ECLI:NL:TADRSGR:2015:295 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-166/DH/RO

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2015:295
Datum uitspraak: 09-11-2015
Datum publicatie: 07-01-2017
Zaaknummer(s): 15-166/DH/RO
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht van client tegen zijn advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Klacht kennelijk ongegrond.

De plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 8 juli 2015 met kenmerk R 2015/60 rij, door de raad ontvangen op 9 juli 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

1.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2 Klager heeft zich medio augustus 2013 tot verweerder gewend met het verzoek hem verder bij te staan in het geschil met mevrouw de V over de fietsschuur van klager.

1.3 Dit geschil was ten tijde van de overname reeds aanhangig bij het Gerechtshof Den Haag.

1.4 Verweerder heeft klager tot medio februari 2014 bijgestaan.

1.5 Bij brief van 26 januari 2015 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Meer in het bijzonder verwijt klager verweerder dat hij:

a. klager niet heeft uitgenodigd voor een bespreking met de heer O om een bouwkundig eindrapport te bespreken;

b. klagers zaak niet op een juridisch correcte manier heeft behandeld. Klager verwijst daarbij naar de “niet bestaande woorden”, althans “onzinnige begrippen”, te weten (o.a.) verkeersopvatting, horizontale natrekking en de Haviltex maatstaf. Klager kwalificeert (een deel van) de teksten van verweerder als onzin;

c. een uurtarief van € 250,-- wordt gehanteerd;’

d. toezeggingen niet worden nagekomen;

e. onvoldoende juridische kennis heeft en onvoldoende kennis van het rolreglement van het Gerechtshof;

f. nadat klager op 13 oktober 2013 een e-mail aan verweerder heeft verzonden, waarin hij heeft aangegeven geen gebruik meer te willen maken van zijn diensten, desondanks op 15 oktober 2014 een akte aan het Gerechtshof heeft gezonden.

3 VERWEER

3.1 Verweerder heeft gesteld dat gesproken is over het feit dat klager zich niet kon vinden in het bindend eindoordeel van het Gerechtshof over de eigendom van de muur, waaraan klager het schuurtje had opgehangen en over het arrest van het Gerechtshof van 23 april 2013, waarbij klager een bewijsopdracht is gegeven. Verweerder heeft echter geen kennis genomen van het door klager als bijlage R2 aan zijn klachtbrief gehechte lijstje.

3.2 Verweerder heeft klagers opdracht aanvaard en hem bij brief van 2 september 2013 bevestigd om tegen een uurtarief van € 210,-- exclusief BTW en verschotten zijn werkzaamheden te verrichten. Deze werkzaamheden zouden in eerste instantie bestaan uit het nemen van een akte waarin namens klager getuigen zouden worden voorgebracht in het kader van voornoemde bewijsopdracht. Verweerder betwist dat is afgesproken dat hij in het kader van de getuigenverhoren de tegenpartij zou vragen naar het bewijs van eigendom van de muur. Verweerder heeft voorts gesteld dat met klager is afgesproken dat verweerder het dossier zou bestuderen en nog mogelijkheden zou onderzoeken om het Hof, ondanks het bindende eindoordeel van 23 april 2013, te verleiden alsnog te komen tot een voor klager meer bevredigende oplossing.

3.3 Deze door verweerder bedachte oplossing is in de akte van 15 oktober 2013 uitgewerkt en daarvoor met klager besproken. Verweerder heeft gesteld dat klager na de door verweerder gegeven uitleg over de inhoud van de akte deze heeft goedgekeurd. Het is niet juist dat klager verweerder op 13 oktober 2013 schriftelijk heeft medegedeeld dat hij afzag van zijn verdere diensten. Bij e-mail en brief van 13 oktober 2013, de door klager overgelegde bijlage R5 bij de klachtbrief, heeft klager bevestigd akkoord te zijn met zijn beslissing om niet expliciet te pogen het oordeel over de eigendom weer aan de orde te stellen, nu dit het Hof tegen de haren in zou kunnen strijken. Verweerder heeft gesteld dat klager in deze e-mail schreef dat het belangrijkste doel was dat het schuurtje niet hoefde te worden verwijderd. Klagers latere toelichting op deze brief, de door hem overgelegd productie R6, is verweerder niet bekend.

3.4 Opgemerkt wordt dat deze toelichting niet gedateerd is. De hierin opgenomen stelling dat na 11 oktober 2013 geen persoonlijk contact meer is geweest, is naar de mening van verweerder onjuist. Verder wordt aangegeven dat op 30 oktober 2013 telefonisch en schriftelijk contact is geweest, alsmede dat er op 11 november 2013 schriftelijk contact is geweest. Tijdens al deze contacten is door klager nimmer twijfel geuit over de aanpak van de zaak door verweerder.

3.5 Op 27 november 2013 heeft verweerder klager de door de wederpartij ingediende akte toegezonden met een korte toelichting. Hierbij heeft verweerder aangegeven wat naar zijn idee het te verwachten verloop zou zijn. Gezien het feit dat de wederpartij bij haar akte nieuwe stukken had ingediend, verwachtte verweerder dat nog een korte akte uitlaten producties zou mogen worden genomen. Het Gerechtshof heeft echter besloten de zaak meteen voor arrest op de rol te plaatsen, waarna klager op 6 december 2013 telefonisch contact heeft opgenomen. De inhoud van dit gesprek is bij e-mail van dezelfde datum door verweerder bevestigd. Verwacht werd dat een arrest zou worden gewezen waarin de datum voor de getuigenverhoren werd bepaald. Verweerder merkt nog op dat het hem op dat moment ook niet vrij stond zonder toestemming van de wederpartij het Gerechtshof te benaderen, nu de zaak voor arrest stond.

3.6 Verweerder heeft voorts gesteld dat hij nooit met de door klager genoemde deskundige een bespreking heeft gehouden, maar deze uitsluitend één keer uitvoerig telefonisch op 11 oktober 2013 heeft gesproken.

3.7 Verweerder heeft aangegeven dat betaling van de declaraties door klager uitbleef. Toen verweerder klager in dat kader op 3 februari 2014 opbelde, deelde klager voor het eerst mede dat hij niet tevreden was over verweerders dienstverlening en er van klagers zijde geen vertrouwen bestond in de analyse van verweerder. De inhoud van dit telefoongesprek is bij brief van 3 februari 2014 bevestigd, waarbij verweerder heeft medegedeeld dat hij de onomwonden uitgesproken vertrouwensbreuk reden vond om de zaak neer te leggen. Verweerder heeft verzocht zijn brieven van 3 en 20 februari 2014 hier als ingelast te beschouwen.

3.8 Verweerder is van mening dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard gezien het tijdsverloop van één jaar tussen de laatste bezwaren in zijn richting en het indienen van de klacht, zonder dat sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.

4 BEOORDELING

4.1 Artikel 46g lid 1 Advocatenwet bepaalt dat een klacht door de voorzitter van de raad niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Gezien het feit dat de klacht ziet op werkzaamheden van verweerder in de periode van augustus 2013 tot en met februari 2014 is de voorzitter van mening dat de klacht ontvankelijk is.

Ten aanzien van klachtonderdeel a

4.2 Verweerder heeft gesteld dat er in het geheel geen bespreking heeft plaatsgevonden met de deskundige, maar dat hij enkel eenmaal telefonisch met de deskundige heeft gesproken. Klager heeft dit klachtonderdeel niet nader onderbouwd, zodat de juistheid van de stellingen van klager niet kunnen worden vastgesteld.

Ten aanzien van de klachtonderdelen b en e

4.3 Klager verwijt verweerder dat hij zijn zaak niet op een juridisch correcte manier heeft behandeld, alsmede dat hij onvoldoende juridische kennis had (waaronder kennis van het rolreglement van het Gerechtshof). Verweerder heeft deze verwijten ook uitdrukkelijk betwist en de gang van zaken tijdens zijn bijstand aan klager nader toegelicht.

4.4 Niet kan worden vastgesteld dat verweerder niet aan de professionele standaard, die binnen de beroepsgroep geldt, heeft voldaan, noch dat hij klagers zaak niet op een juridisch correcte manier heeft behandeld of dat hij onvoldoende juridische kennis had om klagers zaak te kunnen behandelen.

Ten aanzien van klachtonderdeel c

4.5 Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat zijn uurtarief niet € 250,-- maar € 210,-- exclusief BTW en kantoorkosten bedraagt. Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag.

Ten aanzien van klachtonderdeel d

4.6 Door klager is niet met bewijs onderbouwd dat verweerder inderdaad toezeggingen heeft gedaan, die vervolgens niet zijn nagekomen. Verweerder heeft zulks ook betwist. Als gevolg hiervan kan de juistheid van dit klachtonderdeel niet worden vastgesteld.

Ten aanzien van klachtonderdeel f

4.7 Klager verwijt verweerder ten slotte dat hij op 13 oktober 2013 heeft aangegeven geen gebruik meer te willen maken van verweerders diensten, maar dat verweerder desondanks op 15 oktober 2013 een akte aan het Gerechtshof heeft gezonden. Verweerder heeft betwist dat klager dit expliciet aan hem heeft medegedeeld en wijst op het feit dat klager nadien nog regelmatig contact met hem heeft gehad tot februari 2014. In de e-mail van klager van 13 oktober 2013 geeft hij niet expliciet aan dat verweerder zijn werkzaamheden dient te beëindigen. Klager geeft in deze e-mail aanwijzingen over de wijze waarop de akte dient te worden ingediend. Dit klachtonderdeel mist eveneens feitelijke grondslag.

4.8 Gelet op het vorenstaande zal de voorzitter de klacht kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.W. Beelaerts van Blokland, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M. Boender-Radder als griffier op 9 november 2015.

griffier    voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 10 november 2015 per aangetekende post verzonden aan:

- klager 

en per gewone post aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. 

Ingevolge artikel 46h van de Advocatenwet kunnen klager en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam binnen 30 dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, Postbus 85491, 2508 CD Den Haag (fax: 088-2053707). Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud), waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van 30 dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de Raad van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.