverse gezondheidsklachten, waaronder slecht eten en braken. De klachten bleven ook nadien opspelen en er kon geen duidelijke oorzaak voor worden aangewezen. In dat kader is onder meer ook bloedonderzoek verricht. In de patiëntenkaart staat vermeld dat bij een bloedonderzoek op 25 januari 2011 ter zake het  schildklierhormoon T4 een waarde van 11 is gemeten en een TSH waarde van 0,25. Op 9 december 2011 is bij bloedonderzoek een T4 waarde van 15 gemeten.

3.3. Op 27 februari 2012 heeft beklaagde Forthyron aan de hond voorgeschreven. Dit middel is ook in de hierop volgende periode diverse keren aan klaagster verstrekt en bij de hond toegepast. Klaagster is blijkens de patiëntenkaart op 21 oktober 2013 voor het laatst bij de praktijk van beklaagde geweest voor het ophalen van de medicatie.

3.4. Op 8 januari 2014 heeft klaagster zich tot een andere dierenarts gewend. Deze dierenarts heeft onder meer urineonderzoek uitgevoerd en de hond doorverwezen naar een gespecialiseerde kliniek voor het maken van een echo. Uit het onderzoek kwamen geen afwijkingen naar voren en evenmin aanwijzingen voor bijv. de ziekte van Cushing.

3.5. Op 14 februari 2014 is de hond bij de opvolgende dierenarts opgenomen voor intensieve zorg, echter kon niet worden voorkomen dat de gezondheidstoestand verder verslechterde. De hond is de volgende dag geëuthanaseerd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de hond van klaagster. In dat kader wordt door het college als uitgangspunt genomen dat het er bij de beoordeling van de vraag of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld niet om gaat of het veterinair handelen beter had gekund, maar dat als criterium geldt of de beklaagde in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden.

5.2. Het college heeft partijen er in de schriftelijke fase van de procedure reeds op gewezen zich bij de beoordeling sec te richten op de veterinaire aspecten van de zaak en op de klachten zoals die in het initiële klaagschrift zijn geformuleerd en in repliek door klaagster zijn herhaald c.q. bevestigd. Daarvan uitgaande wordt beklaagde in de eerste plaats verweten herhaaldelijk zonder indicatie het middel Forthyron te hebben voorgeschreven.  Hiernaast wordt beklaagde verweten dat eerst vanaf 2010 patiënteninformatie is gedocumenteerd, terwijl de hond reeds vanaf 2005 door beklaagde werd behandeld en dat in de patiëntenkaart een bloeduitslag is opgenomen met als afnamedatum 1 maart 2013 (met een T4 waarde van 38), hetgeen incorrect is, omdat er in die periode bij de hond geen bloedonderzoek is verricht.

5.3. Met betrekking tot het voorschrijven van Forthyron wordt door het college overwogen dat is gebleken dat de hond vanaf 2010 met gezondheidsklachten kampte (misselijkheid, braken) waarvoor geen duidelijke oorzaak kon worden gevonden. In dat kader is uit de stukken gebleken dat in januari 2011 doorverwijzing heeft plaatsgevonden naar een echospecialist, waarbij echter geen aanwijzingen voor de ziekte van Cushing of andere afwijkingen konden worden gevonden. In de patiëntenkaart staat vermeld dat bij bloedonderzoek d.d. 25 januari 2011 ter zake het schildklierhormoon T4 een waarde van 11 was gemeten en een TSH waarde van 0,25. Op 9 december 2011 is bij bloedonderzoek een T4 waarde van 15 gemeten. Gelet op de beschreven medische voorgeschiedenis in combinatie met het feit dat de hond onvoldoende opknapte en de T4 waarde te laag was, is naar het oordeel van het college verdedigbaar geweest dat beklaagde –overigens kennelijk ook op verzoek van klaagster- op 27 februari 2012 het schildklierhormoon Forthyron heeft voorgeschreven, om te bezien of daarmee enige verbetering in de gezondheidssituatie van de hond kon worden bereikt.

5.4. Door beklaagde is verder genoegzaam aannemelijk gemaakt dat enige tijd na die eerste toepassing van Forthyron, te weten eind maart 2012, bloedonderzoek ter controle is uitgevoerd. Daarbij bleek dat het middel effect sorteerde, in die zin dat een T4 waarde van 38 werd gemeten, welke waarde binnen de normaalgrenzen bleef. Ofschoon het sterk de voorkeur had gehad om in de vervolgperiode in het kader van de verstrekkingen van Forthyron nogmaals bloedonderzoek te verrichten, geldt anderzijds dat de T4 waarde -met medicatie-genormaliseerd was en dat beklaagde -met verwijzing naar de notities in de patiëntenkaart- heeft aangevoerd dat de hond goed op de medicatie reageerde. Het college neemt voorts in aanmerking dat er geen sectie is verricht waardoor de precieze doodsoorzaak niet bekend is en dat hetgeen klaagster daaromtrent heeft gesteld -er zou sprake zijn geweest van Adisson- niet wordt bevestigd in het patiëntenverslag van de opvolgend dierenarts. In ieder geval is naar het oordeel van het college geen oorzakelijk verband komen vast te staan tussen het gebruik van Forthyron en het uiteindelijke overlijden van de hond. Verder geldt dat een dierenarts in het veterinair tuchtrecht alleen op zijn of haar eigen veterinair handelen kan worden aangesproken en is het college niet geheel duidelijk geworden of beklaagde bij alle verstrekkingen de verantwoordelijk dierenarts is geweest. Op grond van het voorgaande wordt door het college niet verwijtbaar geacht dat beklaagde er voor heeft gekozen om Forthyron voor te schrijven en is er onvoldoende grond om beklaagde tuchtrechtelijk te moeten veroordelen voor het feit dat het gebruik vervolgens is voortgezet. Dit klachtonderdeel wordt afgewezen.

5.5. Met betrekking tot het gedurende langere periode niet bijhouden van de patiëntenkaart oordeelt het college als volgt. Van een dierenarts mag worden verwacht dat een patiëntenadministratie beschikbaar is. Voor een tuchtrechtelijke veroordeling op dit punt ziet het college in dit specifieke geval echter onvoldoende aanleiding. Het college heeft begrepen dat de hond in de hier bedoelde periode (2005-2010) in dagopvang bij een dierenpension verbleef en beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in die beginperiode meestal in opdracht van de pensionhouders handelde, waar niet in geschil is dat bijv. vaccinaties wel in het entingsboekje van de hond van klaagster zijn genoteerd. Het college neemt voorts in aanmerking dat partijen in die periode vriendschappelijk met elkaar om gingen en dat beklaagde voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet altijd alle kosten van een behandeling of van voorgeschreven medicatie bij klaagster in rekening bracht. Hoewel de verslaglegging vollediger had gekund en gemoeten, volstaat het college in de specifieke omstandigheden van het geval met de dringende aanbeveling aan beklaagde om ook, of juist ook als er een vriendschappelijke band met een diereigenaar bestaat, een deugdelijke patiëntenadministratie bij te houden.

5.6. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college verder voldoende weerlegd dat met betrekking tot de in het patiëntenverslag vermelde bloeduitslag d.d. 1 maart 2013 geen sprake is geweest van een moedwillig onjuist administreren c.q. van frauduleus handelen. Het college gaat er vanuit dat hier geen kwade opzet achter heeft gezeten en dat dit een bloeduitslag –ter controle van het effect van het gebruik van Forthyron- betrof van 22 maart 2012, die achteraf abusievelijk met vermelding van een onjuiste datum in de patiëntenkaart terecht is gekomen. Ook ten aanzien van deze kennelijke slordigheid wordt volstaan met de nadrukkelijke aanbeveling om in administratief opzicht zorgvuldiger te zijn.

5.7.  Alles bijeengenomen zijn er punten van kritiek, maar oordeelt het college het veterinair handelen van beklaagde in de specifieke omstandigheden van het geval niet van die aard dat daaraan tuchtrechtelijke consequenties moeten worden verbonden. De klacht zal mitsdien ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden  drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. M.P.J Hovius , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.