ECLI:NL:TDIVTC:2015:27 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/6

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:27
Datum uitspraak: 25-06-2015
Datum publicatie: 03-07-2015
Zaaknummer(s): 2014/6
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten dat ten aanzien van een gewonde kat onvoldoende onderzoek te hebben verricht, waardoor een kogel in de buik is gemist. Ongegrond.

  X,                       klager,    

tegen

Y,                      beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 april 2015. Beide partijen waren daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij ten aanzien van de gewonde kat van klager onvoldoende onderzoek heeft verricht, waardoor niet aan het licht is gekomen dat er een kogel in de buik van de kat zat, als gevolg waarvan het dier nadien is overleden.

3. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

4. DE VOORGESCHIEDENIS

4.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klager, Noé genaamd, geboren op 23 april 2011.

4.2. Op vrijdag 18 oktober 2013 trof klager na thuiskomst de kat bloedend in zijn woning aan. Klager heeft zich die avond tot beklaagde, als zijnde de op dat moment dienstdoende dierenarts gewend. Beklaagde heeft de kat klinisch en orthopedisch onderzocht en op de rechterbil een wondgaatje aangetroffen. Beklaagde heeft de wond schoongemaakt, de kat een (katten)kraag omgedaan en een antibioticum en een pijnstillende medicatie toegediend. De kat is vervolgens met klager mee naar huis gegaan.

4.3. Op zondag 20 oktober 2013 is klager naar een andere dienstdoende dierenarts gegaan. Die stelde vast dat de kat bij buikpalpatie een pijnreactie gaf, waarbij een massa voelbaar bleek. Er is een röntgenfoto van het abdomen gemaakt, waarop te zien bleek dat er een kogel in de buik van de kat zat. In overleg is besloten tot operatief ingrijpen. Bij deze operatie is de kogel weliswaar verwijderd, maar een aantal uren na de operatie is de kat komen te overlijden.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de kat van klager.

5.2. Met de kennis achteraf kan er vanuit worden gegaan dat, als beklaagde tijdens het consult op 18 oktober 2013 had besloten tot aanvullend onderzoek in de vorm van een röntgenfoto, eerder aan het licht zou zijn gekomen dat de kat een kogel in de buik had. De vraag is echter of beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door daartoe op dat moment (nog) niet te besluiten. Bij die beoordeling wordt naar vaste jurisprudentie niet als maatstaf aangehouden of de meest optimale zorg is verleend, maar of de betrokken dierenarts in de gegeven situatie als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden.

5.3. In dat kader geldt dat sprake was van een bloedende wond in de rechterbil van de kat en dat op zich zelf niet onbegrijpelijk is dat beklaagde in eerste instantie kennelijk heeft gedacht dat de kat had gevochten en dat dit een bijtwond betrof. Het college is voorst van oordeel dat beklaagde tijdens het consult op 18 oktober 2013 in eerste instantie naar behoren onderzoek heeft gedaan, waarbij ze naast de aangetroffen wond ook de rest van het lichaam van de kat heeft geïnspecteerd, tevens een orthopedisch onderzoek heeft verricht en daarnaast de buik van de kat heeft bevoeld. Er zijn bij het klinisch c.q. orthopedisch onderzoek geen andere verwondingen of bijzonderheden naar voren gekomen. Beklaagde heeft ter zitting toegelicht dat ze de wond heeft gesondeerd en schoongemaakt. Verder heeft de kat een kap c.q. kraag om gekregen om te voorkomen dat ze aan de wond zou gaan likken en er is subcutaan pijnstillende medicatie (Tolfedine) en een antibioticum (Duplocilline) toegediend, naast dat is geadviseerd om de wond de dagen erna schoon te houden en de kap op te laten.

5.4. Beklaagde heeft verder gesteld dat de kat tijdens het consult een attente indruk maakte en op dat moment niet in een zorgwekkende of kritieke toestand verkeerde. Het college heeft ook begrepen dat de kat de volgende dag nog heeft gegeten. Onder de geschetste omstandigheden is het college van oordeel dat beklaagde in eerste instantie met het verrichte onderzoek en de ingestelde behandeling kon volstaan en dat verdedigbaar is geweest dat zij op dat moment niet terstond aanvullend onderzoek heeft verricht. Aldus ziet het college onvoldoende aanleiding om beklaagde veterinair nalatig handelen te verwijten waaraan tuchtrechtelijke consequenties zouden moeten worden verbonden. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden  drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.