ECLI:NL:TDIVTC:2015:12 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/55

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:12
Datum uitspraak: 12-03-2015
Datum publicatie: 18-04-2015
Zaaknummer(s): 2013/55
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:  Dierenarts wordt verweten ten aanzien van een hond qua onderzoek en behandeling tekort te zijn geschoten. Hond bleek bij opvolgend dierenarts stukken rubber in maag en dunne darm te hebben, die operatief zijn verwijderd. Gegrond, waarschuwing.  

HET VETERINAIR TUCHTCOLLEGE

Uitspraak in de zaak van   

X,                                       klaagster ,    

tegen

Y,                                       beklaagde .

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2015. Alleen beklaagde was daarbij aanwezig.

  2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, zakelijk weergegeven, ten aanzien van de hond van klaagster tekort te zijn geschoten qua onderzoek en behandeling. De hond bleek bij de opvolgend dierenarts stukken rubber in zijn maag en dunne darm te hebben, die operatief zijn verwijderd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een A met de naam B, geboren op C. 

3.2. Op 9 februari 2013 in de ochtend heeft klaagster beklaagde geconsulteerd omdat haar hond niet wilde eten, sloom was en braakklachten had.

3.3.Tijdens het consult op 9 februari 2013 heeft klinisch onderzoek plaatsgevonden, waarbij beklaagde constateerde dat de slijmvliezen iets rood waren. De lichaamstemperatuur en polsslag bleken niet afwijkend. Bij buikpalpatie merkte beklaagde dat de buik van de hond gespannen was en dat daarin een massa voelbaar bleek te zijn. Beklaagde heeft medicatie tegen darmkrampen gegeven en een antibioticum en laxerende medicatie voorgeschreven, naast tabletten tegen misselijkheid en het braken.

3.4. Klaagster heeft gesteld dat zij zich eenmaal thuis realiseerde dat de hond wegens het braken de meegegeven tabletten niet binnen zou kunnen houden, en dat ze terug naar de praktijk is gegaan, waar de hond per injectie Emeprid toegediend heeft gekregen. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat afgesproken was dat klaagster telefonisch contact zou opnemen om te laten weten hoe het met de hond ging.

3.5. In de loop van de dag verslechterde de conditie van de hond. In het klaagschrift wordt vermeld dat klaagster telefonisch contact heeft opgenomen met de praktijk, waar zij eerst de echtgenote van beklaagde, zelf ook werkzaam als dierenarts, te spreken kreeg en die aangaf dat beklaagde niet aanwezig was. Volgens klaagster kreeg zij, toen ze later opnieuw naar de praktijk belde, beklaagde zelf aan de lijn, die zou hebben aangegeven dat zij haar niet verder kon helpen, omdat er op de praktijk geen röntgen- en echoapparatuur aanwezig was. Volgens beklaagde heeft zij die middag tijdens het telefoongesprek voorgesteld om klaagster voor verdere diagnostiek door te sturen naar een andere kliniek in de buurt waar de hond eventueel ook geopereerd zou kunnen worden. Beklaagde stelt dat klaagster dit niet wilde en dat zij eerst toen heeft aangegeven dat ze niets voor haar kon doen.

3.6. Gebleken is dat klaagster diezelfde dag naar een andere dierenartspraktijk is gegaan, alwaar de hond na röntgenonderzoek in de avond is geopereerd. Tijdens de operatie zijn verschillende stukken rubber uit de maag en dunne darm van de hond verwijderd. Klaagster heeft gesteld dat de behandelende dierenarts haar vertelde dat die stukken daar al langere tijd hadden gezeten. De hond is de volgende ochtend door klaagster opgehaald, maar hij werd in de loop van de dag weer zieker. In de avond heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de dierenarts die de operatie had uitgevoerd. Deze stelde vast dat er waarschijnlijk sprake was van darminvaginatie en dat een tweede operatie noodzakelijk was. Tijdens deze operatie, die nog dezelfde avond heeft plaatsgevonden, is de hond komen te overlijden.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde ten aanzien van de hond van klaagster veterinair verwijtbaar heeft gehandeld.

5.2. Op basis van de stellingen over en weer staat vast dat klaagster vóór het bewuste consult op 9 februari 2013 een aantal keren met beklaagde heeft gesproken over het feit dat de hond vermagerde, ondanks dat hij goed at. Daarover heeft beklaagde echter gesteld dat dit meer zijdelings ter sprake kwam bij consulten bedoeld voor een andere hond van klaagster, een teckel,  die ingeënt zou worden en waarbij klaagster de hond B ook bij zich had. Als van die laatste situatie wordt uitgegaan en beklaagde bij die consulten kennelijk tegen klaagster heeft medegedeeld dat de hond B weliswaar mager was maar er goed uitzag, had zij ook op de door klaagster geuite bezorgdheid kunnen inspelen door een afzonderlijk consult voor te stellen voor nader onderzoek van de hond B.

5.3. Met betrekking tot het consult op 9 februari 2013 lopen de lezingen uiteen over de vraag hoe lang de hond al braakklachten had toen klaagster op het consult  kwam. Volgens klaagster was de hond al de tweede dag aan het braken, waar beklaagde heeft gesteld te hebben begrepen dat de hond sinds die ochtend last had van braakklachten. Beklaagde heeft de hond klinisch onderzocht en voelde bij de palpatie een indrukbare dikte in de buik, die gespannen aanvoelde. Ter zitting heeft beklaagde verklaard dat zij dacht aan een verstopping, mogelijk ten gevolge van een corpus alienum.

5.4. Met betrekking tot de verkozen medicatie was het toedienen van het middel Emeprid naar het oordeel van het college geïndiceerd om misselijkheid en het braken tegen te gaan. Het college kan beklaagde echter niet geheel volgen voor wat betreft het voorschrijven van de overige medicatie. Het voorschrijven van het antibioticum (Amoxoral) is onvoldoende onderbouwd bij gebreke van aanwijzingen voor een bacteriële infectie. Wat het middel Laxatract betreft wordt door het college een kanttekening geplaatst in die zin dat een indrukbare dikte in de buik kan duiden op obstipatie c.q. moeilijke stoelgang, echter in dit geval had de hond tevens braakklachten en was er –naar eigen zeggen- mogelijk sprake van een corpus alienum.

5.5. Daarnaast valt niet goed in te zien waarom beklaagde na afloop van het consult in de ochtend van  9 februari 2013 niet heeft geadviseerd direct en aansluitend nader onderzoek te doen, nu zij kennelijk zelf rekening hield met de aanwezigheid van een corpus alienum en er sprake was van een mix van klachten (braken, niet willen eten, sloomheid, vermageren), Weliswaar bestond op haar eigen praktijk geen mogelijkheid tot het maken van röntgenfoto’s of het uitvoeren van een operatie, echter in aanmerking genomen dat op basis van haar bevindingen een ernstige situatie aan de orde kon zijn, had naar het oordeel van het college die ochtend reeds in de rede gelegen te adviseren de hond te verwijzen naar een andere praktijk voor verder onderzoek.

5.6. Op grond van het voorgaande wordt de klacht gegrond verklaard. Het college acht het opleggen van een waarschuwing passend.

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor uiteengezet;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden

drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2015 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.