ECLI:NL:TDIVTC:2015:31 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/20

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:31
Datum uitspraak: 25-06-2015
Datum publicatie: 03-07-2015
Zaaknummer(s): 2014/20
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten niet te zijn ingegaan op een verzoek tot euthanasie van een kat. Gegrond, waarschuwing.

X, klaagster,

tegen

Y beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 23 april 2015. Alleen klaagster is verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij heeft geweigerd althans niet is ingegaan op een (herhaald0 verzoek om de kat van klaagster te euthanaseren.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, geboren op 20 juli 2002.

3.2. Op zondag 9 februari 2014 is de kat in huis gevallen en liet ze urine en ontlasting lopen. Klaagster bevond zich op dat moment in het buitenland, haar zoon en dochter waren echter thuis. Na telefonisch overleg met klaagster heeft haar zoon telefonisch contact opgenomen met beklaagde, zijnde de dienstdoende dierenarts, met het verzoek om de kat te laten inslapen.

3.3. Klaagster stelt dat beklaagde dit weigerde, omdat haar zoon had aangegeven dat geen sprake was van benauwdheid of (veel) pijn. Beklaagde heeft geadviseerd om in de reguliere dienst contact op te nemen met de eigen dierenarts voor eventuele euthanasie.

3.4. Omdat de conditie van de kat niet verbeterde, heeft de dochter van klaagster beklaagde enkele uren nadien opnieuw gebed met een verzoek om de kat in te laten slapen. Beklaagde heeft geweigerd het verzoek in te willigen.

3.5. Klaagster is vervolgens in de nacht omstreeks 1:00 uur uit het buitenland thuisgekomen. De kat lag volgens klaagster apathisch in zijn mand. De volgende ochtend om 9:00 uur is klaagster met haar kat naar haar eigen dierenarts gegaan, die de kat heeft geëuthanaseerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Beklaagde heeft gesteld dat hem door de kinderen van klaagster tijdens de bewuste telefoongesprekken alleen werd gevraagd om het dier in te laten slapen, waar hij niet aan mee wilde werken omdat hij er niet van overtuigd was dat er sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. Beklaagde stelt dat hem niet is gevraagd om de kat te onderzoeken.

5.3. Op basis van de stukken is naar het oordeel van het college genoegzaam komen vast te staan dat de kat erg ziek was en dat, om vast te kunnen stellen of sprake was van een situatie waarin euthanasie geboden was, het in de rede had gelegen dat beklaagde als dienst doend dierenarts expliciet had aangeboden met de kat naar de praktijk te komen. In een situatie als hier aan de orde, waarbij tweemaal werd verzocht om euthanasie en overigens is gebleken dat beklaagde de kat noch de eigenaar kende, kan naar het oordeel van het college niet worden volstaan met een telefonische anamnese althans kon er niet voorshands vanuit worden gegaan dat tot de volgende ochtend kon worden gewacht. Beklaagde kan dan ook worden verweten dat hij heeft nagelaten aan te bieden om met de kat voor onderzoek naar de praktijk te komen. In zoverre wordt de klacht gegrond geacht. Daaraan kan niet afdoen dat door de kinderen van klaagster kennelijk niet expliciet om een onderzoek is verzocht. Met betrekking tot de op te leggen maatregel acht het college een waarschuwing passend.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing, als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.