ECLI:NL:TDIVTC:2015:14 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/58

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:14
Datum uitspraak: 23-04-2015
Datum publicatie: 28-04-2015
Zaaknummer(s): 2013/58
Onderwerp: Paarden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten nalatig te hebben gehandeld bij de keuring van een paard. Ongegrond.

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

Uitspraak in de zaak van   

X,                                            klager ,    

  tegen

Y,                                            beklaagde ,

1. DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer en de repliek.

Beklaagde heeft afgezien van indiening van een akte van dupliek, waarna de schriftelijke fase van de procedure is gesloten. De mondelinge behandeling vond plaats op 18 december 2014. Klager was daarbij aanwezig, vergezeld door zijn echtgenote en dochter. Beklaagde heeft zich voor de zitting afgemeld.

  1.2. Na de zitting is in raadkamer door het college besloten om beklaagde schriftelijk nog een aantal vragen voor te leggen. De antwoorden op die vragen werden na enige tijd van beklaagde ontvangen. Klager is nog in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op de ingekomen informatie te reageren, maar van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

  1.3. Hierna heeft het college besloten om beklaagde nogmaals schriftelijk enkele vragen voor te leggen. Beklaagde heeft de vragen beantwoord en zijn reactie is in afschrift naar klager toegezonden. Het college heeft vervolgens uitspraak bepaald.

  2. DE KLACHT

  Beklaagde wordt verweten, samengevat en zakelijk weergegeven, veterinair nalatig te hebben gehandeld bij de keuring van het paard van klager.

 3. DE VOORGESCHIEDENIS

  3.1. De zaak heeft betrekking op het paard van klager, een KWPN-merrie met de naam A, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid ongeveer 6 jaar oud was.

  3.2. Op 21 juni 2013 is klager met een aspirant-koper mondeling overeengekomen dat het paard door  laatstgenoemde zou worden gekocht, zulks onder voorbehoud van de uitkomst van een klinische keuring. Afgesproken werd dat de keuring op 24 juni 2013 zou worden uitgevoerd door een dierenarts naar keuze van de aspirant-koper. De keuring zou plaatsvinden op locatie bij laatstgenoemde.  

3.3. Op verzoek van de aspirant koper heeft beklaagde de keuring uitgevoerd. Het paard is eerst in rust onderzocht waarbij met een stethoscoop het hart is beluisterd. Daarnaast is het paard gelongeerd. De lezingen lopen uiteen over wat er door beklaagde bij het onderzoek is geconcludeerd en wat er vervolgens qua bevindingen door hem met wie is besproken. Volgens klager heeft beklaagde tegenover hem c.q. zijn familie gesproken over een hartruis en een lekkende hartklep. Beklaagde heeft daartegenover gesteld dat hij bij auscultatie in rust een AV-blok constateerde dat na lichte inspanning te horen bleef en dat na inspanning sprake was van een polsfrequentie van 80 slagen per minuut. Volgens beklaagde heeft hij de aspirant koper geadviseerd om aanvullend onderzoek te laten doen in de vorm van een ECG om te bezien of sprake was van een afwijkende hartfunctie.

  3.4. Vast staat dat de aspirant-koper van de koop heeft afgezien. Hierna is klager met het paard terug naar de eigen stal gegaan en heeft hij telefonisch contact opgenomen met zijn eigen dierenarts. Deze heeft nog diezelfde dag een visite afgelegd en het paard onderzocht. Zowel in rust als na inspanning heeft deze dierenarts geen afwijkingen aan het hart van het paard kunnen constateren.

  3.5. De volgende dag, op 25 juni 2013, heeft klager nog een andere dierenarts bij het paard laten komen. Ook nu werden geen afwijkingen geconstateerd. Klager heeft deze dierenarts gevraagd een keuringsrapport uit te brengen, hetgeen is gebeurd, met als conclusie dat het paard is goedgekeurd voor het beoogde gebruiksdoel (dressuur / sport).

  3.6. Tussen partijen is nadien per e-mail gecorrespondeerd over de gang van zaken tijdens de keuring en de bevindingen van beklaagde, maar zij zijn niet tot een vergelijk kunnen komen.

  4. HET VERWEER   

  Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

  5. DE BEOORDELING

  5.1. In het geding is de vraag of beklaagde bij de keuring van het paard veterinair onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. In dat kader stelt het college voorop dat niet wordt getoetst of het veterinair handelen beter had gekund, maar dat als te beoordelen criterium geldt of de dierenarts in kwestie heeft gehandeld als van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts mocht worden verwacht.

  5.2. Het college ziet onvoldoende reden om beklaagde tuchtrechtelijk te moeten sanctioneren voor het feit dat hij voor aanvang van het onderzoek niet eerst de chip van het paard heeft uitgelezen en na de keuring geen officieel keuringsrapport heeft opgemaakt. Hoewel het niet uitlezen van de chip onhandig is geweest, bestond er in het onderhavige geval bij de aanwezigen tijdens de keuring geen enkele onduidelijkheid of enige twijfel over de identiteit van het paard. Voorts handelde beklaagde in opdracht van de (aspirant) koper, die kennelijk niet om een volledig onderzoek had verzocht, maar alleen om een onderzoek naar het hart en het uitvoeren van buigproeven en die ook het opmaken van een keuringsrapport niet noodzakelijk vond. Klager was niet de opdrachtgevende partij van de keuring en kon om die reden van beklaagde geen keuringsrapport afdwingen, waar beklaagde uiteindelijk overigens wel, zoals toegezegd, een toelichting met betrekking tot zijn bevindingen per e-mail aan klager heeft verzonden. Het college beveelt overigens wel aan om van iedere paardenkeuring toch op enige wijze verslag te doen in een patiëntenkaart. 

  5.3. Voor het overige kan door het college niet anders worden geconstateerd dan dat partijen elkaar tegenspreken over de gang van zaken tijdens de keuring. Waar klager met betrekking tot het longeren heeft aangegeven dat het paard alleen heeft gestapt en gedraafd, heeft beklaagde desgevraagd schriftelijk aangegeven dat de beweging ongeveer 5 minuten heeft geduurd en heeft bestaan uit zowel draf als galop, hetgeen alsdan zou betekenen dat geen sprake is geweest van een situatie waarin onvoldoende van het paard is gevergd om tot een adequate beoordeling van het hart na inspanning te kunnen komen. Door het college kan verder geen oordeel worden gevormd over de stelling in het klaagschrift dat omgevingsgeluiden aan een goed onderzoek in de weg zouden hebben gestaan.

  5.4. Ook over de conclusies van beklaagde met betrekking tot de keuring en hetgeen hij daarover met wie heeft besproken, lopen de lezingen uiteen. Klager heeft gesteld dat beklaagde zijn echtgenote en zijn dochter ter plaatse heeft verteld dat er een hartruis te horen was en dat een lekkende hartklep hiervan de oorzaak was, hetgeen veel impact op de dochter heeft gehad. Beklaagde heeft dit echter betwist en gesteld zowel in rust als na inspanning een AV-blok te hebben gehoord, die hij na de keuring in e-mailcorrespondentie richting klager overigens heeft geduid als een Wenkebach blok. Beklaagde heeft voorts gesteld bij de keuring in rust ook een venepols bij de borstingang te hebben waargenomen en dat hij na inspanning constateerde dat het paard een polsfrequentie had van 80 slagen per minuut. Beklaagde stelt de aspirant-koper op basis van zijn bevindingen enkel te hebben geadviseerd tot nader onderzoek in de vorm van een ECG van het hart, maar dat de aspirant koper dit niet wilde en van de koop afzag. Beklaagde betwist dat hij een negatief aankoopadvies heeft gegeven.

  5.5. Hoewel het college van oordeel is dat beklaagde zijn bevindingen in de emailcorrespondentie richting klager secuurder en vollediger had kunnen formuleren, wordt er op grond van zijn toelichting in redelijkheid vanuit gegaan dat beklaagde  heeft bedoeld te stellen dat hij bij het paard zowel in rust als na inspanning middels draf en galop een aritmie heeft gehoord met als waarschijnlijke achtergrond, gelet op het klinisch beeld, een AV-blok, dat bij een sportpaard ook pathologisch kan zijn. Als daarvan zou worden uitgegaan, kan aanvullend onderzoek in de vorm van onder andere een ECG uitsluitsel geven over een eventuele hartafwijking en kan een advies daartoe niet als veterinair onjuist worden gekwalificeerd. Verder geldt dat een aritmie ook tijdelijk van aard kan zijn en bij onderzoek op een later tijdstip niet meer aanwezig hoeft te zijn.   

  5.6. Op grond van de tegenstrijdige verklaringen en hetgeen hiervoor is overwogen stuit de klacht af op bewijs en is niet komen vast te staan dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld. Op grond hiervan wordt als volgt beslist.

  6. DE BESLISSING   

  Het college:

  verklaart de klacht ongegrond.

  Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter , en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2015 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.