ECLI:NL:TAHVD:2015:296 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7469

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:296
Datum uitspraak: 23-11-2015
Datum publicatie: 24-11-2015
Zaaknummer(s): 7469
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Mocht verweerster in de ontslagprocedure bij de bestuursrechter  meedelen dat in een eerder tussen partijen op initiatief van klaagster gevoerde procedure bij de kantonrechter, in welke procedure klaagster schadevergoeding vorderde wegens slecht werkgeverschap, had mogen meedelen dat in die procedure vergeefs getracht was een schikking te bewerkstelligen? Ja. Gedragsregel 13 richt zich nadrukkelijk op het niet mededelen van de inhoud van schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen. Het doel van deze gedragsregel  is om onderling overleg tussen advocaten, onderhandelingen en het zoeken naar oplossingen buiten het proces te vergemakkelijken. Een mededeling als door verweerster gedaan, die immers betrekking had op een andere zaak met een andere vordering, is dan ook niet aan te merken als een gedraging die haar niet vrijstond teneinde naar haar oordeel haar partijbelang te dienen. Dat de procedure waarin de mededeling werd gedaan tussen dezelfde partijen werd gevoerd en voortvloeide uit een arbeidsovereenkomst ter zake waarvan in 2011 was geprocedeerd, maakt dit niet anders. Klacht in hoger beroep alsnog ongegrond verklaard.    

Beslissing

van 23 november 2015   

in de zaak 7469

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 13 februari 2015, onder nummer 36/14, aan partijen toegezonden op 18 februari 2015, waarbij het verzet van klaagster tegen de voorzittersbeslissing van 8 juli 2014 ten aanzien van klachtonderdeel b gegrond is verklaard en eveneens de klacht gegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd. Het verzet van klaagster tegen de klachtenonderdelen a en c is ongegrond verklaard.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 maart 2015 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie namens klaagster;

-    de brief met bijlagen namens  klaagster aan het hof van 9 september 2015.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 28 september 2015, waar klaagster, vergezeld van haar gemachtigde H, en verweerster zijn verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet doordat :

(…) Bovendien heeft verweerster in strijd met de Gedragsregels geciteerd uit de inhoud van schikkingsonderhandelingen zonder toestemming van de advocaat van klaagster (…).

4    FEITEN

De raad heeft vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. In deze zaak gaat het in appel om de vraag of verweerster in de ontslagprocedure bij de bestuursrechter had mogen meedelen dat in een eerder tussen partijen op initiatief van klaagster gevoerde procedure bij de kantonrechter, in welke procedure klaagster schadevergoeding vorderde wegens slecht werkgeverschap, had mogen meedelen dat in die procedure vergeefs getracht was een schikking te bewerkstelligen. Verweerster schreef in een processtuk van 8 maart 2013 onder meer: “ dat met het afslaan van een minnelijke regeling in juni 2011 ( klaagster) zichzelf de kans heeft ontnomen om de beschadigde werkrelatie op goede wijze te herstellen.”

5    BEOORDELING

5.1    De bezwaren van verweerster tegen het oordeel van de raad richten zich op de, naar haar oordeel, onjuiste toepassing van gedragsregel 13.

5.2    Het hof stelt voorop dat de tuchtrechter het handelen of nalaten van de advocaat over wie geklaagd wordt dient te toetsen aan de norm van artikel 46 Advocatenwet. De gedragsregels voor advocaten vormen daarbij een richtlijn, maar of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt per geval door de tuchtrechter beoordeeld. Het hof neemt voorts in aanmerking dat aan een advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid vindt zijn begrenzing onder meer in zijn plicht om zich te houden aan gedrag dat naar heersende opvatting in de kring van advocaten in acht wordt genomen.

5.3    Verweerster stelt, ook in beroep, dat haar mededeling in 2013 over het mislukken van schikkingsonderhandelingen in juni 2011 betrekking had op de door klaagster gestarte procedure bij de kantonrechter waar slecht werkgeverschap als grond voor een vordering tot schadevergoeding werd aangevoerd.  De procedure waarin zij de gewraakte mededeling deed betrof een andere procedure die de werkgever bij de bestuursrechter had aanhangig gemaakt en die moest leiden tot ontslag van klaagster. Gedragsregel 13 ziet naar de mening van verweerster niet op die situatie.

5.4    Nu gedragsregel 13 zich nadrukkelijk richt op het niet mededelen van de inhoud van schikkingsonderhandelingen aan de rechter aan wiens oordeel de zaak is onderworpen  acht het hof het appel gegrond. Het doel van deze gedragsregel  is om onderling overleg tussen advocaten, onderhandelingen en het zoeken naar oplossingen buiten het proces te vergemakkelijken. Een mededeling als door verweerster gedaan, die immers betrekking had op een andere zaak met een andere vordering, is dan ook niet aan te merken als een gedraging die haar niet vrijstond teneinde naar haar oordeel haar partijbelang te dienen. Dat de procedure waarin de mededeling werd gedaan tussen dezelfde partijen werd gevoerd en voortvloeide uit een arbeidsovereenkomst ter zake waarvan in 2011 was geprocedeerd, maakt dit niet anders.

5.5    Het hof verklaart dit klachtonderdeel dan ook ongegrond en zal de beslissing van de raad op dit onderdeel vernietigen.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-     vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 februari 2015 onder nummer 36/14 voor zover klachtonderdeel b gegrond is verklaard en de maatregel van een enkele waarschuwing is opgelegd

en opnieuw rechtdoende

-    verklaart klachtonderdeel b ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, J.R. Krol, L. Ritzema en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2015.

De beslissing is verzonden op 23 november 2015.