ECLI:NL:TDIVBC:2015:16 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 14/26

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2015:16
Datum uitspraak: 03-07-2015
Datum publicatie: 19-08-2015
Zaaknummer(s): VB 14/26
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Behandeling hond met ernstige buikklachten, bloed bij urine en persdrang zonder ontlasting.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 3 juli 2015

in de zaak VB 14/26 van

X, wonende te A,

klaagster in eerste aanleg, appellante van een uitspraak

van 25 september 2014 van het Veterinair Tuchtcollege (2013/48),

hierna te noemen: X,

tegen

Y, dierenarts te A,

beklaagde in eerste aanleg, verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de dierenarts dan wel dierenarts Y.                       

1      Het geding

Bij beroepschrift van 24 november 2014 is X  bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege (verder: VTC) van 25 september 2014, waarbij haar klacht tegen de dierenarts ongegrond is verklaard.

De dierenarts heeft schriftelijk verweer gevoerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 1 mei 2015, waar de heer Z als gemachtigde van klaagster haar standpunt heeft toegelicht. De dierenarts is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Hierna is de uitspraak bepaald.

2       De feiten

2.1. X   heeft de dierenarts in de nacht van vrijdag 5 op zaterdag 6 april 2013  geconsulteerd in verband met ernstige buikklachten  bij haar hond Ollie, een Dachshund Teckel(reu) geboren op 10 september 2004, die al vaker last had gehad van buikklachten, bloed bij de urine en persdrang zonder ontlasting, volgens de dierenarts mogelijk te herleiden tot prostaatproblemen.   De dierenarts heeft   die nacht de klacht bestreden met pijnstillende injecties die bij telefonische navraag op zaterdag 6 april redelijk effect bleken te hebben.

2.2. Op zondag 7 april consulteert X de dierenarts opnieuw met de dezelfde klacht. Na overleg met X heeft de dierenarts een kijkoperatie uitgevoerd om de buikholte te inspecteren.  In de door de dierenarts bijgehouden status staat hierover vermeld:

“Bevindingen; achterin bekkenholte ruimte innemend proces, uitg. v regio blaashals-prostaat, bestaande uit  drie lobben van ca 8 cm. Aspect glad donkerrood/zwart fragiel en bloedrijk…Ivm bloedrijk en ruimte innemend proces icm aspect blaas 4 biopten voor histopathologisch onderzoek.

DD fors haematoom/trauma -cysten-hyperplasie-tumoreuze ontaarding Evt Uroloog/Internist Specialist…” De dierenarts heeft na afloop van de operatie met X gesproken en later toen de hond in de recovery lag met haar partner Z. Hierbij heeft de dierenarts het in elk geval gehad over het zijns inziens ernstige beeld in de buikholte in combinatie met de hevige pijnen van Ollie als ook over de mogelijkheid van aansluitende euthanasie. X heeft hiervoor geen toestemming gegeven en de hond meegenomen naar huis.

2.3. Op maandag 8 april deelt X de dierenarts telefonisch mee dat het beter gaat met Ollie.

2.4. Op dinsdag 9 april inspecteert de dierenarts op verzoek van X de operatiewond; daarbij heeft hij geconstateerd dat de wond er droog en rustig uitzag.  X gaf aan dat Ollie zich goed herstelde en netjes at en dronk.

2.5. Op woensdag 10 april heeft X de dierenarts laten weten dat Ollie een steeds fittere indruk maakte, als ook een aanbetaling op de behandelingkosten gedaan en voor hem een kaart achtergelaten met de tekst: “ Weinig woorden maar, dank U wel”. Voor het restant van de rekening is met  X een betalingsregeling getroffen.

2.6 . Diezelfde dag heeft X op eigen initiatief contact gehad met een tweede dierenarts, W, voor een second opinion , waartoe een afspraak werd gemaakt.  

2.7. Op vrijdag 12 april heeft X de dierenarts gebeld en opnieuw melding gemaakt van bloed in de urine van Ollie en persdrang. Zij deelde mee dat dierenarts W had geadviseerd  Ollie ook antibiotica te laten voorschrijven. Op verzoek van X heeft de dierenarts naast pijnstilling antibiotica voorgeschreven.

2.8. Op zondag 14 april deelde X de dierenarts mee dat zij een kleine zwelling bij de operatiewond had waargenomen en dat Ollie bleef bloedplassen. De dierenarts adviseerde de situatie even aan te zien.

2.9. De conclusie van het histopathologisch onderzoek  dd 17 april luidt: “…urineblaas met bloeding, geen aanwijzing voor tumor…Secundaire bloeding met ulceratie van het oppervlakte epitheel kan verantwoordelijk zijn voor het bloed in de urine. Geen aanwijzingen voor overgangsepitheelcarcinoom van de blaas…” Die zelfde dag heeft de dierenarts X laten weten dat er geen sprake was van kanker maar van een flinke bloeding in de buikholte. Hij adviseerde X verdergaand specialistisch onderzoek te laten doen door de dierenarts      V bij wie X de volgende dag terecht kon.

2.10. Op donderdag 18 april heeft X dierenarts V met Ollie geconsulteerd. Blijkens de status van deze dierenarts was haar conclusie dat er sprake was van een de blaashals afknellend proces in het hypogastrium, als ook van een hernia in de buikwand ter hoogte van de operatiewond. Deze dierenarts heeft biopten genomen van de prostaat en voor nader onderzoek opgestuurd. X was ontevreden over de bejegening van deze dierenarts en is daar niet terug geweest.

2.11. Hierna heeft X ook op 18 april eigener beweging de dierenarts W telefonisch geraadpleegd, waarbij blijkens diens status de uitslag van het histologisch onderzoek en de bevindingen van dierenarts V ter sprake zijn geweest. W adviseerde X over te gaan tot castratie inclusief buikwandcorrectie.

2.12. Op maandag 22 april informeert dierenarts Y  X telefonisch dat er blijkens de uitslag van het onderzoek van door dierenarts V genomen biopten sprake is van benigne prostaathyperplasie.

2.13. Op dinsdag 23 april biedt X aan dierenarts W de hond ter behandeling aan. Zijn status vermeldt  hieromtrent: ”algemeen - anamnese in verleden regelmatig buikpijn, behandeld collega Y paar weken geleden idem, beslist kijkoperatie; vergrote prostaat, cytologie: geen tumorcellen, doorverwijzing V: vergrote prostaat, benigne hyperplasie op basis cytologie met hernia ventralis thv operatiewond…” Hij adviseert een echo te laten maken en tot operatie over te gaan.

2.14. Diezelfde dag belt dierenarts W zijn collega Y om nadere informatie. Blijkens  W’ verslag dd 23 april  met zijn bevindingen van het echo onderzoek heeft hij daarbij ook de beschikking over de schriftelijke verslaglegging van het door Y geëntameerde histopatholisch onderzoek.

2.15. Op donderdag 25 april wordt Ollie door dierenarts W geopereerd. De status vermeldt daaromtrent: “ buikwond collega geopend : ruim 3 cm hernia …en wondrand dunne darm over ruim 4 cm, dunne darm serosalaag gehecht … caudaal cyste gepunteerd en drainage met omentum, gehecht aan buikwand castratie…”.

2.16.  Op 6 mei heeft X in een gesprek met dierenarts Y haar ongenoegen over de gang van zaken besproken en verzocht om kwijtschelding van het resterende gedeelde van zijn rekening. Dit laatste heeft de dierenarts geweigerd.

2.17. Bij brief van 27 juni heeft een advocaat namens X de dierenarts  aansprakelijk gesteld voor de door X geleden schade te hoogte van het onbetaald gelaten deel van de rekening.

2.18. Op 31 mei 2013 heeft X haar klacht ingediend bij het Veterinair Tuchtcollege tegen de dierenarts Y.

3          De klacht en het verweer

3.1.      X verwijt de dierenarts zowel in eerste aanleg als in beroep, verkort en zakelijk weergegeven, als volgt:

a) hij heeft op 7 april 2013 een verkeerde diagnose gesteld;

b) hij heeft na de operatie op 7 april ten onrechte het advies gegeven de hond te laten inslapen;

c) hij heeft de operatiewond slechts provisorisch gedicht, waardoor er een hernia ter hoogte van deze wond is ontstaan.

3.2.      De dierenarts heeft verweer gevoerd, waarop voor zoveel nodig hieronder zal worden ingegaan.

3.3.      Bij zijn uitspraak van 25 september 2014 heeft het VTC de klachten ongegrond verklaard.

4          De beoordeling door het Veterinair Beroepscollege

4.1.      In dit geding is de vraag aan de orde of de dierenarts te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van X. Hierbij dient getoetst te worden aan de in het veterinair tuchtrecht geldende zorgvuldigheidnorm, dat de dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam dierenarts is opgetreden. Als maatstaf geldt dus niet dat alleen de meest optimale diergeneeskundige behandeling voldoet. 

4.2       X verwijt de dierenarts allereerst op 7 april als diagnose een agressieve vorm van kanker te hebben gesteld en op basis daarvan te hebben geadviseerd in aansluiting op de narcose de hond te laten inslapen. X spreekt van geluk dat zij de dierenarts toen niet heeft gevolgd omdat zowel diagnose als advies later onjuist bleken, zoals haar ook door dierenarts W is bevestigd, na wiens behandeling de hond goed is hersteld.

4.3. Aan de stelling van X dat de dierenarts bij de kijkoperatie een verkeerde diagnose heeft gesteld, gaat het Veterinair Beroepscollege voorbij omdat deze bewering geen grond vindt in de status (zie hiervoor ro 2.2). Daarin geeft immers de dierenarts aan naast tumoreuze ontaardingen ook andere mogelijkheden voor ogen te hebben gehad, waaronder cyste vorming. X’s stelling vindt evenmin bevestiging in de status van dierenarts W, die door Y is geïnformeerd over diens bevindingen (zie hiervoor ro 2.13 en 2.14).

4.4.      Het VTC heeft het hiervoor onder 3.1. sub b) weergegeven klachtonderdeel ongegrond verklaard en daartoe als volgt overwogen, waarbij X als “klaagster” en  de dierenarts als “beklaagde” wordt aangeduid:

“5.5. De vraag is verder of beklaagde, zoals klaagster stelt, uitsluitend euthanasie als enig overgebleven mogelijkheid aan de orde heeft gesteld. Beklaagde heeft dit met zoveel woorden betwist en in dat verband kent het college ook betekenis toe aan het feit dat beklaagde tijdens de kijkoperatie biopten heeft genomen voor histopathologisch onderzoek. Indien tijdens de operatie vast was komen te staan dat er niets meer voor de hond kon worden betekend, zouden er geen biopten genomen hoeven worden. Het college gaat er aldus vanuit dat beklaagde andere behandelopties niet uitsloot, maar dat zulks afhankelijk was van de uitslag van het onderzoek. Dit laat overigens onverlet dat, gelet op de medische voorgeschiedenis en de bevindingen tijdens de kijkoperatie, te weten een ruimte innemend proces in combinatie met het feit dat de hond volgens beklaagde veel pijn leed, te begrijpen valt dat beklaagde differentiaal diagnostisch rekening hield met een kwaadaardig gezwel en acht het college niet verwijtbaar dat euthanasie door beklaagde als een serieus te overwegen optie is voorgelegd. Beklaagde stelt daarbij richting klaagster tevens zeer duidelijk aan te hebben gegeven dat voor een definitieve diagnose moest worden gewacht op de uitslagen van de histopatholoog. Het verweer van beklaagde in aanmerking genomen en bij gebreke van aanvullend bewijs op dit punt aan de zijde van klaagster, acht het college niet komen vast te staan dat beklaagde bij het consult op 7 april 2013 uitsluitend euthanasie als overgebleven optie zag en dit aldus ook met klaagster heeft gecommuniceerd, waar het voorleggen van euthanasie als te overwegen optie onder de beschreven omstandigheden niet verwijtbaar wordt geacht .”

4.5.      Het Veterinair Beroepscollege onderschrijft, zelfstandig oordelend, deze conclusie van het VTC.

4.6.       In hoger beroep is voorts nog door X en haar partner gesteld dat de dierenarts hen op 7 april niet heeft verteld dat er biopten waren afgenomen. Dit is niet komen vast te staan.

Ook op grond van de gebeurtenissen na 7 april lijkt dit onaannemelijk. Door X is immers niet betwist dat de dierenarts haar zowel op 8 als op 10 april heeft geadviseerd de uitslag van het histopathologisch onderzoek af te wachten. Zulks vindt ook bevestiging in de hiervoor reeds geciteerde status van de door X in het kader van een second opinion aangezochte dierenarts W met diens vermelding op 10 april: ” notitie – Afspraak stond vrijdag (= 12 april VBC) gepland voor second opinion. Na overleg met eigen dierenarts heeft eigenaar besloten om de afspraak tot dinsdag uit te stellen. Maandag 8/4 is namelijk weefsel opgestuurd voor pathologisch onderzoek, uitslag zou volgens eigen dierenarts een week duren…”.

4.7.      Ten overvloede merkt het Veterinair Beroepscollege nog het volgende op. In omstandigheden als deze is het aan te bevelen dat de dierenarts in de status naast zijn medische verrichtingen en bevindingen ook verslag doet van zijn met de eigenaar besproken adviezen.  Hiermee zou in dit geval discussie achteraf over met name de onderlinge communicatie op 7 april wellicht in een vroeg stadium zijn kort gesloten.

4.8.      Voorts beklaagt X zich erover dat de dierenarts de operatiewond op 7 april provisorisch, althans slordig heeft gehecht, met de suggestie dat de dierenarts hierbij onzorgvuldig te werk is gegaan omdat hij de hond op 7 april toch al had opgegeven. Dit laatste is, zoals hierboven al overwogen, niet aannemelijk geworden.

Voor het overige heeft het VTC dit klachtonderdeel ongegrond verklaard en daarbij het volgende overwogen.

“ 5.6. …. Naar het college begrijpt is klaagster van mening dat hierdoor een hernia ter hoogte van de operatiewond is ontstaan, waardoor een hersteloperatie nodig was. In dit verband is door beklaagde gesteld dat de operatiewond er bij inspectie op 9 april 2013 rustig en droog uitzag. Volgens beklaagde was er op dat moment geen sprake van wondhernia en kan een dergelijke complicatie ook in een later stadium optreden, zeker bij een hond die regelmatig persdrang heeft of niet rustig wordt gehouden. Meer algemeen wordt door het college overwogen dat aan iedere operatieve ingreep risico’s kleven en dat er altijd onvoorziene complicaties kunnen optreden, zonder dat daar per definitie onjuist of onzorgvuldig handelen van een dierenarts aan ten grondslag hoeft te liggen. In de onderhavige zaak zijn het college geen concrete aanwijzingen gebleken die erop duiden dat beklaagde bij de operatie als zodanig of bij het dichthechten van de wond verwijtbaar onjuist zou hebben gehandeld en dat hem het ontstaan van de wondhernia verweten zou kunnen worden.”

4.9.      Het Veterinair Beroepscollege onderschrijft, zelfstandig oordelend,  dit oordeel van het VTC. Daarbij wordt meegewogen dat hoewel volgens X haar verwijt door dierenarts W wordt onderschreven, deze van een dergelijke bevinding geen melding maakt in de schriftelijke verslaglegging van zijn bevindingen.

4.10.    Tot slot stelt X nog in beroep dat de kijkoperatie op 7 april een onnodige ingreep zou zijn geweest. Aan deze bewering gaat het Veterinair Beroepscollege als niet onderbouwd voorbij.

4.11.      Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het beroep van klaagster niet slaagt en het beroep dient te worden verworpen.

6         De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

- verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. I.M. Davids,

mr. J.M. Willink, drs. M.A. van Messel (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 3 juli 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris