ECLI:NL:TDIVTC:2015:25 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/96

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:25
Datum uitspraak: 28-05-2015
Datum publicatie: 05-06-2015
Zaaknummer(s): 2013/96
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts zou onvoldoende zorg hebben besteed aan een pup, die niet althans onvoldoende op temperatuur zou zijn gehouden en onvoldoende voeding zou hebben gekregen. Ongegrond.

Uitspraak in de zaak van

X, klaagster,

tegen

Y, beklaagde,

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift, alsmede van de repliek en dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2015. Beide partijen waren daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat onvoldoende zorg is besteed aan de pup van klaagster, meer in het bijzonder dat de pup, nadat deze in een zuurstofkooi was geplaatst, niet althans onvoldoende op temperatuur is gehouden en onvoldoende voeding heeft gekregen, met als gevolg dat het dier is overleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een pup Franse Bulldog, geboren op 9 november 2013.

3.2. Klaagster heeft gesteld dat de moederhond op vrijdag 15 november 2013 op de pup is gesprongen. Als gevolg hiervan was de pup volgens klaagster aanvankelijk huilerig en benauwd. De situatie verbeterde echter in de loop van de daarop volgende dag, met dien verstande dat de pup slecht bij de moederhond dronk en door klaagster met de fles moest worden gevoed.

3.3. Omdat het in de nacht van zaterdag op zondag slechter ging met de pup, heeft klaagster getracht contact op te nemen met de vaste dierenarts, hetgeen echter niet lukte. Vervolgens heeft klaagster op zondag 17 november 2013 contact gezocht met de praktijk van beklaagde en kon zij met de pup langskomen. Beklaagde heeft de pup klinisch onderzocht en is qua waarschijnlijkheidsdiagnose uitgegaan van een longkneuzing. De pup heeft medicatie toegediend gekregen, is in een zuurstofkooi op een warmtemat tussen kruiken gelegd en via een sonde gevoed. Beklaagde heeft de pup na afloop van haar dienst in de zuurstofkooi mee naar haar eigen woning genomen om het dier in de nacht nog enkele keren sondevoeding te kunnen geven. Volgens beklaagde had zij dit vooraf tijdens het consult met klaagster besproken, maar klaagster betwist dat.

3.4. Beklaagde heeft in de loop van de avond aan klaagster nog telefonisch laten weten dat de pup wat opknapte. Beklaagde heeft naar haar zeggen de pup op maandagochtend weer in de zuurstofkooi en op de warmtemat tussen kruiken en onder een handdoek mee naar de praktijk genomen. Hoewel de pup de nacht goed was doorgekomen, sondevoeding had gekregen en volgens beklaagde levendig was, verslechterde de toestand van het dier in de loop van die maandag ernstig, ondanks de intensieve verzorging en paraveterinaire hulp. De ademhaling verliep steeds moeizamer en de pup kon de sondevoeding niet behoorlijk binnen houden.

3.5. Beklaagde heeft gelet op die achteruitgang besloten de pup subcutaan vocht toe te dienen en vervolgens telefonisch contact opgenomen met klaagster en haar gewezen op de ernstig verslechterde conditie en gesproken over de optie om de pup te laten inslapen. Klaagster is hierna naar de praktijk gekomen. Bij aankomst bleek dat beklaagde haar dienst inmiddels had beëindigd en had overgedragen aan een collega, die op dat moment echter visites reed. De praktijkassistente heeft klaagster naar de pup gebracht. Klaagster heeft gesteld dat zij toen constateerde dat de pup weliswaar op een warmtemat lag, maar dan bovenop drie opgevouwen en ongebruikte dekens, hetgeen in de visie van klaagster veel te koud was.

3.6. Klaagster heeft vervolgens de praktijk verlaten om een half uur later terug te komen om de pup mee naar huis te nemen ter verdere verzorging. Nadat klaagster op haar verzoek de sonde en het voedingsschema was overhandigd, concludeerde zij dat de pup de laatste voeding ongeveer 4½ uur daarvoor had gekregen. In afwachting van de komst van de collega van beklaagde heeft klaagster de pup in een box geplaatst, waar het dier echter nog voordat de betreffende collega arriveerde is overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond c.q. pup van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in het veterinair tuchtrecht als uitgangspunt geldt dat een dierenarts alleen op zijn of haar eigen veterinair handelen kan worden aangesproken en niet op handelingen van collegae. Bij de beoordeling van een tuchtklacht geldt verder dat niet wordt getoetst of het handelen van een dierenarts beter had gekund, maar of de dierenarts in de omstandigheden van het geval als redelijk handelend dierenarts is opgetreden. Met in achtneming van deze uitgangspunten zal het college thans de klacht, die uitsluitend tegen beklaagde is gericht, bespreken.

5.3. Uit de stukken en uit hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, is gebleken dat de moederhond op 15 november 2013 op de toen 6 dagen oude pup is gesprongen. Volgens klaagster was de pup als gevolg hiervan aanvankelijk huilerig en benauwd, maar verbeterde de situatie in de loop van de daarop volgende dag. Omdat de situatie in de nacht van zaterdag op zondag weer verslechterde en de vaste dierenarts niet bereikbaar bleek, heeft klaagster op zondag 17 november 2013 contact gezocht met de praktijk van beklaagde en kon zij met de pup langskomen.

5.4. Beklaagde heeft de pup klinisch onderzocht. Met betrekking tot haar bevindingen bij dat onderzoek wordt in de patiëntenkaart vermeld: “geforceerde ademhaling. Lijkt geen fracturen te hebben, ribbenkast lijkt intact, wel erg platte borstkas, ausc thorax weinig ademgeluiden, iets knisteren . Slijmvliezen ok.” Het college kan beklaagde volgen waar zij op basis van de anamnese en haar klinische bevindingen differentiaal diagnostisch aan een longkneuzing dacht en ook de verkozen medicatie, een injectie met Emeprid en een injectie met Dexamethason was daarbij passend en niet onjuist, hetgeen tevens geldt voor de beslissing om de pup in een zuurstofkooi op een warmtemat tussen kruiken te leggen, waarbij voeding via een sonde zou worden toegediend. Het college acht overigens verdedigbaar dat beklaagde op basis van de slechte conditie waarin de pup op dat moment verkeerde, heeft afgezien van het maken van een röntgenfoto. Tot zover valt op het veterinair handelen van beklaagde dan ook weinig af te dingen.

5.5. Beklaagde heeft de pup vervolgens in de avond in de zuurstofkooi mee naar huis genomen om het dier ook in de nacht sondevoeding te kunnen geven. Het college laat daarbij in het midden of dit tevoren met klaagster was besproken dan wel niet. In redelijkheid mag worden aangenomen dat dit uit goede motieven is geschied. Blijkens de patiëntenkaart reageerde de pup aanvankelijk goed op de ingezette behandeling. Daarin wordt vermeld dat de pup ook op maandagochtend nog goed op de warmtemat heeft gelegen en ook voedingen heeft gehad, maar dat het vervolgens ondanks de intensieve verzorging steeds slechter ging, de ademhaling steeds moeizamer verliep en dat het voeden via een sonde te belastend en onmogelijk werd, omdat de voeding er via de bek en neus weer uitkwam. Het college acht niet verwijtbaar dat beklaagde er in de gegeven situatie voor heeft gekozen om de pup subcutaan fysiologisch zout toe te dienen en dat zij vervolgens richting klaagster ook over euthanasie heeft gesproken.

5.6. Partijen verschillen van mening over de vraag of de pup voldoende op temperatuur is gehouden. De verklaringen hieromtrent lopen echter sterk uiteen en voor het college is het niet mogelijk om te beoordelen of juist is dat klaagster, zoals zij stelt, de pup die middag bij aankomst op de praktijk liggend bovenop enkele nog ongebruikte dekens heeft aangetroffen dan wel of de pup, zoals beklaagde heeft gesteld, wel degelijk tevoren onder die dekens is gelegd en steeds warm is gehouden, maar waarschijnlijk vanwege benauwdheid en uit paniek, op enig moment daaronder vandaan is gekropen, hetgeen in redelijkheid niet te voorkomen is geweest. Gelet hierop en bij gebreke van een sectierapport kan ook het door klaagster veronderstelde oorzakelijk verband tussen het feit dat de pup die middag kennelijk bovenop de dekens werd aangetroffen en het overlijden van de pup niet worden aangenomen. Ook qua voeding en het zo goed mogelijk op kracht en in conditie houden van de pup is naar het oordeel van het college niet gebleken van veterinair onjuist of onverantwoord handelen en wordt er door het college vanuit gegaan dat de achteruitgang die er desondanks is opgetreden niet te voorkomen is geweest en beklaagde niet kan worden aangerekend.

5.7. Alles overziend is het college van oordeel dat beklaagde als een redelijk handelend dierenarts is opgetreden en dat niet is komen vast te staan dat zij tekort is geschoten in de zorgverlening jegens de pup. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. J. Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.