ECLI:NL:TADRARL:2015:324 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22/15

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:324
Datum uitspraak: 27-11-2015
Datum publicatie: 21-11-2016
Zaaknummer(s): 22/15
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over het optreden van de advocaat van de wederpartij. Advocaat heeft hoger beroepdagvaarding als pressiemiddel misbruikt, want hij wist dat hoger beroep niet-ontvankelijk zou zijn. Klacht gegrond; waarschuwing.

Beslissing van 27 november 2015

in de zaak 22/15

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 2 februari 2015 met kenmerk 2014 KNN168, door de raad ontvangen op 3 februari 2015 , heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 2 oktober 2015 in aanwezigheid van de heer H. en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3    De raad heeft kennis genomen van:

-    de brief van de deken van 2 februari 2015 met de daarin genoemde bijlagen.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft namens zijn cliënt bij dagvaarding van 17 september 2014 hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof [naam] tegen een vonnis van de Kantonrechter van de rechtbank [naam], locatie [plaats],

2.3    De cliënt van verweerder is bij genoemd vonnis veroordeeld om aan klager een bedrag te betalen van € 1.356,49, te vermeerderen met rente en kosten.

2.4    Bij e-mail van 24 september 2014 van klaagster aan verweerder en bij e-mailberichten van 26 en 30 september 2014 van de advocaat van klaagster aan verweerder is verweerder gewezen op de appèlgrens van € 1.750,00 ex art. 332 lid 1 Rv. en daarmee op de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Bij e-mail van 1 oktober 2014 heeft de advocaat van klaagster nogmaals aan verweerder gevraagd of de zaak al dan niet bij het hof was aangebracht.

2.5    Bij brief van 6 oktober 2014 heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerder.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder, ondanks herhaald verzoek om te laten weten of hij het hoger beroep al dan niet zou doorzetten, niet heeft gereageerd. Pas in de onderhavige klachtprocedure heeft verweerder in zijn brief van 23 oktober 2014 aan de deken bevestigd dat hij de appèldagvaarding niet heeft aangebracht.

b)    verweerder het laten uitbrengen van een appèldagvaarding als pressiemiddel heeft misbruikt. Verweerder wist dat klaagster, als leek, een advocaat nodig had om zich in hoger beroep te laten vertegenwoordigen, maar wist tevens dat hoger beroep zinloos was vanwege de appèlgrens. Van een poging daarmee een schikking te bewerkstelligen, is klaagster niets gebleken. Door de handelwijze van verweerder heeft klaagster schade geleden.

4    VERWEER

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Verweerder heeft niet gereageerd op verzoeken van klaagster om te reageren, omdat zijn cliënt aanstuurde op een minnelijke regeling.

Ad klachtonderdeel b)

4.2    Door het uitbrengen van een appèldagvaarding heeft verweerder namens zijn cliënt geprobeerd een minnelijke regeling tot stand te brengen. De dagvaarding is vanzelfsprekend niet aangebracht. Bovendien was klaagster kennelijk op voorhand, via de deurwaarder, op de hoogte gebracht van de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. Nu klaagster derhalve bekend was met het probleem kan er geen sprake zijn van het onnodig maken van kosten. Het besluit van klaagster om toch dienstverleners in te schakelen komt voor haar rekening en risico. Ter zitting heeft verweerder nog betoogd dat hoger beroep wel mogelijk was, omdat er volgens hem sprake was van verzuim van essentiële vormvereisten.

5    BEOORDELING

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    De beide klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zullen hierna worden besproken.

Verweerder heeft zijn argument dat essentiële vormvereisten zijn veronachtzaamd, niet nader met feiten onderbouwd, althans niet aangegeven om welke vormvereisten het gaat,  op grond waarvan hoger beroep in het onderhavige geval wel mogelijk was.

Voorts overweegt de raad dat verweerder wist, althans behoorde te weten dat hoger beroep niet mogelijk was vanwege de appèlgrens (verweerder heeft ook erkend dat hij het hoger beroep om die reden niet zou aanbrengen). Derhalve kon, naar het oordeel van de raad, de appèldagvaarding dan ook niet dienen als middel om een schikking te bewerkstelligen, nu bij voorbaat vaststond dat de cliënt van verweerder niet-ontvankelijk zou zijn in het hoger beroep. Door dit toch te doen heeft verweerder de appèldagvaarding als (pressie)middel misbruikt. Bovendien is niet gebleken van enigerlei poging tot schikking. Onder die omstandigheden was er geen enkel excuus om klaagster, c.q. diens gemachtigde, niet te antwoorden op vragen over het al dan niet aanbrengen van de zaak in hoger beroep. Dit is naar het oordeel van de raad, onbetamelijk. De klacht is dan ook gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op alle feiten en omstandigheden is de raad van oordeel dat met een enkele waarschuwing kan worden volstaan.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart beide klachtonderdelen gegrond en legt aan verweerder de maatregel van een enkele waarschuwing op.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, L.J. van der Veen, P.H.F. Yspeert, P.S. van Zandbergen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 november 2015.

griffier                               voorzitter