ECLI:NL:TADRARL:2015:317 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 101/14

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:317
Datum uitspraak: 15-04-2015
Datum publicatie: 21-11-2016
Zaaknummer(s): 101/14
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij. Kennelijk ongegrond.

Beslissing van 15 april 2015

in de zaak 101/14

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

Bij brieven van 27 oktober en 18 november 2014, heeft klager een klacht ingediend bij de plaatsvervangend voorzitter (hierna "de voorzitter")  van de raad van discipline in het ressort Arnhem - Leeuwarden tegen verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland.

Bij beslissing van 22 december 2014 heeft de voorzitter van de raad de klacht verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel voor de instructie van de klacht.

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de waarnemend deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel van 17 maart 2015 met kenmerk 43/14/2014 KNN178, door de raad ontvangen op 18 maart 2015 en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

1.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

1.2    Bij brieven van 27 oktober en 18 november 2014 heeft klager zich bij de voorzitter van de raad van discipline beklaagd over verweerder.

1.3    In 2014 heeft klager bij verweerder diverse klachten tegen verscheidene advocaten in het arrondissement Noord-Nederland ingediend. Verweerder heeft deze klachten geïnstrueerd en aan de raad aangeboden.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder – al dan niet de echte – en de stafjurist mr. M., die klager al maanden aan het lijntje houdt, hebben de klachten van klager op onjuiste wijze behandeld. Zo blijkt het niet mogelijk om een afspraak met verweerder te maken.

b)    er twee keer beslag is gelegd op woningen van klager, waartoe voorafgaand overleg met verweerder moet hebben plaatsgevonden. Verweerder had hier bezwaar tegen moeten maken.

3    VERWEER

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Ad klachtonderdeel a)

3.1    Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline blijft het advocatentuchtrecht ook gelden voor een advocaat die in een andere hoedanigheid dan die van advocaat optreedt. Slechts als hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, kan hem een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Verweerder meent dat dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist, als hij klager ten minste goed begrijpt. Alle door klager ingediende klachten zijn door verweerder geïnstrueerd en doorgestuurd naar de raad. Met betrekking tot het verwijt dat het niet gelukt is een afspraak te maken met verweerder, voert verweerder aan dat klager op 15 april 2014 uitvoerig heeft gesproken met de stafjurist mr. M. Vervolgens heeft verweerder van een gesprek afgezien. Dat staat hem vrij. Immers, art. 46c lid 2 Advocatenwet ‘oud’ en art. 46c lid 3 Advocatenwet ‘nieuw’ bepalen dat de deken een onderzoek instelt naar elke bij hem ingediende klacht. Hoe dit onderzoek dient plaats te vinden is niet nader geregeld, hetgeen betekent dat de deken een grote mate van vrijheid toekomt met betrekking tot de inrichting van het onderzoek en bij het bepalen van de reikwijdte daarvan. 

Ad klachtonderdeel b)

3.2    Verweerder heeft, na onderzoek, gemeend dat er geen bezwaar bestond tegen het nemen van conservatoire maatregelen door de voormalige advocaten van klager. Verweerder heeft geen bemoeienis gehad met de procedure. Ook dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag.

4    BEOORDELING

4.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

4.2    De voorzitter constateert dat beide klachtenonderdelen betrekking hebben op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. Slechts indien verweerder zich bij de vervulling van die functie zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad, kan hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt, zo luidt de vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline. Daarvan is echter in het geheel niet gebleken. Zo is niet gebleken dat het onderzoek, waarbij verweerder een grote mate van vrijheid heeft, niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, terwijl evenmin gebleken is dat verweerder onjuist heeft gehandeld bij het overleg dat (op grond van Gedragsregel 27 lid 7) heeft plaats gevonden met de vorige advocaten van klager, die voornemens waren om conservatoire maatregelen te nemen jegens klager wegens het onbetaald laten van hun declaraties. Klager heeft het in dit klachtonderdeel gestelde niet, althans onvoldoende, onderbouwd. De klacht is dan ook in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in al haar onderdelen, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter van de raad van discipline oordeelt de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze mitsdien af.

Aldus gewezen door mr. C. van den Noort, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier op 15 april 2015.

griffier                                                                   voorzitter