ECLI:NL:TDIVTC:2015:17 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/79

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:17
Datum uitspraak: 23-04-2015
Datum publicatie: 01-05-2015
Zaaknummer(s): 2013/79
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten nalatig te hebben gehandeld met betrekking tot de behandeling van een aangereden kat, die tijdens het consult overleed. Ongegrond.

Uitspraak in de zaak van   

  X,                                                      klaagster,    

tegen

Y,                                                        beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 februari 2015. Beide

partijen waren daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij veterinair onjuist heeft gehandeld met betrekking tot de kat van klaagster, die door een auto was aangereden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, A genaamd, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid ongeveer 2 jaar oud was.

3.2. Op 20 augustus 2013 heeft klaagster zich met spoed tot de praktijk van beklaagde gewend, nadat de kat door een auto was aangereden. Beklaagde heeft de kat onderzocht en geconstateerd dat het dier uit de bek en neus bloedde. Verder constateerde beklaagde een gebroken onderkaak en bleek een hoektand afgebroken. Nadat beklaagde per injectie ontstekingsremmende en pijnstillende medicatie had toegediend, is de kat, die erg onrustig werd, van de behandeltafel gesprongen c.q. gevallen. Beklaagde heeft vervolgens de op de grond liggende kat sedatieve medicatie toegediend.

3.3. Ongeveer 2 minuten nadien overleed de kat. Beklaagde heeft gesteld dat er veel schuim en bloed in de bek van de kat stond.  Klaagster heeft de praktijk verlaten en haar  overleden kat achtergelaten voor destructie. Na overleg thuis wilde klaagster haar kat toch begraven en heeft zij de kat de volgende dag op de praktijk opgehaald, waar zij nog over de toedracht en het overlijden van de kat heeft gesproken.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de kat van klaagster.

5.2. Gebleken is dat de kat na een eerste klinisch onderzoek door beklaagde drie injecties met medicatie toegediend heeft gekregen. In dat verband geldt dat voldoende aannemelijk is dat de kat pijn had als gevolg van de geconstateerde gebroken onderkaak en afgebroken hoektand. De toegepaste medicatie –Metacam en Buprecare- was verder geëigend om de pijn tegen te gaan en niet is kunnen blijken dat er qua toegepaste doseringen of anderszins fouten zijn gemaakt. Verder raakte de kat kennelijk enigszins geëxciteerd en kan het college beklaagde volgen waar hij Diazepam (kalmerend) heeft toegediend met de bedoeling de kat daarna verder te kunnen onderzoeken.

5.3. Anders dan klaagster in eerste instantie in het klaagschrift heeft gesuggereerd, acht het college niet aannemelijk dat beklaagde met toediening van de injecties de intentie had om de kat te euthanaseren. De toegepaste middelen zijn immers niet bedoeld voor euthanasie, waar beklaagde ook nog niet de kans had gekregen om te kunnen beoordelen welke behandelopties er nog openstonden en of euthanasie het meest aangewezen was. Het college acht verdedigbaar dat beklaagde in dat kader nog enig nader onderzoek wilde doen om de ernst van de situatie in te kunnen schatten. Er kan verder niet zonder meer een causaal verband worden aangenomen tussen de (combinatie van) injecties en het overlijden van de kat. Niet valt uit te sluiten dat de kat is overleden door inwendig ernstig trauma ten gevolge van de aanrijding. In dat kader geldt ook dat er geen sectie is uitgevoerd en dat er geen zekerheid bestaat over de vraag waar de kat precies aan is overleden. 

5.4. Op grond van het vorenstaande is niet komen vast te staan dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld. De klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden  drs. M. Lockhorst, drs. A. van der Bas, drs. G.P. Hofland en drs. J.A.M. van Gils , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris. Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2015 door mr. G.J. van Muijen, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.