ECLI:NL:TADRARL:2015:325 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 15-346

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:325
Datum uitspraak: 28-09-2015
Datum publicatie: 25-01-2017
Zaaknummer(s): 15-346
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing; klacht betreft kosten rechtsbijstand; kennelijk ongegrond.

Beslissing van 28 september 2015

in de zaak 15-346

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

gemachtigde: mr. [B]

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna "de voorzitter") heeft kennis genomen van de brief van de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 7 september 2015  met kenmerk RvT 14-0369, door de raad ontvangen op 8 september 2015, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brief van 19 december 2014 heeft klager zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.3    Verweerster heeft klaagster bijgestaan in een conflict met diens werkgever. Klager heeft de door verweerster toegezonden voorschotnota van 21 augustus 2014 van € 1.179,75 betaald. Een tussentijdse nota van 7 oktober 2014 ad € 3.480,75 heeft klager slechts gedeeltelijk betaald.

1.4    Op 15 oktober 2014 heeft verweerster aan de gemachtigde van de werkgever een bedrag van € 5.000,00 inclusief BTW genoemd ter zake van de kosten van rechtsbijstand en op 21 oktober 2014, tijdens onderhandelingen op de gang bij de rechtbank in het kader van een zitting, heeft zij een bedrag van

€ 6.000,00 inclusief BTW genoemd.

1.5    Op 4 december 2014 heeft verweerster klager laten weten dat zij een bedrag van € 6.000,00 van de werkgever had ontvangen. Verweerster heeft daarbij haar einddeclaratie van 4 december 2014 gesloten. Deze einddeclaratie was € 1.148,82 hoger dan € 6.000,00. Verweerster heeft toestemming verzocht om het door haar ontvangen bedrag te verrekenen met het door klager nog verschuldigde, maar klager heeft laten weten hier niet mee akkoord te gaan, maar verweerster is toch tot verrekening overgegaan.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster aan klager een hoger bedrag in rekening heeft gebracht dan zij aan de werkgever van klager in het kader van een minnelijke regeling had gevraagd.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klachtonderdelen aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    Uit de klachtbrief van klager van 19 december 2014 blijkt dat klager verweerster verwijt dat zij niet al haar kosten in rekening heeft gebracht bij de werkgever van klager. Vast staat dat de werkgever in het kader van een minnelijke regeling een bijdrage zou verrichten van € 6.000,00 inclusief BTW ter zake van de kosten van rechtsbijstand en die van de deskundigen. Zulks blijkt onder meer uit het proces-verbaal van 21 oktober 2014, dat door klager en de heer H., namens de werkgever, is ondertekend. De voorzitter constateert dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat dit bedrag betrekking heeft op alle kosten die verweerster heeft gemaakt ter zake van de verleende rechtsbijstand. Ook overigens is niet gebleken dat alle kosten van rechtsbijstand door de werkgever zouden worden betaald. Verweerster heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht is kennelijk ongegrond.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 28 september 2015.

griffier    voorzitter