ECLI:NL:TDIVTC:2015:43 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/29

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:43
Datum uitspraak: 27-08-2015
Datum publicatie: 06-10-2015
Zaaknummer(s): 2014/29
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten bij de euthanasie een hond nalatig te hebben gehandeld, waardoor de hond onder stressvolle omstandigheden is overleden. Ongegrond.  

X en Y,              klagers,    

tegen

Z,                     beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 25 juni 2015. Aan de zijde van klagers was ook aanwezig hun gemachtigde. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde bij de euthanasie van de hond van klagers nalatig heeft gehandeld, waardoor de hond onder stressvolle omstandigheden is overleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klagers, een Jack Russell met de naam A, die B jaar oud was ten tijde van de gebeurtenis die tot de onderhavige klacht heeft geleid.

3.2. In het klaagschrift wordt vermeld dat de hond al langer met gezondheidsproblemen kampte en dat de situatie in februari 2014 ernstig was verslechterd, zodanig dat klagers hebben besloten de hond te laten inslapen. Klagers hebben hierover telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde en gevraagd of de euthanasie in de thuissituatie kon plaatsvinden. Klagers stellen daarbij expliciet te hebben aangegeven dat rekening moest worden gehouden met het feit dat de hond in paniek raakte bij aanraking door vreemden en dat zij de euthanasie op een waardige manier wilden laten verlopen.

3.3. Afgesproken werd dat klagers 3 slaaptabletten (Vetranquil) op de praktijk konden afhalen en dat beklaagde op 13 februari 2014 omstreeks 14:30 uur bij klagers thuis zou komen voor de euthanasie. Klagers zouden een uur voor aankomst van beklaagde de slaaptabletten tegelijkertijd aan de hond geven, zodat deze in slaap zou zijn op het moment dat beklaagde zou arriveren.

3.3. Beklaagde is die bewuste dag omstreeks 14:15 uur met zijn assistente bij klagers thuis gearriveerd. De hond liep op dat moment echter nog rond en was wakker. Hoe en wat er door beklaagde bij  binnenkomst is gecommuniceerd, is het college niet precies duidelijk geworden. Vast staat wel dat beklaagde de hond op enig moment een injectie met Methadon heeft toegediend. Beklaagde stelt dat hij daartoe mevrouw C zou hebben gevraagd om de hond op schoot te nemen, terwijl klagers stellen dat beklaagde plotseling en zonder overleg de hond in de armen van mevrouw C een injectie heeft gegeven.

3.4. Het college heeft begrepen dat beklaagde ongeveer een kwartier na het toedienen van de eerste injectie aan klagers heeft gevraagd de hond op de eettafel te leggen, waarbij vervolgens nog een injectie met Methadon en Acepromazine is toegediend. Het college heeft verder begrepen dat weer enige tijd later -beklaagde stelt  20 minuten nadien- beklaagde wederom heeft gevraagd om de hond op tafel te leggen ter beoordeling of de hond voldoende onder sedatie was, hetgeen het geval bleek, waarna de dodelijke injectie met Euthasol is toegediend.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de hond van klagers.

5.2. Het college stelt voorop dat de door beklaagde in het onderhavige geval voorgestane wijze van euthanaseren, waarbij een dier eerst wordt gesedeerd en vervolgens intraveneus een letale injectie krijgt toegediend, binnen de diergeneeskunde algemeen aanvaard is. Mede gelet op het feit dat het euthanasieproces van een dier voor eigenaren doorgaans een emotionele gebeurtenis is, mag van de betrokken dierenarts worden verwacht bij de uitvoering ervan zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid te betrachten. Dit neemt evenwel niet weg dat vooraf nimmer kan worden gegarandeerd dat een euthanasieproces probleemloos verloopt.

5.3. Dat beklaagde die bewuste middag met veel bombarie en erg luidruchtig de woning van klagers binnenkwam, is door beklaagde betwist. Vast staat wel dat beklaagde een kwartier vroeger dan afgesproken ter plaatse was en dat de slaaptabletten op dat moment niet waren ingewerkt. Het college kan beklaagde echter volgen waar hij heeft betoogd dat de hond bij de verstrekte doses (3 tabletten van in totaal 75 mg Acepromazine) normaliter al in slaap althans slaperig had behoren te zijn, dat onverklaarbaar is waarom dat hier niet het geval was en dat op dat moment zonder het ondernemen van actie niet meer te verwachten viel dat de hond een kwartier later wel in slaap zou zijn. Onder die omstandigheden acht het college verdedigbaar en niet verwijtbaar dat beklaagde heeft besloten de hond per injectie Methadon toe te dienen, om de hond alsnog in slaap c.q. onder sedatie te krijgen.

5.4. Voor het college is niet helder geworden wat er voorafgaande aan het plaatsen van die eerste injectie Methadon is gebeurd en gecommuniceerd. Klagers stellen dat de hond bij binnenkomst van beklaagde onder de tafel kroop en door mevrouw C werd gerust gesteld en in de armen genomen, waarna beklaagde zou hebben gezegd ‘hou haar maar zo vast’ en zonder overleg de injectie zou hebben geplaatst, met als reactie dat de hond met de tong uit haar bek hijgde en in paniek raakte. Beklaagde stelt daartegenover dat hij mevrouw C heeft verzocht om de hond op schoot te houden en dat die injectie bewust subcutaan (onderhuids) is toegediend, juist om te voorkomen dat bij de hond een pijnreactie zou kunnen ontstaan. Gelet op de tegenstrijdige lezingen die er op dit punt door partijen zijn gegeven, kan door het college niet met zekerheid worden vastgesteld hoe heftig de hond op de injectie reageerde c.q. of dit een schrikreactie dan wel een pijnreactie betrof die te vermijden was geweest. Aldus valt niet te beoordelen en is niet komen vast te staan dat het veterinair handelen van beklaagde in deze zodanig nalatig is geweest dat het opleggen van een tuchtmaatregel gerechtvaardigd zou zijn.

5.5. Voor wat betreft het verdere verloop van het euthanasieproces is niet gebleken dat beklaagde in veterinair technisch opzicht onjuist of onverantwoord heeft gehandeld. Dat de hond op verzoek van beklaagde op de eettafel is gelegd om de werking van de sedatie te kunnen beoordelen en dat vervolgens, nadat bleek dat de hond nog onvoldoende was gesedeerd, een tweede injectie, dit keer intramusculair (Methadon/Acepromalzine) is toegediend, kan niet als veterinair onjuist worden gekwalificeerd, daargelaten dat door beklaagde is gesteld en onvoldoende is weerlegd dat die intramusculaire injectie niet tot enige (pijn)reactie heeft geleid. Hiernaast geldt dat ook ten aanzien van de letale injectie met Euthasol die vervolgens intraveneus is toegepast, waarbij een van de achterpoten tevoren werd geschoren en de assistente een stuwband heeft gebruikt, niet is kunnen blijken dat er zich complicaties hebben voorgedaan.

5.6. Blijft staan dat de euthanasie voor klagers niet op de wijze is verlopen zoals hen die vooraf voor ogen stond. Hier lijkt echter een situatie aan de orde te zijn, waarbij klagers zich met name hebben gestoord aan het in hun ogen weinig invoelende gedrag van beklaagde en de wijze waarop hij met hen heeft gecommuniceerd. Zo is bijv. gesteld dat beklaagde tijdens het wachten onvoldoende afstand van de hond hield en te dicht bij het dier ging zitten, maar in dat verband heeft beklaagde weer gesteld dat hij op verzoek van klagers vervolgens meer afstand heeft gehouden. Het college kan verder begrijpen dat wellicht als storend is ervaren dat beklaagde al wachtende op het inwerken van de sedatiemiddelen in de huiskamer van klagers een telefoongesprek met een klant heeft gevoerd, echter betreft dit geen veterinair technisch handelen. Datzelfde geldt voor het verzoek van beklaagde om de hond op de eettafel te leggen, hetgeen klagers kennelijk liever niet wilden. Verder hebben klagers als onprofessioneel ervaren dat beklaagde geen stethoscoop bij zich had, echter geldt in dat verband dat het overlijden van een dier ook zonder dit instrument kan worden vastgesteld.

5.7. Het geheel overziend stelt het college vast dat het persoonlijk optreden van beklaagde en zijn communicatie richting klagers niet is geweest zoals door hen wenselijk werd geacht, echter geldt naar vaste jurisprudentie dat klachten over de wijze waarop een dierenarts diereigenaren bejegent of met hen communiceert buiten het bestek van het veterinair tuchtrecht vallen. Ten aanzien van het veterinair technisch handelen, dat wel onder de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht valt, is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen naar het oordeel van het college niet komen vast te staan dat beklaagde onjuist of onverantwoord heeft gehandeld. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden  drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. M.P.J. Hovius , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.