ECLI:NL:TADRSHE:2015:19 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch L 80 - 2014

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2015:19
Datum uitspraak: 26-01-2015
Datum publicatie: 27-01-2015
Zaaknummer(s): L 80 - 2014
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Verweerder was niet bereikbaar, heeft een door klagers opgesteld document niet in het geding gebracht en hierover foutieve informatie aan de Raad gegeven,  zich tijdens de zitting minimaal voor klagers  ingezet, zich niet ingespannen om een regeling voor de proceskosten te treffen en klagers onder druk gezet om te kiezen met welke advocaat van het splitsende kantoor zij mee wilden. Klacht gegrond. Schrapping.

Beslissing van 26 januari 2015

in de zaak L80 - 2014

naar aanleiding van de klacht van:

                      klagers

                      tegen:

                     verweerder

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brieven aan de raad van 31 maart 2014 met kenmerk DOK 7221 en DOK 7227, door de raad ontvangen op 1 april 2014, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg de klachten ter kennis van de raad gebracht.

1.2      De klachten zijn behandeld ter zitting van de raad van 1 december 2014 in aanwezigheid van klager sub 1 en verweerder . Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3      De raad heeft kennis genomen van de beide hiervoor genoemde brieven van de deken met de daarbij behorende bijlagen en van de brieven van klagers van 3 en 21 december 2014 met bijlagen.

2          FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan:

2.1      Klagers voedden sinds november 2003 hun twee kleinkinderen op. In het najaar van 2006 hebben klagers contact opgenomen met een voormalig collega van verweerder, welke een bodemprocedure is begonnen met als doel een pleeggeldvergoeding voor de kleinkinderen van klagers af te dwingen. Begin 2008 is door de voormalige collega van verweerder een dagvaarding uitgebracht en is de procedure aangevangen. In april 2009 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en klagers in het ongelijk gesteld. Klagers zijn toen tevens in de kosten van het geding veroordeeld. Verweerder heeft vervolgens ten behoeve van klagers hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank ingesteld en heeft hun belangen in de appèlprocedure behartigd.

2.2      Op 5 januari 2011 hebben klagers een e-mail aan verweerder gestuurd waarin zij aangeven dat zij hun eigen verhaal voor het gerechtshof op papier hebben gezet en dit verhaal via We Transfer aan verweerder hebben toegezonden. Klagers verzoeken verweerder om ervoor te zorgen dat hun eigen verhaal aan het hof zou worden voorgelegd. In september 2011 heeft een zitting bij het gerechtshof plaatsgevonden. Bij arrest van 22 november 2011 heeft het gerechtshof het door klagers ingestelde hoger beroep afgewezen, wederom met veroordeling van klagers in de proceskosten. Klagers hebben vervolgens zelf met hun wederpartij een regeling terzake de proceskostenveroordeling getroffen.

2.3      Klagers hebben zich met een tweetal brieven van 7 december 2012 tot de deken gewend met de onderhavige klacht.

3          klacht

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (zoals die gold tot 1 januari 2015, hierna: Advocatenwet) doordat:

3.1      verweerder jaren de schulden van klagers had beheerd en na zijn kantoorwissel dat niet meer deed en hun verwees naar de sociale dienst ter betaling van hun schulden;

3.2      verweerder voor klagers diverse toevoegingen had aangevraagd, maar klagers vervolgens geen contact meer met verweerder konden krijgen, ondanks terugbelverzoeken;

3.3      een kantoorgenoot van verweerder in een telefoongesprek met klagers waarin zij om een toelichting op de aangevraagde toevoegingen verzochten geïrriteerd en onbeschoft heeft gereageerd en weigerde de verzochte informatie te verstrekken;

3.4      verweerder niets heeft gedaan met de klacht van klagers over zijn voormalige kantoorgenote die de zaak van klagers in eerste instantie behandelde;

3.5      verweerder een document dat klagers hadden opgesteld ten behoeve van de zitting bij het gerechtshof ondanks andersluidende toezegging niet heeft ingediend;

3.6      verweerder zich minimaal heeft ingezet, tijdens de zitting bij het hof nauwelijks iets zou hebben gezegd en op de vraag van de voorzitter van het gerechtshof of hij nog juridische argumenten had in te brengen niets zinnigs heeft geantwoord;

3.7      verweerder er niet voor gezorgd heeft dat er een regeling werd getroffen voor de proceskosten waartoe klagers waren veroordeeld;

3.8      klagers zich door verweerder onder druk gezet voelden doordat zij van de ene op de andere dag moesten kiezen met welke advocaat zij meegingen;

3.9      verweerder een loze belofte aan klagers heeft gedaan over het sponsoren van een CD-opname;

3.10    het hele gebeuren rondom de publicatie van het boek van klaagster ongepast, onjuist en onterecht is geweest.

4          VERWEER

4.1      Verweerder betwist in de eerste plaats dat hij de schulden van klagers überhaupt ooit heeft beheerd. Verweerder geeft aan dat hij klagers juist steeds heeft verwezen naar schuldhulpverlening.

4.2      Voor wat betreft klachtonderdelen 2 en 3 stelt verweerder zich op het standpunt dat hij enkel heeft gehandeld naar de instructies van zijn kantoorgenoot die het gesprek met klagers heeft gevoerd. De weergave van het telefoongesprek zoals die door klagers wordt gegeven is volgens verweerder wel correct. Verweerder erkent derhalve dat klagers geen contact meer met hem konden krijgen en erkent ook dat zijn kantoorgenoot in het telefoongesprek met klagers geïrriteerd en onbeschoft heeft gereageerd en weigerde om de door klagers verzochte informatie te verstrekken.

4.3      Op de klachtonderdelen 4 en 5 is door verweerder in het geheel niet gereageerd. Met betrekking tot klachtonderdeel 6 wordt door verweerder opgemerkt dat de verwijten aan zijn adres ongefundeerd zijn. Verweerder betwist dat hij weinig zou hebben gezegd tijdens de zitting en betwist eveneens dat hij niet heeft voldaan aan de norm van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat. Verweerder merkt op dat hij zich beperkt acht in zijn verweer omdat hij niet kan beschikken over de onderliggende dossiers en daarom niet adequaat kan reageren.

4.4      Op de klachtonderdelen 7 en 8 is door verweerder niet gereageerd. Voor wat betreft klachtonderdeel 9 wordt door verweerder erkend dat hij heeft getracht een CD-opname voor klager te faciliteren, hetgeen niet haalbaar bleek.

4.5      Met betrekking tot klachtonderdeel 10 geeft verweerder aan dat hij nimmer de kunstzinnige/literaire belangen van klaagster heeft behartigd, zodat hem terzake geen verwijt kan worden gemaakt.

5          BEOORDELING

Ad klachtonderdeel 1

5.1      Door klagers wordt gesteld dat verweerder jarenlang hun schulden heeft beheerd en dat, na zijn kantoorwisseling, ineens niet meer deed. Door verweerder wordt ten stelligste betwist dat hij de schulden van klagers beheerde. De stellingen van klagers en verweerder op dit punt staan lijnrecht tegenover elkaar. Dit betekent dat de raad geen oordeel over dit klachtonderdeel kan uitspreken. Dat betekent niet dat aan de verklaring van verweerder meer waarde wordt gehecht dan aan de verklaring van klagers, het betekent alleen dat niet is komen vast te staan wat er precies is gebeurd. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 2

5.2      Dit klachtonderdeel wordt door verweerder niet betwist. Verweerder erkent dat de weergave van het telefoongesprek met zijn kantoorgenoot zoals die door klagers wordt gegeven correct is. Verweerder erkent bovendien dat klagers met hem geen contact konden krijgen omdat verweerder zich conform de instructie van zijn kantoorgenoot heeft gedragen. Daarmee staat vast dat verweerder zijn cliënten niet te woord heeft gestaan en geen uitleg gegeven als verzocht. Het had echter op de weg van verweerder gelegen om de vragen van klagers over de aangevraagde toevoegingen en de verrichte werkzaamheden te beantwoorden.

5.3      Zulks geldt temeer nu verweerder als advocaat aan klagers was toegevoegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder erkend dat hij een drietal toevoegingen op naam van klagers had aangevraagd en verkregen. Verweerder gaf desgevraagd aan dat hij echter in het geheel geen werkzaamheden voor klagers heeft verricht omdat zijn voormalige werkgever hem dat zou hebben verboden. Verweerder heeft echter als advocaat een eigen verantwoordelijkheid om vragen van zijn cliënten te beantwoorden en kan zich niet achter instructies van zijn voormalige werkgever verschuilen. Verweerder had klagers te woord moeten staan en had, mede gelet op de aan hem verleende toevoegingen, klagers op zijn minst moeten uitleggen waarom hij nog geen werkzaamheden voor hen kon verrichten. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel 3

5.4      Klagers verwijten een voormalig kantoorgenoot van verweerder dat hij zich in een telefoongesprek met hen geïrriteerd en onbeschoft heeft gedragen en geweigerd heeft om de door klagers verzochte informatie te verstrekken. Door verweerder is aangegeven dat de weergave die klagers van dit telefoongesprek geven correct is. De verweten gedraging betreft echter niet een gedraging van verweerder zelf, maar een gedraging van zijn kantoorgenoot. Verweerder kan hiervoor tuchtrechtelijk niet aansprakelijk worden gehouden. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 4 tot en met 8

5.5      De klachtonderdelen 4 tot en met 8 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Deze klachtonderdelen worden door verweerder slechts in het algemeen betwist. Klagers hebben hun standpunten echter uitgebreid en gemotiveerd toegelicht. Onder meer de klachtonderdelen 5 en 7 zijn door hen bovendien ondersteund met nadere stukken. Door deze stukken zijn de verweten gedragingen door klagers voldoende aannemelijk gemaakt.

5.6      Zo hebben klagers een afschrift in het geding gebracht van het document dat zij hadden opgesteld ten behoeve van de zitting bij het gerechtshof. Klagers hebben eveneens een e-mail die zij aan verweerder hebben gezonden in het geding gebracht waarin zij verweerder nadrukkelijk hebben verzocht om het door henzelf opgestelde document in het geding te brengen. Verweerder heeft in zijn schriftelijke reacties niet betwist dat hij het door klagers zelf opgestelde document niet in het geding heeft gebracht, maar verweerder heeft ter zitting desgevraagd nadrukkelijk bevestigd dat hij het stuk wel in het geding heeft gebracht. Klagers hebben dit met kracht ontkend, waarna de raad partijen in de gelegenheid heeft gesteld om het arrest in het geding te brengen en zich over dit punt nog nader schriftelijk uit te laten.

5.7      Klagers hebben na de mondelinge behandeling het arrest van het hof aan de raad toegezonden. In het arrest wordt het document evenwel niet genoemd. De voorzitter heeft vervolgens contact opgenomen met het Hof Arnhem- Leeuwarden en vernomen dat door verweerder het betreffende document niet in het geding is gebracht en dat ook geen pleitnota is overgelegd.

5.8      Zowel klagers als verweerder zijn  vervolgens door de raad in de gelegenheid gesteld om op de reactie van het hof  te reageren, maar verweerder heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. De raad kan niet anders dan oordelen dat klagers verweerder terecht verwijten dat hij het door hen zelf opgestelde document niet in het geding heeft gebracht. Verweerder had zich bewust moeten zijn van het belang van klagers om hun eigen verhaal aan het Hof voor te leggen en had dit stuk derhalve moeten overleggen, een en ander overeenkomstig de instructie van klagers. Door dat niet te doen, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.9      Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen nadrukkelijk over dit document en over de vraag of dat in het geding was gebracht gesproken. Verweerder heeft desgevraagd meerdere keren gezegd dat hij het document wèl in het geding had gebracht. Dat blijkt echter niet het geval te zijn, zodat de raad moet vaststellen dat verweerder tijdens de mondelinge behandeling  niet de waarheid heeft gesproken. Dat wordt verweerder kwalijk genomen en is eveneens tuchtrechtelijk laakbaar.

5.10    Klagers hebben daarnaast afschriften in het geding gebracht van brieven van de advocaten van hun wederpartijen waaruit blijkt dat zij zelf een regeling voor de proceskostenveroordeling hebben getroffen. Verweerder heeft zich met het treffen van deze regeling dus kennelijk niet bemoeid.

5.11    Gelet op het voorgaande is de raad van oordeel dat klagers voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de verweten gedragingen van de klachtonderdelen 4, 5, 7 en 8 hebben plaatsgevonden. Deze klachtonderdelen zijn dan ook gegrond.

5.12    Voor wat betreft klachtonderdeel 6 overweegt de raad dat de stellingen van klagers en verweerder lijnrecht tegenover elkaar staan. Klagers stellen dat verweerder tijdens de zitting bij het hof nauwelijks iets heeft gezegd, maar door verweerder wordt dat ten stelligste betwist. Nu de verklaringen van klagers en verweerder lijnrecht tegenover elkaar staan, kan de tuchtrechter in het algemeen over dit klachtonderdeel geen oordeel uitspreken. Zoals hiervoor ook al is opgemerkt betekent dat niet dat aan de verklaring van verweerder meer waarde wordt gehecht dan aan de verklaring van klagers, het betekent alleen dat niet is komen vast te staan wat er precies gebeurd is. In zo’n geval kan de raad daarover geen oordeel vellen. Klachtonderdeel 6 is derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdeel 9 en 10

5.13    De klachtonderdelen 9 en 10 hebben betrekking op het managen van artiesten. Dit zijn activiteiten die niet een zodanige verwevenheid met de advocatenpraktijk hebben dat de verweten gedragingen onder het tuchtrecht van advocaten vallen. Deze klachtonderdelen zijn derhalve niet ontvankelijk.

6          MAATREGEL

6.1      Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter verweerder geconfronteerd met zijn tuchtrechtelijk verleden. Gelet op de thans en in het verleden gegrond bevonden klachten en inmiddels  aan verweerder opgelegde maatregelen, alsmede gelet op het feit dat verweerder tijdens de mondelinge behandeling niet de waarheid heeft gesproken, kan de raad in dit geval geen lichtere dan de hierna te noemen maatregel opleggen.

6.2      Het beeld dat uit al deze klachten ontstaat, laat zien dat de gedragingen van verweerder geen incidenten betreffen maar passen in een structureel patroon van volstrekt onvoldoende besef van verantwoordelijkheid en zorgvuldigheid met betrekking tot de belangen van zijn cliënten. Zo laat verweerder na de door hem aangenomen opdrachten van zijn cliënten uit te voeren en correspondeert of communiceert hij niet of nauwelijks met zijn cliënten.

6.3      Dat patroon schept tevens een beeld van een advocaat die zich niet bewust is van de verplichtingen die passen bij de kernwaarden van de advocatuur. Doordat hij de kernwaarden wezenlijk veronachtzaamt tast hij het aanzien van de advocatuur aan.

6.4      De raad constateert dat verweerder stelselmatig artikel 46 van de Advocatenwet heeft geschonden, in het bijzonder de normen omtrent de zorg voor de cliënt en wat een behoorlijk advocaat betaamt, zoals die zijn uitgewerkt in de gedragsregels. De raad rekent verweerder dit alles zwaar aan, juist omdat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich aan de voor hem geldende regels houdt. Juist van een advocaat mag worden verwacht dat de belangen van zijn cliënt bij hem in goede handen zijn. Zowel het een als het ander raakt de kern van het beroep van advocaat. Verweerder heeft het vertrouwen van cliënten ernstig beschaamd en is ernstig tekort geschoten in de zorg die hij hun verschuldigd was. Daarmee hebben zijn gedragingen het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen schade toegebracht.

6.5      Verweerder heeft geen inzicht getoond in het laakbare van zijn handelwijze. Evenmin geeft zijn gedrag aanleiding om verbetering in de toekomst te verwachten, integendeel. Het feit dat verweerder tijdens de mondelinge behandeling niet de waarheid vertelt, rechtvaardigt de vrees dat geen verbetering zal optreden.

6.6      De misstappen van verweerder hebben schade toegebracht aan het vertrouwen in de advocatuur van het publiek in het algemeen en dat van zijn cliënten in het bijzonder. Verweerder heeft geen inzicht getoond in zijn fouten, heeft niet van zijn eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen geleerd en heeft niet aangetoond dat enige verbetering en wijziging in zijn opstelling is te verwachten. De raad komt dan ook tot de conclusie dat het niet verantwoord is dat verweerder nog langer als advocaat de praktijk uitoefent.

BESLISSING

De raad van discipline:

-verklaart klagers voor wat betreft de klachtonderdelen 9 en 10 niet-ontvankelijk,

-verklaart de klachtonderdelen 2, 4, 5, 7 en 8 gegrond en legt terzake aan verweerder op de maatregel van schrapping van het tableau ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing.

- verklaart de klacht voor de overige onderdelen ongegrond.

Aldus gegeven door mr. G.J.E. Poerink , voorzitter, mrs. H.C.M. Schaeken, W.H.N.C. van Beek, P.A.M. van Hoef, E.J.P.J.M. Kneepkens, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2015 .

griffier                                                                         voorzitter                                  

Deze beslissing is in afschrift op 26 januari 2015

per aangetekende brief verzonden aan:

-        klagers

-        verweerder

en per e-mail verzonden aan:

-        de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten.

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-        verweerder/verweerster

-        de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

en voorzover deze niet-ontvankelijk / ongegrond is verklaard tevens door

-      klager/klaagster

-        de deken van de orde van advocaten te    

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.         Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.         Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda .

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.    Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl

Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl