ECLI:NL:TDIVBC:2015:4 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 14/11

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2015:4
Datum uitspraak: 14-01-2015
Datum publicatie: 30-03-2015
Zaaknummer(s): VB 14/11
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling papegaai

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 14 januari 2015

in de zaak VB 14/11 van

X, wonende te A,

klager in eerste aanleg, appellant van een uitspraak

van 24 april 2014 van het Veterinair Tuchtcollege (2012/114),

hierna te noemen: klager,

tegen

Y, dierenarts te A,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: dierenarts.                       

1      Het geding

Bij een op 16 juni 2014 bij het Veterinair Beroepscollege ingekomen beroepschrift is klager in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van

24 april 2014, waarbij zijn klacht tegen de dierenarts ongegrond is verklaard .

De dierenarts heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 24 oktober 2014, waar klager en de dierenarts, bijgestaan door Z, hun standpunten hebben toegelicht.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

2.1  Het Veterinair Tuchtcollege heeft de voorgeschiedenis van de zaak als volgt weergegeven, waarbij de dierenarts is aangeduid als beklaagde:

“3.1. De zaak heeft betrekking op de Amazone papegaai van klager met de naam Lorry, geboren 26 oktober 1979.

3.2. Op 26 april 2012 is de papegaai door beklaagde onderzocht in verband met oogklachten. De vogel bleek hiernaast niesaanvallen te hebben. Uit de stukken kan worden afgeleid dat beklaagde heeft geconstateerd dat er sprake was van acute conjunctivitis van het linkeroog en dat hij ook een allergie niet uitsloot. Beklaagde heeft de papegaai injecties met Vibramycin en Dexadreson toegediend. Verder heeft beklaagde Gentapolycort oogdruppels voorgeschreven. 

3.3. Op 2 en 3 mei 2012 is klager met Lorry voor controle op de praktijk bij een collega van beklaagde geweest. Het linkeroog bleek op dat moment nog af en toe dicht te zitten. Het rechteroog zag er goed uit en er leek geen sprake van beschadiging van de cornea. Met klager werd afgesproken om enkele dagen later terug te komen en om tot die tijd de oogdruppels te blijven gebruiken.

3.4. Op 8 mei 2012 is klager met zijn papegaai voor controle bij beklaagde geweest. Het oog zag er volgens beklaagde rustig uit en beklaagde adviseerde om voorlopig te stoppen met de toediening van oogdruppels en een week later terug te komen, ingeval er geen verbetering zou optreden.

3.5. De vogel is vanaf 10 mei 2012 enkele keren op een andere kliniek onderzocht en behandeld in verband met oogklachten. Op 22 mei 2012 is klager weer met Lorry bij beklaagde geweest in verband met pijnklachten aan poten en onderrug, die volgens klager op de betreffende andere kliniek zouden zijn ontstaan. Beklaagde heeft de vogel onderzocht en op verzoek van klager een röntgenfoto gemaakt, waarop door beklaagde geen fracturen of bijzonderheden konden worden gezien. Beklaagde heeft nog wel pijnstillende medicatie (Metacam) voorgeschreven. Klager heeft zich hierna tot een andere dierenarts gewend.”

2.2  De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende beoordeling:

“5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de papegaai van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat door klager verwijten zijn geuit die buiten het bestek van het veterinair tuchtrecht vallen. Zo kan naar vaste jurisprudentie niet worden geklaagd over de communicatie c.q. de bejegening van een diereigenaar door een dierenarts, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden, waarvan hier naar het oordeel van het college echter niet is gebleken. Het college oordeelt in beginsel slechts over het veterinair technisch handelen van een dierenarts, hetgeen meebrengt dat alle andere door klager aan het adres van beklaagde gemaakte verwijten die daar niet op zien buiten de beoordeling blijven.

5.3. Gebleken is dat het consult op 26 april 2012 eerstens is geïnitieerd in verband met oogklachten die volgens klager zouden zijn ontstaan nadat een UV-lamp stuk was gegaan, waarbij mogelijk giftige stoffen zouden zijn vrijgekomen. Ook had de vogel last van niesaanvallen. Het college ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat beklaagde verkeerd heeft gehandeld door vast te stellen dat sprake was van acute conjunctivitis en een luchtweginfectie. Ook het ingezette behandeltraject met Vibramycin (antibioticum tegen luchtweginfectie), Dexadreson (tegen een eventuele allergische reactie) en het voorschrijven van oogdruppels Gentapolycort (tegen de oogontsteking ) was passend bij de bevindingen. De stelling dat deze combinatie van diergeneesmiddelen te risicovol zou zijn geweest en niet mocht worden voorgeschreven, wordt door het college niet gedeeld. Ook de keuze voor Gentapolycort oogdruppels kan niet als veterinair onjuist worden gekwalificeerd. Het enkele feit dat andere oogdruppels door klager geschikter werden geacht leidt niet tot een andere conclusie. Het valt binnen de beleidsvrijheid van de dierenarts om de medicatie te verkiezen die hem of haar op basis van ervaring in eerste instantie het meest geschikt voorkomt.  Het college heeft ook geen aanleiding om te veronderstellen dat aan het handelen van beklaagde enige experimentele overweging ten grondslag heeft gelegen, zoals klager suggereert.

5.4. Bij de consulten op 2 en 3 mei 2012 heeft een collega van beklaagde bij controle vastgesteld dat het linkeroog nog enigszins dicht zat, maar dat het rechteroog er goed uitzag. Een fluorsceïnetest om te bezien of de cornea was beschadigd bleek negatief. Het advies om met oogdruppels door te gaan was in die gegeven situatie passend en veterinair niet onjuist. Hetzelfde geldt ten aanzien van het handelen van beklaagde bij het consult op 8 mei 2012, waarbij beklaagde constateerde dat het ooggebied rustig was en hij heeft geadviseerd voorlopig te stoppen met de medicatie en een week later terug te komen als er geen verdere verbetering zou zijn opgetreden.

5.5. Gebleken is dat klager op 10 mei 2012 met zijn papegaai bij een andere kliniek is geweest, waar de vogel is onderzocht in verband met oogklachten. Volgens klager heeft zijn papegaai aan een ruwe behandeling op die kliniek pijnaanvallen overgehouden en is hij om die reden vervolgens naar beklaagde gegaan voor een onderzoek en het maken van een röntgenfoto van een poot en de onderrug. Niet is gebleken dat de vogel onjuist zou zijn gepositioneerd bij het maken van deze röntgenfoto of dat de foto kwalitatief niet aan de eisen voldeed. Beklaagde heeft onbestreden gesteld dat de röntgenfoto feitelijk slechts was bedoeld om te achterhalen of de vogel fracturen had opgelopen en het college gaat er bij gebrek aan bewijs voor het tegendeel vanuit dat de gemaakte foto voldeed om dit vast te kunnen stellen. Beklaagde stelt geen kneuzing of fractuur op de röntgenfoto te hebben kunnen waarnemen en heeft, voor de zekerheid, pijnstillende medicatie voorgeschreven. Het college heeft geen aanwijzingen die de conclusie rechtvaardigen dat er door beklaagde in deze veterinair onjuist zou zijn gehandeld en het college volgt hem verder in zijn onbestreden stelling dat voor andersoortig of uitgebreider röntgenonderzoek op dat moment geen directe aanleiding bestond.

5.6. Het college acht verder niet verwijtbaar dat beklaagde klager heeft geïnformeerd over de mogelijke risico’s in algemene zin die zijn verbonden aan narcose, die eventueel voorafgaand aan het röntgenonderzoek zou worden toegepast. Verder zijn de vermeende beschuldigingen omtrent het vervalsen van de röntgenfoto’s door beklaagde betwist en niet komen vast te staan. Voor zover er anderszins door beklaagde uitlatingen zouden zijn gedaan die voor klager onaanvaardbaar zijn geweest, zij herhaald dat over de wijze van communiceren tussen de dierenarts en diereigenaar in een procedure als de onderhavige niet kan worden geklaagd. Bijzondere omstandigheden om van deze hoofdregel af te wijken zijn niet aan de orde. Ten slotte is het college van oordeel dat, voor zover er nog overige verwijten richting beklaagde zijn gemaakt, deze van onvoldoende gewicht zijn om een tuchtrechtelijk tekortschieten aan te kunnen nemen.

5.7. De conclusie is dan dat op basis van de overgelegde stukken niet is komen vast te staan dat beklaagde met betrekking tot zijn onderzoeken, bevindingen en (medicamenteuze) therapieën tekort zou zijn geschoten in de zorg voor de papegaai, waar alle andere verwijten buiten het bestek van de onderhavige procedure vallen althans niet zijn komen vast te staan althans van onvoldoende gewicht zijn om een tuchtrechtelijk tekortschieten aan te kunnen nemen. Een en ander brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.”

3     De beoordeling van het beroep

3.1  Het Veterinair Beroepscollege kan klager niet volgen in zijn in het beroepschrift verwoorde stellingen, dat het Veterinair Tuchtcollege te snel tot een uitspraak is gekomen, zijn klacht niet voldoende heeft onderzocht, ten onrechte een uitspraak ten voordele van een collega heeft gedaan en de ernst van de klacht naast zich heeft neergelegd.

3.2  Het Veterinair Beroepscollege kan zich geheel verenigen met hetgeen het Veterinair Tuchtcollege heeft overwogen over de door de dierenarts verrichte onderzoeken, diagnostiek en gekozen medicatie, alsmede over de informatieverstrekking door de dierenarts.

Tevens kan het Veterinair Beroepscollege zich verenigen met hetgeen het Veterinair Tuchtcollege onder 5.2 over de communicatie met en bejegening van een diereigenaar door een dierenarts heeft overwogen.

Ten slotte kan het Veterinair Beroepscollege zich verenigen met het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege dat alle andere verwijten buiten het bestek van de onderhavige procedure vallen althans niet zijn komen vast te staan althans van onvoldoende gewicht zijn om een tuchtrechtelijk tekortschieten aan te kunnen nemen.

3.3  Het voren overwogene brengt het Veterinair Beroepscollege tot de slotsom, dat het beroep dient te worden verworpen.

4      De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege

verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. G. van der Wiel,

mr. I.M. Davids, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. L.A.J. Smeenk (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 14 januari 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                             w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris