ECLI:NL:TDIVTC:2015:34 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2015/39

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:34
Datum uitspraak: 25-06-2015
Datum publicatie: 03-07-2015
Zaaknummer(s): 2015/39
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Niet ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Klacht te laat ingediend. Niet Ontvankelijk

X,                  klaagster

tegen

Y,                   beklaagde

1. DE PROCEDURE

De klacht is gedagtekend op 22 mei 2015 en op 28 mei 2015 ter griffie ingekomen. Bij het vooronderzoek is de tijdspanne gesignaleerd tussen het tijdstip waarop het vermeende nalatig handelen heeft plaatsgevonden en het tijdstip waarop de klacht is ingediend. Het college is tot de volgende beslissing gekomen.

2. DE KLACHT

De klacht komt er op neer dat beklaagde in januari 2011 en maart 2012 de hond van klaagster veterinair onjuist zou hebben behandeld.

3. DE BEOORDELING

3.1. Het college heeft ook ambtshalve de vraag onder ogen te zien of een klager in zijn klacht kan worden ontvangen. Alvorens kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht, dient de vraag te worden beantwoord of hier geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend.  

3.2.  Waar ter zake van andere bij wet ingestelde tuchtcolleges in bijbehorende wetgeving concrete termijnen worden genoemd (vgl. artikel 46 g lid 1 onder a en lid 2 Advocatenwet of artikel 65 lid 5 Wet BIG), is dit ten aanzien van het veterinair tuchtrecht en in de Wet dieren niet het geval. Ook in het EVRM worden dienaangaande geen concrete termijnen genoemd en ziet het bepaalde in artikel 6 EVRM ook niet op de periode voorafgaand aan de indiening van de klacht. Dit laat onverlet dat van de klagende partij, nadat deze heeft kennisgenomen van het vermeende nalatig handelen, mag worden verwacht een klacht binnen een redelijke termijn aan te brengen. Het is dan aan de veterinaire tuchtcolleges om van geval tot geval en na belangenafweging te beoordelen of sprake is van termijnoverschrijding.

3.3. Het veterinair tuchtrecht heeft ten doel het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en het weren en beteugelen van misslagen daarin. Met betrekking tot dit algemene belang in relatie tot de redelijke termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend, overwoog het Veterinair Beroepscollege in haar uitspraak van 1 april 2004 (VB 03/14) Dit algemeen belang is e venwel niet dermate zwaarwegend, dat het onder alle omstandigheden prevaleert boven het belang van beroepsbeoefenaren niet te worden geconfronteerd met tuchtklachten die betrekking hebben op zaken die ver in het verleden liggen. Hierbij gaat het om de bescherming van de belangenpositie van de beroepsbeoefenaar door het ook in het tuchtrecht in aanmerking te nemen beginsel van de rechtszekerheid. In verband met dit beginsel dient aan de hand van de omstandigheden van het desbetreffende geval te worden nagegaan of het rechtens aanvaardbaar is dat een tuchtklacht, die betrekking heeft op zaken die ten tijde van het indienen van de klacht ver in het verleden lagen, inhoudelijk wordt beoordeeld’ .

3.4. Uit het klaagschrift is gebleken dat de feiten zich tussen in januari 2011 en maart 2012 hebben afgespeeld en dat  beklaagde bij brief van 29 april 2015 voor het eerst te kennen is gegeven dat klaagster zodanig ontevreden is geweest over het veterinair handelen destijds, dat eventueel bij het Veterinair Tuchtcollege een klacht zou worden ingediend.

3.5. In aanmerking genomen het verstreken tijdsverloop sinds het moment waarop de gedragingen waarop de klacht betrekking heeft zich hebben voorgedaan en bekend zijn geworden, afgezet tegen het rechtszekerheidsbeginsel aan de zijde van beklaagde om na verloop van tijd geen rekening meer te hoeven houden met een tuchtrechtelijke procedure, is het college van oordeel dat hier, zonder dat is gesteld of gebleken van een valide reden, onredelijk lang is gewacht met indiening van de klacht. De eerder genoemde belangenafweging dient naar het oordeel van het college in dit onderhavige geval in het voordeel van beklaagde uit te vallen. Dit betekent dat het college van oordeel is dat de klacht, gelet op het verstreken tijdsverloop, niet in behandeling kan worden genomen.

3.6. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart klaagster in de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden  drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. J. Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.