ECLI:NL:TDIVTC:2015:38 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/17

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:38
Datum uitspraak: 27-08-2015
Datum publicatie: 31-08-2015
Zaaknummer(s): 2014/17
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat de hond van klaagster tijdens een operatie zonder toestemming is gefilmd en dat hij een uitgebreidere operatie heeft uitgevoerd dan vooraf was besproken. Ongegrond.

Uitspraak in de zaak van   

 X,

tegen

Y.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Bij de mondelinge behandeling waren beide partijen aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat de hond van klaagster tijdens een operatie zonder haar toestemming is gefilmd en dat hij een uitgebreidere operatie heeft uitgevoerd dan vooraf met klaagster was besproken.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een kruising Boxer (teef), geboren op 7 mei 2010.

3.2. Bij een consult op 2 september 2013 heeft beklaagde de hond, die door de eigen dierenarts naar hem was verwezen, onderzocht. Uit de anamnese was gebleken dat de hond soms omviel, niet wilde springen en dat ze de staart laag droeg. Bij het door beklaagde verrichte klinisch onderzoek bleek tevens een duidelijke en herhaalde pijnreactie bij druk op de lumbosacrale overgang en bij het strekken van de rug. Beklaagde is op basis van zijn bevindingen uitgegaan van een probleem aan de lage rug en heeft voorgesteld te dier zake röntgen- en MRI onderzoek te verrichten. Er is verder rust geadviseerd en pijnstillende/ontstekingsremmende medicatie voorgeschreven.

3.3. Op 3 september 2013 zijn er röntgenfoto’s en is er een MRI-scan gemaakt. De MRI-scan wees uit dat er sprake was van dorsale compressie door het heiligbeen en van ventrale compressie door de tussenwervelschijf gelegen tussen de laatste ruggenwervel (L7) en eerste heiligbeenwervel (S1). Beklaagde concludeerde dat sprake was van degeneratieve lumbosacrale stenose en heeft zijn bevindingen per email aan de verwijzend dierenarts doorgestuurd en klaagster ingelicht over zijn advies om de compressie door middel van een operatie op te heffen.

3.4. Op 17 september 2013 is de hond geopereerd. Daarbij zijn de bovenzijde c.q. het dakje van de wervels L7 en S1 alsmede alle structuren die vanuit dorsaal druk gaven op de zenuwen in het wervelkanaal verwijderd. Vervolgens heeft beklaagde de ventrale druk opgeheven via het uitsnijden van de bovenrand van de tussenwervelschijf en het verwijderen van de inhoud ervan.

3.5. Tijdens de operatie was een filmploeg aanwezig die opnamen voor een televisieprogramma heeft gemaakt. In geschil is of en zo ja, in hoeverre klaagster hierover voorafgaand aan de operatie is geïnformeerd.

3.6. Klaagster stelt dat zij het betreffende televisieprogramma nadien min of meer toevallig heeft gezien. Daarin werden beelden van de operatie van haar hond getoond. Klaagster stelt dat haar eerst toen duidelijk werd dat beklaagde een uitgebreidere operatie had uitgevoerd dan vooraf was besproken. Volgens klaagster had beklaagde met haar alleen gesproken over het verwijderen van de bovenzijde c.q. het dakje van het heiligbeen en niet over de ingreep aan de tussenwervelschijf.

3.7. Na de operatie is de hond op de verpleegafdeling van de kliniek opgenomen gebleven en de volgende dag met klaagster mee naar huis gegaan. Er is medicatie voorgeschreven en aan klaagster zijn instructies met betrekking tot de nazorg gegeven.

3.8. In de periode hierna is per email met beklaagde gecorrespondeerd, waarbij klaagster vragen heeft gesteld die met name betrekking hadden op de informatieverstrekking vanuit de praktijk met betrekking tot de filmopnames die van de operatie zijn gemaakt. Beklaagde heeft aangeboden deze vragen in een persoonlijk gesprek met klaagster te willen beantwoorden, maar klaagster is daar niet op ingegaan. Klaagster heeft zich op enig moment tot een andere kliniek gewend voor verdere (na)zorg.

3.9. Klaagster heeft her zitting verklaard dat de hond bij langdurige inspanning nog steeds omvalt.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten  ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in de schriftelijke fase van de procedure aan partijen reeds te kennen is gegeven dat het college uitsluitend het veterinair handelen van beklaagde zal beoordelen en zich niet zal uitlaten over het verwijt dat de operatie van de hond zou zijn gefilmd zonder toestemming van klaagster, hetgeen beklaagde overigens heeft betwist.

5.3. Er vanuit gaande dat sprake was van degeneratieve lumbosacrale stenose, is het college met beklaagde van oordeel dat een operatieve ingreep geïndiceerd was. Niet gebleken is dat beklaagde bij het uitvoeren van de operatie als zodanig fouten heeft gemaakt. Bij die operatie is de bovenzijde c.q. het dakje van de wervels L7 en S1 alsmede alle structuren die vanuit dorsaal c.q. de rugzijde druk gaven op de zenuwen in het wervelkanaal verwijderd (dorsale decompressie). Vervolgens heeft beklaagde de ventrale druk opgeheven via het uitsnijden van de bovenrand van de tussenwervelschijf en het verwijderen van de inhoud ervan (Fenestratie).

5.4. Beklaagde heeft in verweer en ter zitting toegelicht dat strikt genomen weliswaar had kunnen worden volstaan met het verwijderen van de bovenzijde van de wervels L7 en S1 en de structuren die vanuit dorsaal druk geven op de zenuwen in het wervelkanaal, maar dat de ervaring heeft geleerd dat alsdan de hond op latere leeftijd nogmaals geopereerd moet worden om de ventrale druk, veroorzaakt door herniatie, van de tussenwervelschijf te verwijderen. Beklaagde heeft gesteld dat hij er om die reden bij dit soort ingrepen standaard voor kiest om in een en dezelfde operatie zowel de dorsale als ventrale druk weg te nemen.

5.5. Het college kan beklaagde in zijn werkwijze en gedachtegang volgen en ziet onvoldoende grond om tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten dat, ter voorkoming van een tweede operatie op termijn, de bedoelde ‘extra’ ingreep om ook de ventrale druk weg te nemen in dezelfde sessie heeft plaatsgevonden. Het spreekt voor zich dat een diereigenaar hierover alsdan voorafgaande aan de operatie behoort te worden voorgelicht, echter geldt in dat kader dat voor het college niet helder geworden wat er te dier zake over en weer precies is gezegd en begrepen. Waar klaagster betwist hierover te zijn geïnformeerd, heeft beklaagde gesteld dat de ingreep voor hem bij een aandoening als hier aan de orde gebruikelijk is en dat hij diereigenaren daar ook altijd vooraf over informeert. Gelet op de tegenstrijdige lezingen die te dier zake door partijen zijn gegeven en nu er door klaagster geen aanvullend bewijs is bijgebracht, kan door het college niet als vast staand worden aangenomen dat er aan de zijde van beklaagde voor wat betreft de voorlichting sprake is geweest van een tekortschieten dat een tuchtrechtelijke maatregel zou rechtvaardigen.

5.6. Hiernaast staat op basis van de stukken voldoende vast dat na de operatie aan klaagster is medegedeeld dat zij in de daarop volgende week voor controle en bij vragen contact met beklaagde kon opnemen. Klaagster heeft daar geen gebruik van gemaakt, naar het college heeft begrepen vanwege de televisieopnames en communicatie daarover. Uit de stukken volgt dat beklaagde wel heeft aangeboden de per email gestelde vragen daarover in een persoonlijk gesprek te beantwoorden. Klaagster is hier niet op ingegaan. In de ontstane situatie heeft beklaagde naar het oordeel van het college niet onjuist gehandeld door klaagster mede te delen dat de (eerste) wondcontrole ook door de eigen dierenarts kon worden verricht. Voldoende aannemelijk is verder dat beklaagde bereid bleef zonodig andere meer specialistische nazorg te bieden en veterinaire vragen te beantwoorden, waartoe hij geen gelegenheid meer heeft gekregen, omdat  klaagster zich vervolgens tot een andere dierenkliniek heeft gewend. Op grond van het voorgaande ziet het college ook voor wat betreft de nazorg onvoldoende  reden om beklaagde veterinair nalatig handelen te verwijten.

5.7. Voor zover beklaagde nog andere verwijten worden gemaakt, zijn deze niet veterinair van aard althans zijn ze naar het oordeel van het college van onvoldoende gewicht om daaraan tuchtrechtelijke consequenties te moeten verbinden. Het vorenstaande brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.  

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden d rs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak en drs. J.A.M. van Gils , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.