ECLI:NL:TADRARL:2015:163 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 36/14

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2015:163
Datum uitspraak: 13-02-2015
Datum publicatie: 09-11-2015
Zaaknummer(s): 36/14
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Confraternele correspondentie/schikkingsonderhandelingen
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Verzet tegen voorzittersbeslissing gegrond evenals de klacht zelf . Verweerder heeft in een ontslagprocedure mededelingen gedaan over de inhoud van  schikkingsonderhandelingen, die hadden plaatsgevonden in een daaraan voorafgaande procedure terzake van slecht werkgeverschap. Enkele waarschuwing.

Beslissing van 13 februari 2015

in de zaak 36/14

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 8 juli 2014 op de klacht van:

mevrouw [     ]

klaagster

gemachtigde: de heer [     ]

tegen:

mr. [     ]

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 28 oktober 2013 met bijlagen heeft klaagster zich bij de deken beklaagd over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 10 juni 2014 met kenmerk 51/13/77, door de raad ontvangen op 11 juni 2014, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 8 juli 2014 heeft de plaatsvervangend voorzitter (hierna "de voorzitter") van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 10 juli 2014 is verzonden aan klaagster.

1.4    Bij brief van 23 juli 2014 door de raad ontvangen op 24 juli 2014, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 5 december 2014 in aanwezigheid van klaagster vergezeld van haar gemachtigde de heer H. en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede het verzetschrift van klaagster d.d. 23 juli 2014.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht en het verzet wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Voor een weergave van de vaststaande feiten verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter, waartegen klaagster in verzet in zoverre niet opkomt.

3    KLACHT EN VERZET

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerster onwaarheden heeft gesteld in nagenoeg al haar stukken die aan de rechtbank zijn gestuurd. Bovendien heeft verweerster in strijd met de Gedragsregels geciteerd uit de inhoud van schikkingsonderhandelingen zonder toestemming van de advocaat van klaagster en heeft verweerster zich onnodig grievend uitgelaten jegens klaagster.

3.2    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:

a)    De voorzitter ten onrechte heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat verweerster onwaarheid heeft gesproken over klaagster. Verweerster is er immers niet in is geslaagd de jegens klaagster geuite beschuldigingen met deugdelijke en relevante bescheiden te onderbouwen. Vervolgens komt verweerster dan weer met een nieuw ‘verhaal’. Dan moet zij toch weten dat zij feiten poneert waarvan zij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd zijn met de waarheid. Zo heeft verweerster in haar conclusie van dupliek van 20 december 2011 onder punt 23 aangevoerd dat klaagster door haar werkgever is aangesproken op haar negatieve uitlatingen jegens collega’s, terwijl het functioneringsverslag betreffende klaagster van november 2011 uitstekend was. Dan moest verweerster geweten hebben dat zij onwaarheid sprak. Ten onrechte heeft de voorzitter dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond geoordeeld.

b)    Ten aanzien van klachtonderdeel b is de voorzitter niet ingegaan op hetgeen verweerster in de ontslagprocedure naar voren heeft gebracht uit de procedure betreffende het gestelde slecht werkgeverschap. In haar verweerschrift van 11 maart 2013 onder punt 35 heeft verweerster geschreven (kort weergegeven) dat de gemachtigden van partijen bij herhaling met elkaar hebben gesproken over een minnelijke regeling waarbij de werkgever van klaagster uiteindelijk volledig is tegemoet gekomen aan de voorwaarden van klaagster maar dat deze op het laatste moment haar goedkeuring aan de getroffen regeling heeft onthouden. Naar het oordeel van klaagster is dit een duidelijk citeren uit de schikkingsonderhandelingen ten tijde van de procedure ter zake van slecht werkgeverschap, hetgeen niet mocht worden meegedeeld aan de rechter die over de ontslagprocedure oordeelde.

c)    Klaagster heeft in verzet aangevoerd dat zij erkent dat zij niet kan aantonen dat verweerster zich denigrerend heeft uitgelaten tijdens de zitting van 15 april 2013 maar dit heeft te maken met de summiere weergave van het proces-verbaal van de zitting. Desalniettemin handhaaft zij hetgeen zij in haar klaagschrift heeft gesteld.

4    VERWEER

4.1    Verweerster verwijst naar de stukken die zich in het van de deken ontvangen dossier bevinden. Indien zij iets heeft gezegd over klaagster dat vervelend voor klaagster was biedt zij haar excuses aan.

4.2    Ten aanzien van het citeren uit schikkingsonderhandelingen heeft verweerster aangevoerd dat het twee verschillende zaken betrof. De ene was een procedure betreffende slecht werkgeverschap en de tweede betrof een ontslagprocedure. In de ontslagprocedure mocht zij melding maken van de inhoud van de schikkingsonderhandelingen die tijdens de slecht werkgeverschapsprocedure hadden plaats gevonden.

5    BEOORDELING TEN AANZIEN VAN HET VERZET

5.1    De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is voor 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de oude Advocatenwet, zoals die tot 1 januari 2015 gold. Waar in deze beslissing naar de Advocatenwet wordt verwezen, wordt de oude Advocatenwet bedoeld.

5.2    De raad heeft eerst te beoordelen of het verzet gegrond is. Ten aanzien van klachtonderdeel b is de raad van oordeel dat dit het geval is. Gelet op hetgeen klaagster in de ontslagprocedure naar voren heeft gebracht over de inhoud van de schikkingsonderhandelingen die in het kader van de slecht-werkgeverschapsprocedure  voorafgaand aan de ontslagprocedure hadden plaats gevonden, kan niet gesteld worden dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond was. De raad is van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van het geval, nader onderzoek geboden was.

5.3    Ten aanzien van de klachtonderdelen a en c kan het oordeel van de voorzitter in stand blijven. Hoewel klaagster uitvoerig is in haar beschrijvingen van het optreden van verweerster en haar bezwaren daartegen, is de raad van oordeel dat niet gebleken is dat de voorzitter een onjuiste maatstaf heeft aangelegd dan wel dat de voorzitter ten onrechte heeft geoordeeld dat niet gebleken is dat verweerster onwaarheid heeft gesproken. Klaagster heeft geen nieuwe omstandigheden aangevoerd die niet door de voorzitter in zijn oordeel zijn betrokken. Verweerster heeft enkel het standpunt van haar cliënt verwoord en niet gebleken is dat zij daarop niet mocht afgaan. Hetzelfde geldt ten aanzien van klachtonderdeel c. Nu klaagster heeft aangegeven dat zij onvoldoende kan aantonen dat verweerster zich denigrerend heeft uitgelaten en geen nadere gronden in verzet tegen dit oordeel van de voorzitter heeft ingebracht, komt de raad tot de conclusie dat ook op dit punt de voorzittersbeslissing in stand kan blijven.

BEOORDELING  KLACHTONDERDEEL B

5.4    Nu het verzet tegen klachtonderdeel b gegrond is zal de raad onderstaand overgaan tot beoordeling van dit klachtonderdeel. De raad stelt daarbij vast dat verweerster in het verweerschrift van 11 maart 2013 onder punt 35 heeft geschreven:

“De gemachtigden van partijen hebben in de periode maart - mei 2012 bij herhaling met elkaar gesproken over een minnelijke regeling, waarbij W. (dit is de werkgever van klaagster – raad) uiteindelijk volledig tegemoet is gekomen aan de voorwaarden van werkneemster (klaagster – raad). Evenwel heeft zij op het laatste moment haar goedkeuring aan de getroffen regeling onthouden.”

De raad is van oordeel dat verweerster met deze zinsneden mededelingen heeft gedaan aan de rechter over de inhoud van schikkingsonderhandelingen, zonder toestemming van klaagster. Het feit dat deze opmerkingen zijn gedaan ten tijde van de slecht-werkgeverschapsprocedure en niet in de ontslagprocedure, maakt dit niet anders omdat beide procedures betrekking hadden op hetzelfde geschil, te weten het functioneren van klaagster als werkneemster. Onder die omstandigheden mocht de informatie uit de schikkingsonderhandelingen, die betrekking hadden op de kwestie van het slecht werkgeverschap, niet aan de rechter die over de ontslagprocedure oordeelde ter kennis worden gebracht. Dit klachtonderdeel is gegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op het feit dat niet gebleken is dat klaagster schade heeft ondervonden van het handelen van verweerster en de overige omstandigheden waaronder het gewraakte handelen plaatsvond, zal de raad onderstaande maatregel opleggen

BESLISSING

De raad van discipline:

-    oordeelt het verzet tegen de voorzittersbeslissing ten aanzien van klachtonderdeel b gegrond en oordeelt de klacht eveneens gegrond en legt verweerster de maatregel van een enkele waarschuwing op.

-    oordeelt het verzet tegen de klachtonderdelen a en c ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. N.H.M. Poort, L.J. van der Veen, P.H.F. Yspeert, P.S. van Zandbergen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2015.

griffier                    voorzitter                           

Deze beslissing is in afschrift per aangetekende brief verzonden aan:

-    klaagster

-    verweerster

-    de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Op grond van artikel 46h lid 4 Advocatenwet kan van deze beslissing ten aanzien van klachtonderdelen a en c geen hoger beroep worden ingesteld.

Van deze beslissing kan ten aanzien van klachtonderdeel b hoger beroep bij het Hof van Discipline worden ingesteld door:

-    verweerder

-    de deken van de Nederlandse Orde van Advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

Het beroepschrift kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:

a.     Per post

Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is:

Postbus 9679, 4801 LT Breda

b.     Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Thorbeckeplein 8, 4812 LS Breda.

Teneinde er zeker van te zijn dat voor de ontvangst getekend kan worden of dat pakketten die niet in een reguliere brievenbus besteld kunnen worden, afgegeven kunnen worden dient u telefonisch contact op te nemen met de griffie van het hof.

c.     Per fax

Het faxnummer van het Hof van Discipline is 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dient het beroepschrift tezamen met de beslissing waarvan beroep in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof.

Nadere informatie over hoger beroep en over (de griffie van) het hof

076 - 548 4607 of griffie@griffiehvd.nl. Praktische informatie vindt u op www.hofvandiscipline.nl