ECLI:NL:TDIVTC:2015:19 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2014/3

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:19
Datum uitspraak: 23-04-2015
Datum publicatie: 01-05-2015
Zaaknummer(s): 2014/3
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Dienstdoende dierenarts biedt eigenaar niet aan om met zieke hond naar de praktijk te komen voor nader onderzoek.  Gegrond, waarschuwing.

Uitspraak in de zaak van   

  X,                                                      klaagster,    

tegen

Y,                                                        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 februari 2015. Klaagster was daarbij aanwezig, vergezeld door haar dochter en dhr. A. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij als dienstdoende dierenarts de zieke hond van klaagster niet naar de praktijk heeft laten komen en niet heeft willen onderzoeken.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Bouvier met de naam B, die ten tijde van de gebeurtenissen

die tot de onderhavige klacht hebben geleid ongeveer 9 jaar oud was.

3.2. Op 11 november 2013 heeft klaagster haar eigen dierenarts geraadpleegd, nadat de hond eerder die dag had gebraakt en last had gekregen van diarree, waarin ook bloed te zien was. Deze dierenarts heeft diarreeremmende medicatie voorgeschreven.

3.3. Klaagster heeft de medicatie thuis aan haar hond gegeven, echter de hond bleek deze  tabletten weer uit te braken. Volgens klaagster was in het braaksel ook bloed zichtbaar. Omstreeks 16:00 uur is klaagster met de hond weer naar de eigen dierenartspraktijk terug gegaan, alwaar een andere dierenarts de hond heeft onderzocht. Daarbij maakte de hond een slome en erg zieke indruk en bleek ze een polsfrequentie van 100 slagen per minuut  te hebben, naast een lichaamstemperatuur van 38,7 °C . De slijmvliezen en het oogwit waren normaal van kleur en de CRT was niet verlengd. Buikpalpatie en auscultatie van het hart en de longen leverden geen afwijkingen op. Wel waren er veel darmgeluiden hoorbaar en zat er na rectaal onderzoek bloed aan een van de handschoenen van de behandelend dierenarts. Er is een behandeling ingesteld met een antibioticum (Salazosulfapyridine) en medicatie tegen het braken (Emeprid, Cerenia) en de diarree (Finidiar).  

3.4. In de daarop volgende avond signaleerde klaagster dat er nog steeds bloed uit de anus van de hond kwam c.q. bij de ontlasting zat. Omstreeks 22:30 uur heeft de dochter van klaagster de situatie van de hond telefonisch besproken met de dierenartsenpraktijk waar zij als paraveterinair werkzaam is. Er werd haar geadviseerd onmiddellijk de dienstdoende dierenartsenpraktijk te raadplegen, in welk verband zij telefonisch contact heeft opgenomen met beklaagde als dienstdoende dierenarts.

3.5. Volgens klaagster heeft haar dochter in dit telefoongesprek met beklaagde aangegeven dat de hond erg ziek was, met onder andere een verhoogde polsslag (140-150/min) en een verlaagde lichaamstemperatuur (37,8 °C ). Klaagster heeft gesteld dat haar dochter meerdere malen heeft verzocht om een consult, maar dat beklaagde hier afwijzend tegenover stond en zelfs zou hebben aangegeven dat dit toch geen zin meer zou hebben. Beklaagde heeft echter betwist dat hij zou hebben geweigerd dat de hond voor onderzoek naar de praktijk te laten komen.

3.6. Klaagster heeft na dit telefoongesprek haar (buiten dienst zijnde) eigen dierenarts gecontacteerd en afgesproken dat deze direct naar de praktijk zou komen om de hond te onderzoeken. Daarbij bleek de hond sloom en apathisch, had ze een verhoogde polsslag (140/min) en bleek het abdomen gevoelig bij diepere palpatie. In verband met het risico op uitdrogingsverschijnselen werd besloten de hond op te nemen en aan het infuus te leggen. De eigen dierenarts concludeerde dat de hond een ernstige maagdarminfectie had. Uit de stukken kan worden afgeleid dat de hond  na de medicamenteuze behandeling volledig is hersteld.

3.7. Klaagster heeft terzake het door haar vermeende nalatig handelen door beklaagde na het bewuste telefoongesprek ook bij de dierenpolitie aangifte gedaan van dierenmishandeling.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd  verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Voldoende vast is komen te staan dat tijdens het telefoongesprek met beklaagde is besproken dat de hond eerder die dag had gebraakt en last had van bloederige diarree, en dat klaagster in de middag op consult was geweest bij haar eigen praktijk waar een medicamenteuze behandeling was ingezet.

5.3. De lezingen van partijen lopen uiteen over de vraag of de dochter van klaagster tijdens het bewuste telefooncontact de lichaamstemperatuur van de hond aan beklaagde heeft doorgegeven en of zij om een consult en/of om een echo of infuusbehandeling heeft verzocht. Volgens beklaagde heeft de dochter van klaagster tijdens het telefoongesprek niet aangegeven dat de situatie sinds de middag was verslechterd, is bij het telefoongesprek geen lichaamstemperatuur doorgegeven en is door hem geconcludeerd dat door de eigen dierenarts eerder die dag reeds een geëigende en gebruikelijke medicamenteuze behandeling was ingezet. Beklaagde heeft verder gesteld dat hij er vanuit ging dat de dochter van klaagster -paraveterinair van beroep- in staat was de ernst van de situatie in te kunnen schatten en dat zij niet om een consult heeft gevraagd.

5.4. Klaagster heeft daartegenover gesteld dat haar dochter vier keer heeft gevraagd om langs te mogen komen en dat de toestand van de hond, die apathisch was geworden en niet meer wilde drinken, ten opzichte van eerder die dag wel degelijk verslechterd was, dat er ondanks de medicatie nog steeds sprake was van bloed uit de anus c.q. in de ontlasting, maar dat beklaagde niet inging op haar verzoeken om langs te mogen komen. Hoe het ook zij, het college gaat er in redelijkheid vanuit dat er niet zonder reden is gebeld en dat in het telefoongesprek met beklaagde zorgen over de hond zijn geuit en  beklaagde is verteld dat de ingestelde medicamenteuze behandeling tot onvoldoende verbetering had geleid. Gelet hierop had het naar het oordeel van het college in de rede gelegen –indien er al geen verzoeken daartoe zouden zijn gedaan- ook op eigen initiatief in ieder geval aan te bieden om met de hond naar de praktijk te komen voor nader onderzoek. Uit de stukken volgt dat een dergelijk aanbod door beklaagde niet is gedaan, hetgeen naar het oordeel van het college in de gegeven situatie niet overeenkomstig de zorgvuldige beroepsuitoefening (de Goede Veterinaire Praktijk) is geweest. Hieraan doet niet af dat ongewis blijft welke conclusies en bevindingen een onderzoek zou hebben opgeleverd. Het college acht oplegging van na te melden maatregel passend.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond voor zover door beklaagde in de gegeven situatie geen consult op de praktijk is aangeboden;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden  drs. M. Lockhorst, drs. A. van der Bas, drs. G.P. Hofland en drs. J.A.M. van Gils , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.