ECLI:NL:TDIVBC:2015:6 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 14/15

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2015:6
Datum uitspraak: 14-01-2015
Datum publicatie: 30-03-2015
Zaaknummer(s): VB 14/15
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling papegaai.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 14 januari 2015

in de zaak VB 14/15 van

X, wonende te A,

klager in eerste aanleg, appellant van een uitspraak

van 24 april 2014 van het Veterinair Tuchtcollege (2012/94),

hierna te noemen: klager,

tegen

Y, dierenarts te A,

beklaagde in eerste aanleg, verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.                       

1      Het geding

Bij een op 16 juni 2014 bij het Veterinair Beroepscollege ingekomen beroepschrift is klager in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van

24 april 2014, waarbij zijn klacht tegen de dierenarts ongegrond is verklaard .

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 24 oktober 2014, waar klager en de dierenarts hun standpunten hebben toegelicht.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

2.1  Het Veterinair Tuchtcollege heeft de voorgeschiedenis van de zaak als volgt weergegeven, waarbij de dierenarts is aangeduid als beklaagde:

“3.1. De zaak heeft betrekking op de Amazone papegaai van klager met de naam Lorry, geboren 26 oktober 1979. De papegaai stond sinds 26 juli 2006 ingeschreven bij de praktijk waar beklaagde werkzaam is en is aldaar sindsdien regelmatig op controle geweest.

3.2. Bij een consult op 24 september 2009 is de papegaai door beklaagde onderzocht in verband met roodheid aan en het dichtknijpen van het rechteroog. Beklaagde heeft de vogel onderzocht en een vitamine-injectie toegediend alsmede oogzalf, Terramycine, voorgeschreven.

3.3. De volgende dag, op 25 september 2009, is klager bij beklaagde geweest omdat Lorry ziek was en slecht at. Beklaagde heeft besloten het antibioticum Baytril voor te schrijven.

3.4. Op 28 september 2009 heeft opnieuw een consult plaatsgevonden. In verband met daarbij geconstateerde aanhoudende conjunctivitis en irritatie van het betreffende oog is gekozen voor een systemische behandeling met antibiotica. Er zijn Helgretin oogdruppels voorgeschreven en er is een injectie met Vibramycine toegediend. Ook op 3 en 12 oktober 2009 zijn injecties Vibramycine toegediend.

3.5. Op 21 oktober 2009 was bij controle sprake van verbetering, maar bleek het rechteroog nog wat geïrriteerd en rood. Beklaagde heeft Viadrops (een vitamine A-preparaat) en Chlooramfenicol oogdruppels voorgeschreven. Na dit consult is klager blijkens de stukken nog diverse keren op de praktijk langs geweest voor de aanschaf van dieetvoeding, maar niet meer voor oogproblemen bij zijn vogel. Het laatste bezoek van klager aan de praktijk heeft blijkens de stukken in juni 2010 plaatsgevonden.

3.6. Klager heeft gesteld dat bij een onderzoek in een andere kliniek staar bij de papegaai is geconstateerd, hetgeen het gevolg zou zijn van langdurig voorschrijven van antibiotica door beklaagde.” 

2.2  De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende beoordeling:

“5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de papegaai van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen. Ter zitting heeft klager overigens aangegeven dat zijn klacht niet ziet op een consult op 26 juli 2006, waar hij in zijn repliek naar had verwezen.

5.2. Het college stelt voorop dat de suggestie in het klaagschrift, dat er bij een consult op 11 september 2009 door beklaagde nalatig zou zijn gehandeld, waardoor er een knijpend rechteroog is ontwikkeld, op geen enkele wijze aannemelijk is geworden of is komen vast te staan. Het enkele feit dat de papegaai die dag kennelijk enkele uren op de praktijk heeft verbleven, rechtvaardigt die conclusie niet.

5.3. De kern van de klacht is dat beklaagde op 24, 25 en 28 september 2009 en op 3, 12 en 21 oktober 2009 antibiotica (Terramycine, Baytril, Helgertin, Vibramycine en Chlooramfenicol) heeft voorgeschreven, hetgeen volgens klager tot het ontstaan van staar zou hebben geleid, dat elders op een andere kliniek is geconstateerd. Te dier zake wordt het volgende overwogen.

5.4. Op 24 september 2009 heeft klager zich tot beklaagde gewend vanwege roodheid en het dichtknijpen van het rechteroog. Beklaagde heeft de vogel klinisch onderzocht en geconstateerd dat er sprake was van roodheid van de conjunctivae. Er bleek daarbij overigens geen sprake van ooguitvloeiing, noch van laesies aan de oogleden of aan de cornea. Het college heeft geen reden om aan die bevindingen van beklaagde te twijfelen, noch om te oordelen dat beklaagde onjuist zou hebben gehandeld door de vogel op dat moment een vitamine-injectie toe te dienen en Terramycine oogzalf voor te schrijven. Beklaagde heeft ook onbestreden gesteld dat de oogzalf voor een korte periode, te weten tot 28 september 2009, is toegepast.

5.5. Klager heeft de volgende dag opnieuw de praktijk geconsulteerd omdat zijn vogel ziek en sloom was en slechter at. Beklaagde heeft Baytril in orale vorm voorgeschreven, echter omdat de vogel niet of onvoldoende opknapte, is tijdens het consult op 28 september 2009 besloten om een systemische behandeling met antibiotica toe te passen. Vanwege de aanhoudende conjunctivitis is gekozen voor andere oogmedicatie, te weten Helgretin, voorgeschreven voor een week, en beklaagde heeft een injectie met Vibramycine toegediend. Ook op 3 en 12 oktober 2009 zijn injecties met Vibramycine toegediend.

5.6. Omdat bij het consult op 21 oktober 2009 verbetering werd geconstateerd, is beklaagde gestopt met de systemische behandeling met antibiotica. Het rechteroog bleek bij inspectie nog wat rood en beklaagde heeft besloten voor een week andere oogdruppels voor te schrijven, namelijk Chlooramfenicol, voor een periode van een week, en daarnaast Viadrops, ter ondersteuning van de cornea en conjunctivae.

5.7. Op grond van het voorgaande ziet het college geen aanleiding om te oordelen dat beklaagde qua verrichte onderzoeken, diagnostiek en verkozen medicatie veterinair onjuist zou hebben gehandeld. Uitgaande van de situatie dat er sprake was van aanhoudende conjunctivitis en de beschreven gezondheidsgesteldheid van de papegaai, die onvoldoende verbeterde, was de inzet van antibiotica geïndiceerd, waar naar het oordeel van het college ook niet van te langdurig gebruik kan worden gesproken. Het ontbreekt verder aan enig bewijs om het door klager veronderstelde oorzakelijk verband aan te kunnen nemen tussen behandelingen met antibiotica in 2009 en de nadien elders op een andere kliniek geconstateerde staar bij de vogel.

5.8. Voor zover er nog overige verwijten aan het adres van beklaagde zijn gemaakt zijn deze te onbepaald of missen ze feitelijke onderbouwing. In dat verband geldt ook dat klager volgens beklaagde in het verleden, toen hij de kliniek regelmatig bezocht, nimmer rechtsreeks enige onvrede heeft geuit over de behandelingen van zijn vogel aldaar. De conclusie is dan dat niet is gebleken dat door verkeerd c.q. verwijtbaar handelen van beklaagde staar bij de papegaai is ontstaan, noch dat zij anderszins tekort is geschoten in de zorg voor de vogel. Dit brengt mee dat de klacht ongegrond wordt verklaard.”

3     De beoordeling van het beroep

3.1  Het Veterinair Beroepscollege kan klager niet volgen in zijn in het beroepschrift verwoorde stellingen, dat het Veterinair Tuchtcollege te snel tot een uitspraak is gekomen, zijn klacht niet voldoende heeft onderzocht, ten onrechte een uitspraak ten voordele van een collega heeft gedaan en de ernst van de klacht naast zich heeft neergelegd.

3.2  Het Veterinair Beroepscollege kan zich geheel verenigen met hetgeen het Veterinair Tuchtcollege ter zake van de door de dierenarts verrichte onderzoeken, diagnostiek en gekozen medicatie heeft overwogen. Tevens kan het Veterinair Beroepscollege zich verenigen met hetgeen het Veterinair Tuchtcollege onder 5.8 heeft overwogen, dat, voor zover er nog overige verwijten aan het adres van de dierenarts zijn gericht, deze te onbepaald zijn en feitelijke onderbouwing missen. In het door klager in beroep aangevoerde is geen aanknopingspunt gelegen voor een ander oordeel dan waartoe het Veterinair Tuchtcollege is gekomen.

3.3  Het voren overwogene brengt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom, dat het beroep dient te worden verworpen.

4      De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege

verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. G. van der Wiel,

mr. I.M. Davids, dr. L.M. Derkx-Overduin (derenarts) en drs. L.A.J. Smeenk (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 14 januari 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                             w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris