ECLI:NL:TDIVTC:2015:20 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/11
ECLI: | ECLI:NL:TDIVTC:2015:20 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-04-2015 |
Datum publicatie: | 01-05-2015 |
Zaaknummer(s): | 2014/11 |
Onderwerp: | Katten |
Beslissingen: | Ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Dierenarts zou ten aanzien van een kat een verkeerde diagnose hebben gesteld en klaagster hebben verplicht, als ze wilde dat haar kat nader zou worden onderzocht en behandeld, het dier in eigendom af te staan aan een stichting. Ongegrond. |
Uitspraak in de zaak van
X , klaagster,
tegen
Y, beklaagde.
1. DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek
en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 februari 2015. Klager was
daarbij aanwezig. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld.
2. DE KLACHT
Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, dat zij ten aanzien van de kat van klaagster een verkeerde diagnose heeft gesteld en klaagster zou hebben verplicht, als ze wilde dat haar kat nader zou worden onderzocht en behandeld, het dier in eigendom af te staan aan een stichting.
3. DE VOORGESCHIEDENIS
3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, een Europese Korthaar met de naam A, geboren op 2 juni 2012.
3.2. In de avond van 18 november 2013 is de kat in verband met benauwdheidsverschijnselen aangeboden bij de dierenartspraktijk waar beklaagde werkzaam is. Bij het klinisch onderzoek bleek dat de kat benauwd was en een lichaamstemperatuur had van 37,1 °C , dat de slijmvliezen grauw van kleur waren en dat bij percussie van de buik een horizontale dempingslijn hoorbaar was. De kat is ter stabilisatie opgenomen in een zuurstofkooi en er is medicatie toegediend. Met klaagster werd afgesproken dat de volgende ochtend röntgenfoto’s zouden worden gemaakt.
3.3. De volgende dag zijn er röntgenfoto’s gemaakt, die een afwijkend beeld lieten zien, dat zou kunnen duiden op een hernia diafragmatica. Beklaagde heeft telefonisch aan klaagster voorgesteld om de kat de volgende dag voor nader onderzoek en een eventuele operatie door te sturen naar een gespecialiseerde kliniek in de regio en daar geïnformeerd naar de kosten. Klaagster heeft hierop aangegeven dat zij niet de financiële middelen had voor een eventuele operatie, waarna vanuit de dierenartspraktijk is gesproken over een stichting die in dergelijke gevallen de kosten zou kunnen dragen, waarbij het dier echter wel door de eigenaar zou moeten worden afgestaan. Klaagster heeft aangegeven dat zij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid en dat zij zelf op zoek zou gaan naar een mogelijkheid om een operatie te bekostigen. Beklaagde heeft gesteld dat zij hierna (alvast) een afspraak heeft gemaakt bij de specialistische kliniek voor de volgende ochtend en de door haar gemaakte röntgenfoto’s per email naar deze kliniek doorgestuurd. In verband met de benauwdheid zou de kat tot die tijd sowieso in opname blijven op de praktijk van beklaagde.
3.4. Klaagster heeft later die dag telefonisch contact opgenomen met een andere dierenarts, die bereid bleek om de kat te onderzoeken en eventueel nog diezelfde avond te opereren. Klaagster heeft hierna gebeld met de praktijk van beklaagde en aangegeven dat zij haar kat daar wilde komen ophalen voor behandeling elders. De kat is vervolgens opgehaald, nadat beklaagde eerst telefonisch overleg had gepleegd met de opvolgende dierenarts die door klaagster was benaderd voor een operatie.
3.5. Op de praktijk van de opvolgende dierenarts is eerst klinisch onderzoek verricht en zijn opnieuw röntgenfoto’s gemaakt. Daarop bleek vocht in de borstholte te zien en een mogelijk tumoraal proces. Het vocht is afgezogen en er is antibiotica voorgeschreven, waarna de kat met klaagster mee naar huis is gegaan.
3.6. Omdat de conditie van de kat vervolgens verslechterde, is klaagster op 22 november 2013 terug naar de praktijk van de opvolgend dierenarts gegaan. Aldaar heeft opnieuw röntgenologisch onderzoek plaatsgevonden, waaruit een sterke verdenking op een tumoraal proces naar voren kwam, met een zeer slechte prognose. In overleg is besloten om de kat te euthanaseren.
4. HET VERWEER
Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.
5. DE BEOORDELING
5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.
5.2. Voor zover beklaagde wordt verweten dat zij een verkeerde diagnose heeft gesteld, is uit de stukken voldoende aannemelijk geworden dat beklaagde na het klinisch onderzoek op 18 november 2013 een hernia diafragmatica het meest waarschijnlijk achtte, maar dat zij klaagster wilde doorverwijzen naar een specialist omdat mede op basis van de gemaakte röntgenfoto’s niet zeker was of er sprake was een hernia diafragmatica of van een hydrothorax (vocht in de pleurale ruimte).
5.3. Het college gaat er aldus vanuit dat er door beklaagde op 19 november 2013 feitelijk dus nog alleen een waarschijnlijkheidsdiagnose was gesteld, die nog zou moeten worden bevestigd. Het komt het college niet onlogisch voor dat beklaagde op basis van haar röntgenologische bevindingen differentiaaldiagnostisch een hernia diafragmatica het meest waarschijnlijk achtte, waarbij herhaald zij dat nog geen sprake was van een definitieve diagnose, in welk kader beklaagde de kat voor nader onderzoek en eventuele chirurgie heeft willen doorverwijzen naar een specialist. Beklaagde heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat zij de door haar gemaakte röntgenfoto’s per e-mail heeft doorgestuurd naar de door haar benaderde specialist, om te kunnen beoordelen of de kat geopereerd zou moeten worden (terzake hernia diafragmatica) en dat reeds op voorhand een afspraak voor de volgende ochtend bij de specialist is gemaakt, hetgeen ook is opgetekend in de patiëntenkaart. Verder staat in de patiëntenkaart van de opvolgende dierenarts, waar de kat op 19 november 2013 is behandeld, vermeld dat er vóór de operatie telefonisch contact is geweest met de praktijk van beklaagde en dat ook toen is gevraagd om voor operatie eerst te onderzoeken en na te gaan of er sprake was van hernia diafragmatica of van longcontusie. Op grond van het voorgaande treft beklaagde naar het oordeel van het college qua diagnosestelling geen tuchtrechtelijk verwijt. Het enkele feit dat de opvolgende dierenarts tot een andere (waarschijnlijkheids)diagnose kwam, leidt ook nog niet tot de conclusie dat beklaagde in deze nalatig handelen kan worden verweten.
5.4. Het college acht verder begrijpelijk en verdedigbaar dat beklaagde, met name gelet op de nog jonge leeftijd van de kat, voorstander was van nader onderzoek. Voor zover in de stukken melding wordt gemaakt van een weigering om de kat te euthanaseren, geldt dat uit de eigen stellingen van klaagster volgt dat zij dit ook zelf niet wilde. Beklaagde heeft bij de specialist geïnformeerd naar de kosten van het nader onderzoek en eventuele operatie en er is telefonisch met klaagster gesproken over het afstaan en overdragen van de kat aan een stichting, die de kosten voor nader onderzoek c.q. verdere behandeling zou kunnen voldoen indien dat voor klaagster financieel niet haalbaar zou zijn. Niet is kunnen blijken dat klaagster onder druk is gezet om haar kat in eigendom af te staan of dat uitsluitend over de overdracht van de kat aan stichting is gesproken, waar het enkel benoemen c.q. voorstellen van die optie door het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar wordt geacht. Uit de stukken valt ook op te maken dat klaagster niet voor deze optie koos, hetgeen haar uiteraard vrijstond, naast dat is gebleken dat zij zelf heeft kunnen bewerkstelligen dat de kat elders kon worden behandeld.
5.5. Het geheel overziend ziet het college onvoldoende aanleiding om te oordelen dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard. Het college overweegt nog wel dat de verslaglegging door beklaagde vollediger had gekund in die zin dat in de patiëntenkaart niet is vermeld wat voor medicatie er per injectie is toegediend en in welke doseringen. In de omstandigheden van het geval volstaat het college in deze met de aanbeveling aan beklaagde om in dit opzicht voor de toekomst verbeteringen in de administratie door te voeren.
6. DE BESLISSING
Het college:
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs. A. van der Bas, drs. G.P. Hofland en drs. J.A.M. van Gils , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.