ECLI:NL:TDIVBC:2015:11 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2014/21
ECLI: | ECLI:NL:TDIVBC:2015:11 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-05-2015 |
Datum publicatie: | 31-07-2015 |
Zaaknummer(s): | VB 2014/21 |
Onderwerp: | Katten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Behandeling kat, een Europese korthaar, geboren op 1 februari 2004, die enkele dagen niet meer gegeten en gedronken had. De kat is overleden. Er is geen sectie verricht. |
Veterinair Beroepscollege
Uitspraak van 1 mei 2015
in zaak nr. VB 14/21 van
X, wonend te A,
klager in eerste aanleg, appellant van een uitspraak
van 31 juli 2014 van het Veterinair Tuchtcollege (2012/155 en 2012/156),
hierna te noemen: klager.
tegen
Y, dierenarts te A,
beklaagde in eerste aanleg, verweerster in beroep,
hierna te noemen: dierenarts.
1 De procedure
Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 31 juli 2014 (ECLI:NL:TDIVTC:2014:37) de klacht van klager, voor zover gericht tegen de dierenarts, ongegrond verklaard.
Klager heeft bij brief van 2 oktober 2014 tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op genoemde dierenarts, bij het Veterinair Beroepscollege beroep ingesteld.
De dierenarts heeft bij brief van 6 november 2014 een verweerschrift ingediend.
De behandeling ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft plaatsgevonden op 13 februari 2015, waar klager en de dierenarts, bijgestaan door Z, zijn verschenen en hun standpunten hebben toegelicht.
2 De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege
2.1 Het Veterinair Tuchtcollege heeft de voorgeschiedenis van de zaak als volgt weergegeven, waarbij de dierenarts is aangeduid als beklaagde sub 1:
“3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klager, een Europees Korthaar met de naam Moosh, geboren 1 februari 2004.
3.2. Op zaterdag 7 juli 2012 omstreeks 7:15 uur in de ochtend heeft klager telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagden en met beklaagde sub 1 gesproken. Klager heeft gesteld dat daarbij door hem is aangegeven dat zijn kat sinds donderdagavond niet meer gegeten en gedronken had, traag liep, kermde en inmiddels onder het bed was gekropen. Beklaagde sub 1 heeft klager op basis van het gesprek verwezen naar het spreekuur enkele uren nadien, tussen 10:00 en 12:00 uur in de ochtend.
3.3. Klager is die ochtend met zijn kat op het spreekuur geweest, waarbij beklaagde sub 2 als behandelend dierenarts betrokken was. In de patiëntenkaart staat genoteerd dat de kat mogelijk had gebraakt en dat sprake was van anorexie, naast dat de kat niet dronk. De kat had een lichaamstemperatuur van 38,2 ºC en beklaagde sub 2 heeft de turgor beoordeeld en de buik gepalpeerd, die leeg bleek te zijn. Beklaagde sub 2 dacht blijkens de stukken qua waarschijnlijkheidsdiagnose aan mogelijke gastritis of indigestie en heeft een injectie met Emeprid en Novacam toegediend alsmede Metacam voorgeschreven.
3.4. Op maandag 9 juli 2012 is klager wederom bij beklaagde sub 2 op consult geweest
omdat het dier erg ziek was. De kat at en dronk niet en had gebraakt. Uit de stukken
leidt het college af dat de kat niet kon staan en een lichaamstemperatuur had van
36 ºC. Er is bloed afgenomen voor onderzoek, waaruit een verhoogd Kreatinine en Ureumgehalte
naar voren kwam en er werd nierinsufficiënte vastgesteld. De kat is vervolgens opgenomen
en heeft zuurstof toegediend gekregen, naast subcutaan fysiologisch zout en een injectie
met Novacam. Beklaagde heeft daarnaast Fortekor in tabletvorm voorgeschreven. Het
behandeltraject heeft niet kunnen voorkomen dat de kat die middag, omstreeks 16:00
uur is komen te overlijden. Er is geen sectie verricht.”
2.2 De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende overwegingen, waarbij de dierenarts wordt aangeduid als beklaagde sub 1:
“5.3. Beklaagde sub 1 wordt verweten onderzoek en behandeling van de kat te hebben geweigerd. Het college overweegt hieromtrent als volgt.
5.4. Door beklaagde sub 1 is gesteld dat zij op 7 juli 2012 rond 7:15 uur in de ochtend tijdens het telefoongesprek met klager een inschatting heeft gemaakt omtrent het spoedeisende karakter van de melding. Volgens beklaagde sub 1 is haar daarbij gebleken dat de klachten al langer speelden en dat er de laatste uren geen verslechtering in de situatie was opgetreden. Op basis van de verkregen informatie heeft beklaagde sub 1 geconcludeerd dat het verantwoord was om de kat later diezelfde ochtend tussen 10:00 en 12:00 op het spreekuur langs te laten komen en dat onderzoek nog enig uitstel kon velen. Het college gaat er hiernaast tevens vanuit dat is aangeboden dat klager opnieuw kon bellen en eerder langs kon komen als het slechter ging en hij het niet vertrouwde, hetgeen door klager ter zitting desgevraagd is bevestigd. Op basis van het voorgaande ziet het college onvoldoende grond om te concluderen dat sprake zou zijn geweest van een weigering om de kat te onderzoeken of te behandelen en dat beklaagde sub 1 veterinair onjuist en nalatig zou hebben gehandeld, zodat de klacht jegens haar ongegrond wordt verklaard.”
3 De beoordeling van het beroep
3.1 Klager betoogt dat het Veterinair Tuchtcollege ten onrechte heeft geoordeeld dat de dierenarts niet veterinair onjuist of nalatig heeft gehandeld. Daartoe voert hij aan dat zijn kat – anders dan normaal – die nacht plotseling hard is gaan miauwen en onder het bed is gekropen, hetgeen volgens klager duidelijk wijst op een verslechterde toestand van de kat in die nacht. De dierenarts heeft tijdens het daarop volgende telefoongesprek volgens hem een onjuiste inschatting gemaakt van die verslechtering en hem ten onrechte niet onmiddellijk naar de praktijk laten komen voor nadere diagnose en behandeling. De dierenarts heeft hem weliswaar naar de letter medegedeeld dat hij op de praktijk kon langskomen indien hij dat wenste, maar uit de ondertoon in dat gesprek kon hij opmaken dat zij dit niet nodig of gewenst achtte.
3.2 Aangenomen moet worden dat de kat ’s nachts, dan wel in de vroege ochtend,
luid heeft gemiauwd en dat dit de aanleiding was voor klager om telefonisch contact
te zoeken met de dierenarts. Niet uitgesloten is dat de communicatie tussen klager
en de dierenarts die ochtend – in elk geval in de beleving van klager – wellicht wat
stroef is verlopen. Niettemin heeft de dierenarts op basis van de verstrekte informatie
een inschatting gemaakt van de toestand van de kat. In de door klager geschetste situatie
– het luid miauwen van de kat eerder die nacht en het wegkruipen onder het bed – heeft
de dierenarts geen aanleiding hoeven zien om de kat onmiddellijk op de praktijk langs
te laten komen voor nadere diagnose en behandeling. Daarbij is in aanmerking genomen
dat het spreekuur die dag enkele uren later aanving. Bovendien heeft de dierenarts,
zoals klager ook heeft bevestigd, aangeboden dat klager opnieuw kon bellen en eerder
kon langskomen als hij het niet vertrouwde. Van dat aanbod heeft klager geen gebruik
gemaakt. Voor zover klager heeft gesteld dat hij ten aanzien van het aanbod om op
de praktijk langs te komen een ondertoon in het gesprek met de dierenarts heeft gehoord
waaruit hij opmaakte dat de dierenarts dit niet nodig of gewenst achtte, overweegt
het Veterinair Beroepscollege dat het dit – mede gezien de weerspreking daarvan door
de dierenarts – niet heeft kunnen vaststellen. Gelet op het vorenstaande is niet gebleken
dat de dierenarts professioneel tekort is geschoten. Het Veterinair Tuchtcollege heeft
aldus terecht geoordeeld dat er onvoldoende grond is voor het oordeel dat de dierenarts
veterinair onjuist of verwijtbaar heeft gehandeld.
3.3 Het beroep dient te worden verworpen.
4 De beslissing
Het Veterinair Beroepscollege
- verwerpt het beroep.
Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter en de leden mr. Y.A.J.M. van Kuijck, mr. J.L.W. Aerts, drs. H.W. Wagenaar (dierenarts) en drs. C.W. Davidse (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. drs. M. Rijsdijk, plv. secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 1 mei 2015 in tegenwoordigheid van de plv. secretaris.
w.g. plv. secretaris
w.g. voorzitter
Voor eensluidend afschrift,
plv. secretaris