ECLI:NL:TAHVD:2015:281 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 7371

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2015:281
Datum uitspraak: 02-11-2015
Datum publicatie: 03-11-2015
Zaaknummer(s): 7371
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Vervolg op tussenbeslissing 18 mei 2015 (ECLI:NL:TAHVD:2015:141). Het nader onderzoek van de deken (naar schending van de Verordening op de administratie en de financiële integriteit, Vafi) en de ter zitting van het hof door verweerder verschafte informatie wijzen erop dat verweerders met betrekking tot hun bijstand geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Klacht ongegrond.

Beslissing

van 2 november 2015

in de zaak 7371

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerders

1    HET GEDING IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst naar zijn tussenbeslissing van 18 mei 2015, waarin het hof de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 2 december 2014 onder nummers 14-157A en 14-158A heeft vernietigd voor zover klager in klachtonderdeel A niet-ontvankelijk is verklaard; en opnieuw rechtdoende: het onderzoek heeft heropend en bepaald dat de behandeling van klachtonderdeel A zal worden voortgezet ter zitting van het hof van 5 oktober 2015 in het Paleis van Justitie te ’s-Hertogenbosch met oproeping van klager en verweerders sub 1 en 2 om op die datum aanwezig te zijn; met bevestiging van de beslissing voor het overige.

De tussenbeslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TAHVD:2015:141.

2    VOORTZETTING VAN HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het hof heeft kennis genomen van:

-    Het proces-verbaal van de zitting bij het hof van 9 maart 2015;

-    de pleitnota van 9 maart 2015 van klager;

-    de brief van de deken van 30 juni 2015;

-    de brief van de deken van 1 september 2015 met bijlagen;

-    de brief van klager van 14 september 2015;

-    openbare faillissementsverslagen van curatoren in de faillissementen van  voormalige cliënten van verweerders.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 oktober 2015, waar klager en verweerders en de deken van de orde in het [arrondissement], vergezeld van een stafmedewerkster, mevrouw H, zijn verschenen. Klager en verweerder sub 1  hebben  gepleit aan de hand van een pleitnota.

2.3    Met goedvinden van klager heeft vervolgens een deel van de behandeling achter gesloten deuren en in afwezigheid van klager plaatsgevonden. Verweerder sub 2 heeft daarin aan de hand van een pleitnotitie verslag gedaan van zijn werkzaamheden voor zijn cliënt J en de aan J gelieerde rechtspersonen en de deken heeft een nadere toelichting verstrekt op zijn onderzoek en zijn bevindingen. Na afloop van dit besloten gedeelte heeft klager ermee ingestemd dat het hof de op deze wijze verkregen informatie in zijn beoordeling zou betrekken.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover thans nog aan de orde, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerders:

A.    op de hoogte waren van de onrechtmatige praktijken van hun cliënt(en), hebben meegewerkt aan het verdoezelen en bedekken van praktijken in strijd met de Wet op het financieel toezicht (Wft) en daarmee criminele handelingen hebben verricht, terwijl het door hun kennis van de malafide praktijken van hun cliënt(en)hun maatschappelijke plicht was de AFM/De Nederlandsche Bank hierover te informeren.

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Het hof verwijst naar en neemt over de feiten zoals die in de tussenbeslissing van 18 mei 2015 zijn vast gesteld.

5    BEOORDELING

5.1    In de tussenbeslissing heeft het hof nadere inlichtingen verzocht omtrent het onderzoek van verweerders na ontvangst van de signalen die twijfel opriepen aan de rechtmatigheid van de beleggingsactiviteiten van hun cliënten in verband met de eisen die de tot 1 januari 2015 geldende Verordening op de administratie en de financiële integriteit (Vafi) aan het optreden van advocaten stelde en welke eisen sedert 1 januari 2015 zijn opgenomen in de Verordening op de advocatuur.

5.2     De klachtbrieven van klager, de aan het hof bekende openbare faillissementsverslagen en de verdenking bij het Openbaar Ministerie over beleggingsfraude door de toenmalige cliënt J van verweerder sub 2 vormden voor het hof de aanleiding de nadere inlichtingen  te vragen.

5.3    De deken heeft na kennisname van de beslissing van het hof van 9 maart 2015 een aanvullend onderzoek ingesteld en bij brief van 1 september 2015 daarvan aan het hof verslag gedaan. In dat verslag heeft de deken uiteengezet dat zijn (nader) onderzoek geen aanleiding geeft voor de veronderstelling dat verweerders in strijd met de Vafi hebben opgetreden. De deken heeft aan de hand van een door verweerders opgesteld overzicht van de door hen behandelde zaken en het door de deken op basis daarvan verrichte onderzoek vastgesteld dat niet gebleken is dat een van deze zaken verweerders een indicatie gegeven kan hebben van onwettige activiteiten van hun cliënten en evenmin dat verweerders onwettige activiteiten van hun cliënten hebben proberen te verhullen of onderzoek daarnaar hebben proberen te frustreren.

5.4    In het besloten gedeelte van de zitting heeft verweerder sub 2 uitvoerig gemotiveerd verslag gedaan van zijn optreden als raadsman van J, R en andere aan J gelieerde rechtspersonen. De deken heeft vervolgens de juistheid van die weergave tijdens het besloten gedeelte van de zitting bevestigd.

5.5    Het nader onderzoek van de deken en de ter zitting van het hof door verweerder sub 2 verschafte informatie wijzen erop dat verweerders met betrekking tot hun bijstand aan J en de aan hem gelieerde rechtspersonen geen tuchtrechtelijk verwijt treft als in klachtonderdeel A bedoeld. Dit betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond dient te worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

 - verklaart klachtonderdeel A ongegrond. 

Aldus gewezen door mr. J.C. van Dijk, voorzitter, mrs. L. Ritzema, J.C. van Oven, I.E.M. Sutorius en M.L.J.C. van Emden-Geenen, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 november  2015.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 2 november 2015.