ECLI:NL:TDIVTC:2015:1 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2013/75

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2015:1
Datum uitspraak: 29-01-2015
Datum publicatie: 05-03-2015
Zaaknummer(s): 2013/75
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Kat na katheterisatie te vroeg en zonder voldoende waarborgen mee naar huis gegeven. Gegrond. Waarschuwing  

X,             klager,    

tegen

Y,            beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 27 november 2014. Beide partijen waren aanwezig. Beklaagde werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr.A. 

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat en zakelijk weergegeven, terzake een katheterisatie bij de kat van klager nalatig te hebben gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klager, een Europese Korthaar met de naam XXXXX, geboren op 1 maart 2007.

3.2. Op 2 september 2013 heeft klager beklaagde geconsulteerd, nadat hij een dag eerder had gesignaleerd dat de kat, die blijkens het verweerschrift sinds eind 2011 bekend was met blaasproblemen en op een blaasdieet stond, moeite had met plassen en ziek oogde. Bij het klinisch onderzoek stelde beklaagde vast dat de kat een zeer volle blaas had en erg sloom was. Zij heeft de kat vervolgens onder sedatie gekatheteriseerd en na het ontwaken uit de narcose, de blaas nogmaals gespoeld. Diezelfde avond is besloten om de kat, die door beklaagde tevens per injectie antibiotica en pijnstillende medicatie toegediend had gekregen, door klager op te laten halen. Beklaagde heeft, naar zij heeft gesteld, klager bij het mee naar huis geven van de kat de instructie gegeven om het dier binnen te houden en hem de eerste dagen zoveel mogelijk natte voeding van het dieet te geven. Beklaagde stelt tevens te hebben aangegeven dat de kat de volgende dag weer moest gaan eten, drinken en plassen en niet mocht braken; in dat laatste geval diende klager direct weer contact op te nemen met een dierenarts.

3.3. Omdat de kat nadien niet wilde eten en ziek bleef ogen, is klager op 3 dan wel 4 september 2013 (de lezingen van partijen verschillen), terug naar de praktijk gegaan, waar door een collega van beklaagde werd vastgesteld dat er op dat moment geen sprake was van een volle blaas. Deze dierenarts heeft infuusvloeistof toegediend, geadviseerd dwangvoeding toe te passen en medegedeeld, naar klager heeft gesteld, dat het enige tijd kon duren voordat de kat weer volledig zou zijn hersteld.

3.4. Toen klager op vrijdag 6 september 2013 constateerde dat de kat opnieuw plasproblemen had en zieker leek te worden, is hij weer naar de praktijk van beklaagde gegaan. Daar werd de kat weer door de betreffende collega (zie r.o. 3.3.) onderzocht. Zij constateerde ditmaal een volle, harde blaas en heeft besloten de kat opnieuw te katheteriseren. In overleg met beklaagde werd besloten de kat nog diezelfde avond met klager mee naar huis te laten gaan. Klager werd geadviseerd om bij problemen contact op te nemen met de dienstdoende dierenarts.

3.5. Op 9 september 2013 heeft klager zich tot een andere dierenarts gewend, zijnde de dierenarts die gedurende het weekend dienst had gehad. Deze stelde vast dat de blaas opnieuw overvuld was en vermoedde dat de kat, die er klinisch slecht aan toe was, een niervergiftiging had opgelopen, hetgeen een dag later door middel van een bloedonderzoek werd bevestigd. De kat is opgenomen, maar ondanks de behandeling verbeterde de gesteldheid niet. Op 11 september 2013 bleek de situatie zodanig ernstig, dat in overleg met klager is besloten de kat te euthanaseren.

4. HET VERWEER   

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de kat van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Beklaagde heeft bij het consult op 2 september 2012 een klinisch onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat de kat uitdrogingsverschijnselen en een pijnlijke, zeer volle blaas had, naast dat sprake was van een iets verlaagde lichaamstemperatuur (37,9°C). Naar het oordeel van het college heeft beklaagde veterinair juist gehandeld door op basis van deze bevindingen, die wezen in de richting van een blaasverstopping, te besluiten de kat te katheteriseren en een infuusbehandeling toe te passen. Dat beklaagde voorafgaand aan de katheterisatie geen bloedonderzoek heeft uitgevoerd, acht het college in de gegeven situatie veterinair niet verwijtbaar. Beklaagde heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat op basis van het klinische beeld van de kat, de diagnose en het plan van aanpak voor haar zo duidelijk waren, dat het geen meerwaarde had om op dat moment de exacte bloedwaardes te weten, hetgeen het college kan volgen.

5.3. Met betrekking tot de beslissing van beklaagde om de kat na de katheterisatie gedurende de nacht niet in opname te houden, maar nog diezelfde avond door klager te laten ophalen, overweegt het college als volgt. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, is voldoende aannemelijk geworden dat de kat in het verleden agressief gedrag had vertoond en lastig te behandelen en te benaderen kon zijn. Het college kan beklaagde voorts volgen in haar redenering dat het voor het herstel van de kat gunstiger zou zijn om niet in opname, maar in de vertrouwde thuisomgeving te verblijven, waar het dier de minste stress zou ervaren. Verder is gebleken dat de urine na afloop van de katheterisatie, die beklaagde naar zij stelt bewust zo lang mogelijk heeft laten duren, zichtbaar helderder van kleur was en geen stolsels meer bevatte en zijn ook geen complicaties opgetreden of bijzonderheden gebleken. Gelet op dit alles is het college van oordeel dat de beslissing van beklaagde om de kat later die dag door klager te laten ophalen niet als onverantwoord kan worden aangemerkt. Dit geldt temeer als juist zou zijn dat beklaagde, zoals zij stelt, klager die avond instructies heeft gegeven en in dat verband heeft geadviseerd om de kat binnen te houden, zoveel mogelijk natte dieetvoeding te geven en direct contact op te nemen indien de kat zou gaan braken.

5.4. Gebleken is dat klager ook later die week, op vrijdag 6 september 2013, met de kat terug naar de praktijk is gekomen en dat het dier toen klinisch is onderzocht door een collega van beklaagde. Ook is voldoende vast komen te staan dat de dierenarts in kwestie, nadat de kat opnieuw was gekatheteriseerd, overleg heeft gevoerd met beklaagde, haar werkgeefster, die heeft besloten dat de kat ook dit keer nog dezelfde avond met klager mee naar huis zou gaan. Voor zover beklaagde deze beslissing in de onderhavige procedure heeft verdedigd met de stelling dat zij dat weekend zelf geen dienst had en er nogmaals op heeft gewezen dat de kat lastig te behandelen was en in de thuissituatie waarschijnlijk beter zou herstellen, acht het college die redenering deze tweede keer ontoereikend. Nu de kat eerder die week reeds gekatheteriseerd was, maar de klachten desondanks terug waren gekomen, had het naar het oordeel van het college voor beklaagde in de rede gelegen om de kat gedurende de nacht zelf ter observatie in opname te houden ofwel te regelen dat de kat direct elders terecht kon voor een opname. Door in de gegeven omstandigheden, met het weekend voor de deur, te volstaan met het advies aan klager om het dier in de gaten te houden en bij klachten contact op te nemen met de dienstdoende dierenarts, heeft beklaagde naar het oordeel van het college een te afwachtende houding aangenomen, ook al zouden de instructies zijn gegeven als door beklaagde gesteld en zou de tijdens het weekend dienstdoende dierenarts over de situatie zijn ingelicht, waarbij wordt opgemerkt dat de lezingen hierover uiteenlopen.

5.5. Op grond van het vorengaande acht het college de klacht ten aanzien van het door beklaagde genomen beslissing om de kat op 6 september 2013 na katheterisatie nog diezelfde avond naar huis te laten gaan, gegrond. Naar het oordeel van het college kan met een waarschuwing worden volstaan. 

6. DE BESLISSING   

Het college:

verklaart de klacht gegrond, in voege als in r.o. 5.4. en 5.5 omschreven.

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2015 door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.