ECLI:NL:TDIVTC:2015:30 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/19

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:30
Datum uitspraak: 25-06-2015
Datum publicatie: 03-07-2015
Zaaknummer(s): 2014/19
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt nalatig handelen verweten ten aanzien van een hond, die enkele dagen na een ovariohysterectomie een maagbloeding kreeg. Ongegrond.

X, klaagster,

tegen

Y, beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 april 2015. Bij die gelegenheid is beklaagde verschenen, vergezeld door haar gemachtigde. Klaagster is niet verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, nalatig te hebben gehandeld ten aanzien van de hond van klaagster, die enkele dagen na een ovariohysterectomie een maagbloeding kreeg.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Labrador Retriever, geboren op 13 september 2005.

3.2. Op 12 november 2013 heeft de hond op de praktijk van beklaagde een ovariohysterectomie ondergaan. Na de operatie is door beklaagde Clavubactin en Rimadyl in tabletvorm voorgeschreven en is de hond met klaagster c.q. haar echtgenoot mee naar huis gegaan.

3.3. Op 15 november 2013, drie dagen na de operatie, heeft de hond vroeg in de ochtend bij klaagster thuis bloed opgegeven. Klaagster heeft omstreeks 7:00 uur die ochtend telefonisch contact gezocht met de dienstdoende dierenarts, niet zijnde beklaagde, en er heeft daarna op de praktijk van deze dierenarts een consult plaatsgevonden. Aldaar is klinisch onderzoek verricht, waarbij de hond hijgde en bleekroze slijmvliezen had. De lichaamstemperatuur bedroeg 38,8 ºC en er werd een polsfrequentie vastgesteld van 150 slagen per minuut. Bij palpatie werd een soepele buik gevoeld. Deze dierenarts constateerde dat de operatiewond er schoon uitzag, zonder tekenen van een infectie. Blijkens de stukken kon het misselijk zijn en het bloed ophoesten niet worden gekoppeld aan de operatieve ingreep en was volgens deze dierenarts waarschijnlijk sprake van een maagbloeding ten gevolge van medicatie in combinatie met milde shockverschijnselen. Er is een infuusbehandeling met fysiologisch zout gestart en geadviseerd om een scopie uit te laten voeren. Omdat verdere opname en behandeling nodig was, heeft klaagster er voor gekozen dit bij haar eigen dierenarts, beklaagde, te doen plaatsvinden en is zij c.q. haar echtgenoot, omstreeks 9:00 uur diezelfde ochtend met de hond naar beklaagde gegaan.

3.4. Bij aankomst op de praktijk van beklaagde heeft deze blijkens de stukken geconcludeerd dat de hond niet meer misselijk was en niet meer braakte, geen zieke indruk maakte, maar nog wel bleke slijmvliezen had. De lichaams­temperatuur bedroeg op dat moment 38,6 ºC en de polsfrequentie 100 slagen per minuut. In de patiëntenkaart staat vermeld dat klaagster geen doorverwijzing voor gastroscopie wilde omdat de hond alsdan weer onder narcose gebracht zou moeten worden. De hond is die dag in opname op de praktijk van beklaagde gebleven voor verdere infuusbehandeling en observatie. De hond heeft voorts een injectie met Amoxicilline toegediend gekregen. In het patiëntenverslag wordt vermeld: ‘Stoppen met Rimadyl en clavubactin, nu inj. Amox gegeven. Maagbeschermer geven en vaker verdeeld over de dag eten geven.. .’ De hond heeft gedurende de opname volgens beklaagde niet meer gebraakt, is ook weer gaan eten (blikjes maagdarmdieet) en in de namiddag met klaagster c.q. haar echtgenoot mee naar huis gegaan.

3.5. In de ochtend van zaterdag 16 november 2013 heeft klaagster de dienstdoende dierenarts geconsulteerd in verband met bloedbraken. Deze dierenarts stelde vast dat de hond niet of nauwelijks kon staan, dat de slijmvliezen wit waren en dat de hond in shock en zodanig kritieke en zorgwekkende conditie verkeerde, dat in overleg met klaagster is besloten om de hond in te laten slapen.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat voor zover klaagster heeft gesteld of bedoeld te stellen dat zij als gevolg van het handelen van beklaagde schade heeft geleden, in een tuchtprocedure als de onderhavige geen verzoeken tot schadevergoeding in behandeling worden genomen. Bijzondere omstandigheden om in het onderhavige geval van dit uitgangspunt af te wijken zijn niet aan de orde. Verder geldt op basis van vaste jurisprudentie dat het er bij de beoordeling van de vraag of een dierenarts in tuchtrechtelijke zin in de zorg jegens een dier tekort is geschoten niet omgaat of het veterinair handelen beter had gekund, maar om de vraag of beklaagde als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden. Beoordeeld zal dus worden of beklaagde in de specifieke omstandigheden van het geval zodanige verwijten kunnen worden gemaakt dat oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel geboden zou zijn.

5.3. Voor zover beklaagde wordt verweten gebrekkig met klaagster c.q. haar echtgenoot te hebben gecommuniceerd, geldt dat ook dergelijke klachten buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen. Dit zou slechts anders kunnen zijn als de zorg voor de hond onder die communicatie zou hebben geleden, hetgeen in het onderhavige geval niet is gebleken. Voor zover klaagster heeft gesteld dat beklaagde de hond bij het consult op 15 november 2013 zonder haar toestemming een injectie met een antibioticum heeft toegediend, is het college van oordeel dat toepassing van een antibioticum in de gegeven situatie geïndiceerd was, waar beklaagde de toepassing in de vorm van een injectie ook heeft gemotiveerd en ziet het college onvoldoende aanleiding om tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten dat daarover kennelijk tevoren geen overleg met klaagster heeft plaatsgevonden.

5.4. Het college overweegt voorts dat er bij het pre-operatief onderzoek geen bijzonderheden naar voren zijn gekomen. De hond heeft voorafgaand aan de operatie Amoxicilline en Ketofen toegediend gekregen in normale doseringen en ook ten aanzien van de operatie als zodanig is niet gebleken van complicaties of van veterinair onjuist handelen. Na de operatie heeft beklaagde Clavubactin (antibioticum) en Rimadyl (NSAID) tabletten voorgeschreven, hetgeen na een ingreep als hier aan de orde niet als veterinair onjuist kan worden beschouwd.

5.5. Bij gebreke van een sectierapport bestaat geen zekerheid over de doodsoorzaak c.q. oorzaak van de maagbloeding. Voor zover dit al een gevolg zou zijn geweest van het op 12 november 2013 na de operatie voorgeschreven NSAID, wordt door het college niet verwijtbaar geacht dat beklaagde dit middel op dat moment niet in combinatie met maagbeschermende medicatie heeft voorgeschreven. Het college kan beklaagde volgen in zijn stelling dat dit bij kortdurende toepassing niet gebruikelijk is. Overigens geldt dat de kans op een maagbloeding dermate klein is, dat niet verwijtbaar wordt geacht dat voor de inzet van een NSAID is gekozen. Weliswaar had de hond blijkens de stukken begin 2011 maagklachten gehad, echter volgt uit het repliek van klaagster dat van dergelijke klachten gedurende enige jaren (tot het consult op 12 november 2013) geen sprake is geweest. Beklaagde heeft bovendien gesteld bewust voor een lagere dosering dan gebruikelijk te hebben gekozen.

5.6. De hond is enkele dagen na de operatie, op 15 november 2013, via de dienstdoende dierenarts weer bij beklaagde aangeboden. Het college heeft geen reden om aan te nemen dat bij dit consult het klinisch onderzoek van de hond niet naar behoren of onvoldoende zou zijn geweest. Volgens klaagster heeft beklaagde bij het consult ten onrechte geconcludeerd dat de hond geen zieke indruk maakte, echter is het college van oordeel dat door klaagster teveel de nadruk wordt gelegd op een opmerking dienaangaande in de patiëntenkaart, aangezien niet is gebleken dat beklaagde de mening was toegedaan dat er niets aan de hand zou zijn geweest, getuige ook het feit dat de hond gedurende de dag op de praktijk in opname heeft verbleven ter behandeling en observatie.

.

5.7. Afgaande op de stukken is tijdens het consult tevens gesproken over een doorverwijzing voor een gastroscopie, waar klaagster vanaf heeft gezien. Het college ziet in de gegeven situatie geen aanleiding om verwijtbaar te achten dat beklaagde de hond heeft behandeld middels een infuus met fysiologisch zout en toepassing van een antibioticum (Amoxicilline). Uit het patiëntenverslag volgt verder dat is geadviseerd om te stoppen met toepassing van de eerder voorgeschreven tabletten Rimadyl en Clavubactin, naast dat dit keer wel voor toepassing van maagbeschermende medicatie is gekozen. Het college gaat er, bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel, voorts vanuit dat de hond later die dag in zodanige conditie verkeerde dat het verantwoord was om het dier mee naar huis te kunnen geven.

5.8. Ook voor wat betreft de verleende nazorg ziet het college onvoldoende grond tot oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel. In de stukken wordt vermeld dat de assistente van beklaagde op de dag van de operatie telefonisch en aan de balie vragen van klaagster heeft beantwoord en uitleg heeft gegeven en dat er een nazorgbrief is meegegeven. Ter zitting heeft beklaagde toegelicht dat zij niet aanwezig was bij het mee naar huis geven van de hond op 15 november 2015, maar dat dit is gebeurd door een paraveterinair, die aan klaagster c.q. haar echtgenoot heeft geadviseerd die volgende maandag terug te komen voor controle. De gezondheidstoestand van de hond verslechterde de volgende dag echter plotseling erg snel en heeft klaagster een andere dierenarts geconsulteerd. Beklaagde heeft aldus ook niet meer de gelegenheid gekregen nog nader onderzoek te doen.

5.9. Gelet op het voorgaande is onvoldoende komen vast te staan dat aan de zijde van beklaagde sprake is geweest van een tekortschieten dat een tuchtrechtelijke maatregel zou rechtvaardigen, waar alle andere verwijten buiten het bestek van de onderhavige procedure vallen althans niet zijn komen vast te staan althans van onvoldoende gewicht zijn om daar tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.