ECLI:NL:TDIVTC:2015:40 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/15

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:40
Datum uitspraak: 23-07-2015
Datum publicatie: 01-10-2015
Zaaknummer(s): 2014/15
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten euthanasie van een kat veterinair onjuist te hebben uitgevoerd. Ongegrond.

X,                  klaagster,    

tegen

Y,                  beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 mei 2015. Klaagster werd daarbij vertegenwoordigd door haar twee dochters. Beklaagde was eveneens aanwezig, vergezeld door haar gemachtigde.

2. DE KLACHT

De klacht houdt in, samengevat, dat beklaagde de euthanasie van de kat van klaagster veterinair onjuist heeft uitgevoerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, A, geboren op B. Eind 2013 bleek na onderzoek in een gespecialiseerde kliniek dat de kat leed aan een hartafwijking, Hypertrofische Cardiomyopathie (HCM) en is klaagster medegedeeld dat de vooruitzichten niet goed waren en dat de kans bestond dat de kat als gevolg van de hartziekte binnen een jaar zou komen te overlijden.

3.2. In het klaagschrift wordt vermeld dat de kat omstreeks 17 januari 2014 qua gesteldheid sterk achteruit ging, in die zin dat ze niet meer wilde eten, vermoeider en trager werd en steeds meer moeite kreeg met de ademhaling. Op zondag 19 januari 2014 heeft klaagster besloten om de kat in te laten slapen. Omdat haar eigen dierenarts geen dienst had, is klaagster via een andere dierenarts uiteindelijk bij beklaagde terechtgekomen en is de afspraak gemaakt om de kat die zondagmiddag bij klaagster thuis in te laten slapen.

3.3. Beklaagde is, naar klaagster heeft gesteld omstreeks 18:20 uur, bij klaagster thuis gearriveerd. De kinderen van klaagster waren eveneens thuis. Beklaagde heeft kennis genomen van de medische voorgeschiedenis en het patiëntenverslag ingezien van de gespecialiseerde kliniek die de hartziekte had vastgesteld. Beklaagde heeft de kat ook zelf nog klinisch onderzocht om te bepalen of euthanasie aangewezen was.

3.4. Beklaagde heeft vervolgens uitgelegd dat ze de kat eerst onder narcose zou brengen door middel van een verdovingsinjectie in de bilspier en, als het dier voldoende gesedeerd zou zijn, het euthanasiemiddel zou toedienen.

3.5. Terwijl de kat op de schoot van de een van de kinderen van klaagster zat, heeft beklaagde intracardiaal de injectie met Euthasol toegediend. Tijdens de injectie reageerde de kat door met zijn achterpoten te trappen en zich af te zetten, waarna hij op de grond viel. De kat is door de kinderen van klaagster opgepakt en op de bank gelegd, waarna het dier is overleden. Klaagster stelt dat de kat moest worden vastgehouden en in paniek is gestorven.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de kat van klaagster.

5.2. Klaagster heeft gesteld, samengevat, dat beklaagde bij de dosering van het narcosemiddel zich onvoldoende heeft vergewist van het gewicht en de conditie van de kat en de invloed van HCM op de effectiviteit van de sedatie. Klaagster heeft verder gesteld dat het euthanasiemiddel is toegediend zonder dat zeker was dat de kat al in slaap was.

5.3. Het college stelt voorop dat het euthanasieproces van een dier voor eigenaren doorgaans een emotionele en belastende gebeurtenis is. Van de betrokken dierenarts mag mede daarom maar ook ter voorkoming van onnodig leed bij het dier, worden verwacht bij de uitvoering ervan zorgvuldigheid en verantwoordelijkheid te betrachten. Dit neemt evenwel niet weg dat vooraf nimmer kan worden gegarandeerd dat een euthanasieproces probleemloos verloopt.

5.4. Uit de stukken is gebleken dat de kat niet meer wilde eten, vermagerd en apathisch was en zeer traag reageerde. Beklaagde heeft zich bij klaagster thuis op de hoogte heeft gesteld van de ziektegeschiedenis van de kat. Beklaagde heeft de kat ook zelf nog onderzocht en een lichaamstemperatuur van 38,5 ºC en een onregelmatige polsslag vastgesteld, naast dat de kat apathisch en vermagerd was. Het college acht voldoende vast staan en overigens is ook niet in discussie dat de kat zodanig verzwakt en ziek was, dat de keuze voor euthanasie een reële optie betrof, om de kat een verdere lijdensweg te besparen.

5.5. Het college overweegt voorts dat de door beklaagde toegepaste wijze van euthanaseren, waarbij een dier eerst middels een intramusculaire injectie wordt gesedeerd en vervolgens intracardiaal een letale injectie krijgt toegediend, gangbaar en binnen de diergeneeskunde algemeen aanvaard is. Uit de stukken is verder gebleken dat beklaagde heeft uitgelegd hoe de euthanasie in zijn werk zou gaan.

5.6. Voor zover ter zitting van de zijde van klaagster is gesteld dat het gebruik van Zoletil contra geïndiceerd zou zijn, wordt die stelling gepasseerd, nu een contra-indicatie alleen een rol speelt bij narcose in het kader van een operatie, maar niet in het kader van euthanasie, zoals in het onderhavige geval. Zoletil wordt als zodanig, dus in het kader van euthanasie, binnen de diergeneeskunde vaker toegepast en kan niet als een ongebruikelijk of ongeschikt narcosemiddel worden aangemerkt.

5.7. Beklaagde heeft eerst in de bilspier een injectie met het middel Zoletil toegediend. In geschil is welke dosering daarbij is toegepast. Van de zijde van klaagster is gesteld dat niet meer dan 0,5 cc is toegepast, waar beklaagde heeft gesteld dat zij 1 cc heeft toegediend en gebruik heeft gemaakt van een injectiespuit van 2cc die zij voor de helft heeft gevuld. Het college gaat bij gebrek aan toereikend bewijs voor het tegendeel uit van de juistheid van hetgeen beklaagde hierover heeft gesteld en in de patiëntenkaart heeft genoteerd. Het college gaat er verder vanuit dat de dosering toereikend moet zijn geweest en dat er geen sprake is geweest van onderdosering. Weliswaar stond in het medisch dossier een gewicht van 7,5 kg vermeld, maar niet in geschil is dat de kat ziek was en sterk was afgevallen, zodat er in redelijkheid vanuit wordt gegaan dat de kat in werkelijkheid minder zwaar was en dat het door beklaagde geschatte gewicht en reële aanname betrof.

5.8. Klaagster heeft op zichzelf niet onterecht gesteld dat het testen van de oogreflex bij gebruik van Zoletil geen goede graadmeter is bij de beoordeling of een dier voldoende diep onder narcose is. Niettemin gaat het college er vanuit dat beklaagde, zoals zij heeft gesteld, hiernaast de diepe pijnperceptie heeft getest door met de vingers in de huid tussen de tenen van de kat te knijpen. In het klaagschrift is door klaagster overigens vermeld dat ook de snorharen zijn bevoeld en in de voorpoot is geknepen. Het college acht verder voldoende aannemelijk dat beklaagde bekend was met de verslechterde bloedcirculatie ten gevolge van de hartziekte waar de kat aan leed. Het college kan beklaagde volgen waar zij daarin niet direct aanleiding zag om een verhoogde dosering narcose toe te passen. Met de verminderde bloedcirculatie is in die zin rekening gehouden doordat meerdere keren met tussenpozen is getest of de comateuze toestand bij de kat was ingetreden, ook al heeft klaagster gesteld dat dit op haar initiatief is geschied en niet op initiatief van beklaagde. Uitgaande van de aankomst- en vertrektijd die door klaagster zijn genoemd kan ook niet worden geconcludeerd dat beklaagde gehaast te werk is gegaan of dat de sedatie geen tijd heeft gekregen om in te werken.

5.9. Klaagster heeft gesteld dat de kat bij de injectie met Euthasol zijn kop nog optilde en gericht naar de injectienaald keek, echter heeft beklaagde dit betwist en gesteld dat zij deze reactie niet heeft waargenomen. De feiten op dit punt kunnen door het college dus niet worden vastgesteld. Wel staat tussen partijen vast dat er tijdens het injecteren van het euthanasiemiddel sprake was van een stuiptrekking met de achterpoten waardoor de kat, die op de schoot van de zoon van klaagster zat, op de grond viel en zich verwondde. Klaagster heeft gesteld dat de kat terug op de bank is gelegd en weer stuiptrekkingen kreeg en schokkerig is overleden.

5.10. Evident is dat de euthanasie niet is verlopen op de vredige wijze als vooraf was beoogd. Echter geldt dat niet altijd kan worden voorkomen dat er een reactie optreedt zoals die zich hier heeft voorgedaan. Ook als door de dierenarts tevoren vastgesteld dat een dier voldoende diep in slaap en comateus is, kan niettemin onverwacht een opleving ontstaan. Naar het oordeel van het college kan in dit geval niet worden geconcludeerd dat aan het ontstaan van die reactie nalatig handelen door beklaagde ten grondslag heeft gelegen. Als gezegd is de wijze van euthanasie binnen de diergeneeskunde aanvaard en is geen sprake geweest van een ongeschikt of ongebruikelijk narcosemiddel, noch is vast komen staan dat er qua toegepaste doseringen onjuist is gehandeld of dat beklaagde te gehaast te werk is gegaan en niet naar behoren zou hebben gecontroleerd of de kat voldoende in slaap zou zijn geweest. Gelet hierop stuit de klacht af op bewijs en zal deze ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden  drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.