ECLI:NL:TDIVTC:2015:33 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/45

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:33
Datum uitspraak: 25-06-2015
Datum publicatie: 03-07-2015
Zaaknummer(s): 2014/45
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat hij de hond van klaagster niet heeft doorverwezen naar een gespecialiseerde kliniek en te snel heeft besloten tot euthanasie. Ongegrond.

X                                        klaagster,    

tegen

Y                                        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 april 2015. Beide partijen zijn verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij de hond van klaagster niet heeft doorverwezen naar een gespecialiseerde kliniek en te snel heeft besloten tot euthanasie.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, geboren op 30 augustus 1997.

3.2. Op 6 februari 2014 is klaagster voor een consult bij beklaagde is geweest, omdat haar hond sloom was en slecht kon lopen. Beklaagde heeft de hond, die liggend op een brancard werd binnen gebracht en nauwelijks kon staan, klinisch onderzocht en een polsfrequentie van 132 slagen per minuut en een lichaamstemperatuur van 38 ºC vastgesteld. De slijmvliezen waren bleekroze. Buikpalpatie en hart- en longauscultatie leverden geen bijzonderheden op.  Beklaagde heeft bloedonderzoek verricht, waaruit afwijkende lever- en nierwaarden naar voren kwamen.

3.3. De lezingen lopen uiteen over wat er vervolgens met klaagster qua behandelopties is besproken. In ieder geval is door beklaagde (ook) over euthanasie gesproken en is daartoe in overleg besloten.

3.4. Enkele dagen nadien heeft de dochter van klaagster een e-mail naar de praktijk van beklaagde verzonden en verzocht om een gesprek en een toelichting op de euthanasie. Klaagster heeft hierover vervolgens onder meer op 10 en 12 februari 2014 telefonisch contact gehad met beklaagde. Ook tussen beklaagde en de dochter van klaagster heeft een gesprek plaatsgevonden. De gesprekken hebben partijen niet nader tot elkaar gebracht en klaagster heeft het veterinair handelen van beklaagde in deze ter toetsing aan het college voorgelegd.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Ter zitting heeft klaagster verduidelijkt dat haar klacht ziet op het feit dat beklaagde tijdens het consult op 6 februari 2014 te snel en mogelijk voorbarig euthanasie heeft voorgesteld. Klaagster stelt te zijn afgegaan op beklaagde, die haar vertelde dat het erg slecht ging met haar hond, op basis waarvan zij met euthanasie heeft ingestemd. De klacht ziet niet op de wijze waarop de euthanasie is uitgevoerd.

5.3. Het college gaat er op basis van de stukken vanuit dat beklaagde de hond naar behoren  heeft onderzocht en dat uit het bloedonderzoek naar voren is gekomen dat sprake was van ernstig nier- en leverfalen. Die bevindingen opgeteld bij het feit dat de hond vermagerd oogde, op leeftijd was (16 jaar) en bij het consult niet of nauwelijks meer kon staan, brengen het college tot het oordeel dat beklaagde niet verwijtbaar heeft gehandeld door in het belang van het welzijn van de hond euthanasie aan de orde te stellen. Beklaagde heeft verder gesteld dat ook andere mogelijkheden zijn besproken, te weten opname en behandeling van de hond op zijn praktijk en doorverwijzing naar de gespecialiseerde kliniek. Wat er dienaangaande over en weer precies is besproken is voor het college onduidelijk gebleven, echter gelet op de betwisting daarvan door beklaagde is niet komen vast te staan dat hij klaagster ervan heeft willen weerhouden om nog naar een gespecialiseerde kliniek te gaan, noch dat door hem druk is uitgeoefend om met euthanasie in te stemmen of in dat kader verkeerde voorlichting zou zijn gegeven. Als hiervoor reeds overwogen kan het voorstel tot euthanasie in de beschreven zorgwekkende situatie naar het oordeel van het college niet ongerechtvaardigd of veterinair onjuist worden geacht.

5.4. Op grond van het voorgaande is niet komen vast te staan dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan worden verweten en zal de klacht ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs.  B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.