ECLI:NL:TDIVTC:2015:41 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/24

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:41
Datum uitspraak: 23-07-2015
Datum publicatie: 01-10-2015
Zaaknummer(s): 2014/24
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts zou ten aanzien van een kat een onjuiste diagnose hebben gesteld en een operatie zonder toestemming en onvakkundig hebben uitgevoerd. Ongegrond

X                 klager,

tegen 

Y,              beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 mei 2015. Van partijen was alleen beklaagde aanwezig. 

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde ten aanzien van de kat van klager een onjuiste diagnose heeft gesteld en een operatie zonder toestemming en onvakkundig heeft uitgevoerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klager, A, geboren op B.

3.2. Op zaterdag 8 maart 2014 heeft klager beklaagde, niet zijnde de eigen dierenarts van klager, in de middag geconsulteerd omdat de kat aanhoudende braakklachten had en lusteloos was.  

3.3. Bij klinisch onderzoek werd onder meer een lichaamstemperatuur van 39,5 ºC gemeten en bleek de buik volgens beklaagde bij palpatie pijnlijk. Beklaagde heeft een röntgenfoto gemaakt op basis waarvan bij haar de verdenking ontstond op een mogelijk langwerpig vreemd voorwerp in de darmen. De lezingen lopen uiteen over de vraag welk vervolgplan er is afgesproken. Vast staat wel dat klager de kat op de praktijk van beklaagde heeft achtergelaten en het dier is daar opgenomen.

3.4. Beklaagde heeft omstreeks 19:00 uur die avond een proeflaparotomie uitgevoerd, die echter niet tot meer duidelijkheid heeft geleid en waarbij geen vreemd voorwerp in het maagdarmstelsel is aangetroffen. Tijdens het hechten van de operatiewond brak er brand uit in het pand van de praktijk. Om die reden heeft beklaagde de wond zo snel mogelijk gesloten en heeft zij samen met een collega en de kat het pand verlaten en de hulpdiensten gealarmeerd. Beklaagde heeft de kat in een politieauto gelegd en telefonisch aan een collega dierenarts van een andere praktijk gevraagd of hij de zorg voor de kat over kon nemen. Die avond is klager omstreeks 20:30 uur ter plaatse gekomen en heeft beklaagde verslag gedaan van de uitgevoerde operatie.

3.5. De dierenarts die de zorg voor de kat overnam, heeft de kat op zijn praktijk  onder een warmtelamp en een warmtedeken gelegd en een injectie met een antibraakmiddel toegediend. Ook is door deze dierenarts nog bloedonderzoek verricht, waaruit geen bijzonderheden naar voren kwamen.  

3.6. Op zondag 9 maart 2014 heeft klager met de kat een andere (derde) dierenarts geconsulteerd. Aldaar is de kat tot dinsdagochtend opgenomen geweest, waarbij de kat aan een infuus heeft gelegen, medicatie tegen braken heeft gekregen alsmede eetlustopwekkende medicatie. Ter behandeling van de operatiewond is door deze dierenarts honingzalf aan klager meegegeven.

3.7. Op 19 maart 2014 heeft beklaagde met klager en zijn partner gesproken, die hun onvrede hebben geuit over de wijze waarop er door beklaagde die bewuste zaterdag ten aanzien van de kat was gehandeld.

4. HET VERWEER  

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de kat van klager.

5.2. Voor zover klager heeft gesteld of bedoeld te stellen dat hij als gevolg van de behandeling van zijn kat geleden schade vergoed wenst te zien, geldt dat in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel geen schadevergoedingen kunnen worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om in het onderhavige geval van dit uitgangspunt af te wijken zijn niet gebleken.

5.3. Klager heeft gesteld, samengevat, dat beklaagde een onjuiste diagnose heeft gesteld en de kat zonder zijn toestemming en onnodig heeft geopereerd en de operatiewond op een onvakkundige wijze heeft gehecht.

5.4. Het college overweegt dat beklaagde niet kan worden verweten dat zij tot een onjuiste diagnose zou zijn gekomen, al was het alleen maar omdat er door haar feitelijk geen diagnose is gesteld. Dat op basis van de röntgenfoto, waarop volgens beklaagde te zien was dat de darmen in een kluwen verwikkeld c.q. geclusterd zaten en gevuld met gas, door haar differentiaal diagnostisch werd gedacht aan een vreemd langwerpig voorwerp in de darmen, acht het college niet onlogisch. Het college kan beklaagde voorts volgen in haar visie dat een proeflaparotomie daarover duidelijk zou verschaffen en dat daarbij een eventueel vreemd voorwerp direct kon worden verwijderd althans dat via die proeflaparotomie mogelijk anderszins een diagnose kon worden gesteld. Het feit dat er bij de operatie uiteindelijk geen vreemd voorwerp is aangetroffen doet aan het voorgaande niet af. Overigens is gesteld noch gebleken dat er bij de operatie als zodanig verwijtbare fouten zijn gemaakt en geldt dat uit de stukken kan worden afgeleid dat ook de opvolgend dierenartsen geen definitieve diagnose hebben gesteld en hebben volstaan met symptomatische behandeling.

5.5. Klager heeft gesteld dat hij geen toestemming voor de operatie heeft gegeven en dat hij er eerst die avond bij aankomst bij de kliniek achter kwam dat de kat was geopereerd. Volgens klager heeft hij zijn kat die dag alleen voor observatie achtergelaten. Beklaagde heeft dit evenwel betwist en gesteld dat ze eerder die dag de gemaakte röntgenfoto van het abdomen met klager heeft besproken en hem drie opties heeft voorgelegd, te weten afwachten met medicamenteuze ondersteuning, doorverwijzing naar een echospecialist of het verrichten van een proeflaparotomie. Volgens beklaagde heeft klager met de laatste optie ingestemd en de kat achter gelaten voor infuustherapie en een operatie. Nu de stellingen van klager gemotiveerd zijn betwist kunnen de feiten met betrekking tot de vraag of klager wel of geen toestemming voor een operatie heeft gegeven door het college niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel stuit aldus af op bewijs.

5.6. Naar het oordeel van het college is verder niet gebleken dat het hechten van de operatiewond niet lege artis zou zijn geschied. De operatiewond is deels onderhuids gehecht en, toen er brand uitbrak er snel moest worden gehandeld, voor het overige afgerond middels knoophechtingen. In de gegeven situatie valt dit verschil in hechtmethodes naar het oordeel van het college te billijken, waar verder geen aanwijzingen zijn gebleken dat daarbij fouten zijn gemaakt. Weliswaar ogen knoophechtingen cosmetisch minder mooi dan onderhuidse hechtingen, echter beide sluitingen zijn in beginsel geschikt voor een zorgvuldige sluiting van de huid. Voor het college is verder niet gebleken dat er terzake die operatiewond ernstige  complicaties zijn opgetreden, temeer niet nu ten aanzien van de wond door de door klager geconsulteerde opvolgende dierenarts enkel honingzalf is voorgeschreven.

5.7. Op grond van het voorgaande ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld, zodat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

  6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. 

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.