ECLI:NL:TDIVTC:2015:24 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/37

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:24
Datum uitspraak: 28-05-2015
Datum publicatie: 05-06-2015
Zaaknummer(s): 2014/37
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Dierenarts wordt verweten te hebben geweigerd een in nood verkerende hond te behandelen. Ongegrond.

Uitspraak in de zaak van   

X,                                                klager,    

tegen

Y,                                               beklaagde.

  1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om een akte van repliek in te dienen. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2015. Alleen beklaagde is daarbij verschenen.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij zou hebben geweigerd de in nood verkerende hond van klager te behandelen.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een kruising (teef), geboren op 1 januari 2003.

3.2. Op 28 april 2014 heeft een consult bij beklaagde plaatsgevonden omdat de hond ademhalings- en vermoeidheidsklachten had en slecht kon lopen. Volgens klager was de hond een paar dagen eerder op straat door een loslopende hond aangevallen.

3.3. Beklaagde heeft de hond onderzocht en is uit gegaan van een gekneusde hals. De hond heeft een injectie met Rimadyl toegediend gekregen en er is Carprodyl voorgeschreven. Beklaagde constateerde bij zijn klinisch onderzoek echter tevens een forse melkkliertumor en heeft geadviseerd tot het behandelen c.q. verwijderen ervan, waarbij de aan verdere behandeling verbonden kosten van tenminste € 500,- zijn genoemd. Hierna is tussen partijen ter sprake gekomen dat klager onder bewind stond en dat toestemming van de bewindvoerder nodig was. Klager heeft de rekening van het consult betaald en is met de hond naar huis gegaan.

3.4. De volgende dag, op 29 april 2014, heeft klager telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagde. Volgens klager zakte de hond door haar poten en verliep de ademhaling nog moeilijker. Over hetgeen er tijdens het telefoongesprek over en weer precies is gezegd lopen de lezingen uiteen. Volgens klager werd hij in eerste instantie uitgenodigd om naar de praktijk te komen, echter werd dit terug gedraaid toen hij vertelde dat hij geen geld had en onder bewind stond. Beklaagde stelt daarentegen dat klager telefonisch aan zijn praktijkassistente meldde dat hij van de bewindvoerder geen toestemming voor behandeling had, dat vervolgens door de assistente en nadien door hemzelf aan klager de naam en het telefoonnummer van de bewindvoerder is gevraagd en dat is aangeboden met de bewindvoerder in contact te treden, maar dat klager dit niet wilde. Nadat beklaagde vervolgens ook heeft gesproken over de optie om de hond te laten inslapen, kreeg het gesprek een onaangename wending en heeft klager de telefoonverbinding verbroken. Direct daarna heeft beklaagde klager terug gebeld en hem medegedeeld dat er wat hem betreft sprake was van een vertrouwensbreuk en klager geadviseerd voor eventuele verdere behandeling van de hond contact op te nemen met een andere dierenarts. 

3.5. Klager stelt dat hij in de loop van de middag elders geld heeft kunnen lenen en dat hij zich vervolgens tot een andere dierenarts heeft gewend. Aldaar overleed de hond in de wachtkamer.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welke dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat is gebleken dat er geen sectie heeft plaatsgevonden, hetgeen meebrengt dat er geen zekerheid bestaat omtrent de precieze doodsoorzaak van de hond.

5.3. Vast staat dat op 28 april 2014 door klager een consult bij beklaagde werd afgesproken, aangezien de hond benauwd was en slecht kon lopen. Blijkens de stukken weet klager dit zelf aan het feit dat de hond enkele dagen eerder op straat door een loslopende hond was aangevallen en hij de  hond aan de riem met kracht mee naar huis heeft moeten trekken.

5.4. Beklaagde, die niet de eigen vaste dierenarts van klager was, heeft gesteld dat de hond lopend de praktijk binnen kwam en een levendige en vrolijke indruk maakte. Er was op het eerste gezicht volgens beklaagde geen sprake van kortademigheid of van een pompende ademhaling. De hond had een lichaamstemperatuur van 38.2 Celsius en de beweeglijkheid van de nek/hals bleek in orde. Beklaagde is qua waarschijnlijkheidsdiagnose uitgegaan van een gekneusde hals en heeft in dat kader een injectie met Rimadyl toegediend en Carprodyl voorgeschreven. Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van het college niet kunnen blijken dat het onderzoek door beklaagde in deze onvoldoende is geweest en ook op de ingestelde medicamenteuze behandeling heeft het college geen aanmerkingen.

5.5. Tijdens het klinisch onderzoek constateerde  beklaagde bijkomend ook een forse  melkkliertumor, naar beklaagde heeft gesteld ter grootte van anderhalve sinaasappel. Het college kan beklaagde volgen waar hij mogelijk achtte dat de ademhalingsproblemen ook konden worden veroorzaakt door uitzaaiingen vanuit die tumor naar bijv. de longen. Dit betrof naar het oordeel van het college geen onlogische gedachtegang. Door beklaagde is naar het oordeel van het college ook niet onjuist gehandeld door voor te stellen om de melkliertumor te behandelen c.q. te verwijderen na het maken van een röntgenfoto (teneinde eventuele uitzaaiingen en de mate waarin deze voorkwamen op te sporen) en de daaraan verbonden kosten te benoemen. Aangezien er op dat moment geen sprake was van een spoedsituatie en klager bovendien onder bewind stond, is naar het oordeel van het college ook aanvaardbaar geweest dat het bij een voorstel is gebleven en dat op dat moment feitelijk nog geen röntgenfoto is gemaakt. In het klaagschrift wordt ook met zoveel woorden vermeld dat klager het door beklaagde gegeven advies tot behandeling van de melkkliertumor in overweging zou nemen.

5.6. Klager heeft de volgende dag opnieuw contact met de praktijk opgenomen, omdat de hond door haar poten zakte en moeilijker ademde. Waar klager heeft gesteld dat hem een consult is geweigerd nadat hij had verteld dat hij geen geld had, is door beklaagde gesteld dat klager vertelde dat de bewindvoerder geen toestemming gaf voor behandeling, dat de praktijkassistente en vervolgens hijzelf hebben aangeboden namens klager contact op te nemen met de bewindvoerder, doch dat klager weigerde diens naam en telefoonnummer door  te geven. Op dit punt kunnen de precieze feiten door het college niet worden vastgesteld, waar meer algemeen geldt dat niet verwijtbaar is als de dierenarts bij een onder bewind stelling van een diereigenaar voor een behandeling eerst toestemming van de bewindvoerder wenst. Dat dit in dit geval anders lag omdat sprake zou zijn geweest van een zodanig kritieke gezondheid van de hond dat terstond actie had moeten worden ondernomen, is voor het college, mede bij gebreke van een sectierapport, niet vast komen staan. Dit volgt ook niet zonder meer uit het feit dat de hond later die dag bij een andere dierenartsenpraktijk is overleden. Op grond van het voorgaande gaat het college niet uit van een tuchtrechtelijk verwijtbare weigering om de hond te behandelen.

5.7. Beklaagde heeft klager vrijwel direct na de boze beëindiging van het telefoongesprek terug gebeld en hem verzocht voor verdere veterinaire zorg contact op te nemen met een andere dierenarts. Gelet op de ontstane vertrouwensbreuk was dit naar het oordeel van het college niet onaanvaardbaar, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat is gebleken dat er vervangende veterinaire zorg in de regio beschikbaar was. Alles overziend is het college van oordeel dat beklaagde geen veterinair nalatig of tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen kan worden verweten. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond;

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden

drs. M. Lockhorst, drs. B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J.A.M. van Gils en drs. J. Hilvering, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.