ECLI:NL:TACAKN:2015:9 Accountantskamer Zwolle 14/1402 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:9
Datum uitspraak: 30-01-2015
Datum publicatie: 30-01-2015
Zaaknummer(s): 14/1402 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond zonder maatregel
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Betrokkene heeft samengewerkt met een andere accountant. Deze laatste accountant/klager is onherroepelijk veroordeeld tot betaling van een geldsom, doch voldoet niet aan die veroordeling. Betrokkene doet executoriaal beslag leggen onder cliënten van de accountant; hij heeft kennis van de naam van deze cliënten tijdens de samenwerking gekregen. Alhoewel hij nimmer diensten voor hen heeft verricht of inzage in hun dossiers heeft gehad, is het doen leggen van het beslag toch in strijd met het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid, nu kennis van deze naamgegevens is verworven ten tijde van de samenwerking tussen klager en betrokkene en hij deze kennis derhalve in het kader van zijn beroepsmatig en zakelijk handelen heeft verkregen. Gezien de omstandigheden van het geval wordt echter geen maatregel opgelegd.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/1402 Wtra AK van 30 januari 2015 van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X B.V. ,

vertegenwoordigd door [A] RA,

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. H.J.J.M. van der Bruggen.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 13 juni 2014 ingekomen klaagschrift van 11 juni 2014, met bijlagen;

-        het op 4 juli 2014 (per e-mail) en 7 juli 2014 (per post) ingekomen verweerschrift van 4 juli 2014.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 17 oktober 2014, waar zijn verschenen - aan de zijde van klaagster - haar vertegenwoordiger [A] RA, en - aan de zijde van betrokkene – [Y] RA in persoon, bijgestaan door mr. H.J.J.M. van der Bruggen, advocaat te Roermond.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (door de raadsman van betrokkene aan de hand van pleitnotities, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sedert 5 november 1986 als registeraccountant ingeschreven in het register, thans als accountant in business. Hij is verbonden aan het kantoor [B.V1.] te [plaats].

2.2       Klaagster (een vennootschap van [A] RA, hierna: [A]) en (de persoonlijke vennootschap van) betrokkene hebben van eind 2011 tot begin 2013 samengewerkt. Betrokkene heeft die samenwerking per brief van 7 januari 2013 aan (de directie van) klaagster opgezegd. 

2.3       In de opzeggingsbrief was - onder “3. Finale afrekening t/m/heden” - tevens opgenomen een betalingsverzoek van betrokkene aan klaagster luidende:

“Op basis van de destijds in 2011 tussen ons gemaakte afspraken, zijn tot en met november 2012 wegens door [Y] verrichte werkzaamheden voor klanten, in opdracht van mij, declaraties verzonden aan mijn klanten en heeft [Y] voor elk door mij gedeclareerd uur (-/- € 50,- per gedeclareerd uur) declaraties aan [X] gezonden. Zulks geldt tevens voor de werkzaamheden die ik heb verricht voor een [X] klant, de heer en mevrouw [B]. In dit verband heb ik nog enkele achterstallige declaraties opgesteld en een overzicht openstaande declaraties gemaakt, welke stukken zijn bijgevoegd. De op het overzicht openstaande declaraties staan thans allemaal nog open.

Met betrekking tot de declaratie aan [C] Holding B.V. ([D]) merk ik in aanvulling op de voetnoten bij het overzicht openstaande declaraties nog op, dat vanwege het feit dat jij namens [X] op 28 november 2012 buiten mij om en nadrukkelijk tegen mijn wil en aanpak in, hebt gemeend afwijkende betalingsafspraken en dito modaliteiten met [C] Holding te kunnen en mogen maken, [X] daarmee het debiteurenrisico van [Y] heeft overgenomen en [Y] daarom gerechtigd is om de door [X] gedeclareerde tijd aan [X] cf. de op dat moment nog vigerende afspraken door te berekenen. [Y] wenst voor de goede orde niet verder in de door jou gemaakte afspraken met [C] Holding te worden betrokken, respectievelijk distantieert zij zich hier expliciet van.

Om praktische redenen (ik houd vanaf december weer mijn eigen urenadministratie bij!) zal [Y] vanaf 1 december 2012 tot en met heden, de door haar verrichte werkzaamheden zelf factureren aan haar klanten en zal [Y] de overeengekomen vergoeding van € 50,- per gedeclareerd uur afdragen aan [X] zodra de declaraties zijn ontvangen. Gezien alle of nagenoeg alle op het bijgevoegde overzicht door mij via [X] gedeclareerde uren thans door [X] zijn ontvangen, verzoek ik je om omgaande doch uiterlijk binnen zeven dagen na dagtekening van deze brief, mijn vervallen declaraties, totaal bedrag inclusief BTW € 7.362,86, aan mij te betalen. De door mij aan het dossier [B] bestede tijd i.v.m. ‘extra werkzaamheden’ hoeft pas afgerekend te worden als [B] aan [X] heeft betaald. Mocht je nalatig zijn of blijven met het betalen van de vervallen facturen, zal ik via het kantoor van Van Boven & Van der Bruggen passende rechtsmaatregelen treffen.”

2.4       Een geschil over de betaling van deze openstaande facturen heeft geleid tot een gerechtelijke procedure, waarin klaagster bij vonnis van de rechtbank Limburg van 6 november 2013 grotendeels in het ongelijk is gesteld en is veroordeeld tot betaling van geldbedragen aan (de persoonlijke vennootschap van) betrokkene. Betekening van het vonnis en het bevel tot betaling hebben plaatsgevonden op 27 november 2013. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en er is geen hoger beroep tegen ingesteld.

2.5       Wegens het uitblijven van betaling door klaagster van hetgeen waartoe zij bij genoemd vonnis was veroordeeld, is op 13 januari 2014 namens (de persoonlijke vennootschap van) betrokkene executoriaal derdenbeslag gelegd onder een viertal cliënten van klaagster.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft bij en met het leggen van executoriaal derdenbeslag gehandeld in strijd met fundamentele beginselen uit de voor hem als registeraccountant geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (hierna VGBA).

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zo heeft de Accountantskamer begrepen, de volgende verwijten:

a.      Betrokkene heeft zijn geheimhoudingsplicht als bedoeld in artikel 18 van de VGBA geschonden door het voor eigen gewin inzetten van hem ter beschikking staande gegevens van die vier cliënten van klaagster, onder welke het beslag werd gelegd (en die overigens nooit door betrokkene waren bediend). Hij heeft aldus het fundamentele beginsel ‘vertrouwelijkheid’ als bedoeld in artikel 2 sub e VGBA geschonden.

b.     Betrokkene heeft met het leggen van executoriaal derdenbeslag onder debiteuren van klaagster, het fundamentele beginsel ‘professionaliteit’ als bedoeld in artikel 2 sub a VGBA geschonden.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de (register)accountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaatshad ná 1 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende VGBA.

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4            Met betrekking tot klachtonderdeel a., inhoudende dat betrokkene het fundamentele beginsel ‘vertrouwelijkheid’ als bedoeld in artikel 2 sub e VGBA heeft geschonden door het voor eigen gewin inzetten van hem ter beschikking staande gegevens van vier cliënten van klaagster, heeft betrokkene gesteld of doen stellen dat hij slechts de namen - en dus geen enkel ander gegeven - van enkele cliënten van klaagster aan zijn advocaat heeft medegedeeld in verband met eventueel te leggen derdenbeslag. Hij meent dat hij daarmee het vertrouwelijkheidsbeginsel niet heeft geschonden, reeds omdat hij ten tijde van de samenwerking met klaagster nooit voor één van deze cliënten van klaagster heeft gewerkt of enig dossier of aantekening van één van deze cliënten van klaagster heeft ingezien of geraadpleegd.

4.5.1    Anders dan betrokkene, is de Accountantskamer van oordeel dat, nu kennis van deze naamgegevens is verworven ten tijde van de samenwerking tussen klaagster en betrokkene en hij deze kennis derhalve in het kader van zijn beroepsmatig en zakelijk handelen heeft verkregen, deze kennis wel als vertrouwelijk in de zin van artikel 16 VGBA heeft te gelden, waarvoor volgens artikel 18 VGBA geldt dat betrokkene deze niet voor eigen gewin mag gebruiken.

Daarbij merkt de Accountantskamer op dat noch in de VGBA (en de daarbij horende toelichting), noch in de Code of Ethics van de International Federation of Accountants, waarop de VGBA en de (voor 1 januari 2014 geldende) VGC zijn gebaseerd, ten aanzien van het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid een onderscheid wordt gemaakt tussen interne bedrijfsgegevens en door cliënten toevertrouwde gegevens. Een onderscheid in het karakter van vertrouwelijke gegevens als door betrokkene wordt voorgestaan, wordt door de toepasselijke regelgeving derhalve niet ondersteund.

De klacht is dan ook in zoverre gegrond.

4.5.2    De Accountantskamer is echter van oordeel dat voormelde schending van het vertrouwelijkheidsbeginsel onder de gegeven bijzondere omstandigheden van te geringe aard is om aan betrokkene een maatregel op te leggen.

Daarbij is enerzijds van belang dat aan betrokkene in zijn zakelijke betrekkingen het recht toekomt rechtsmaatregelen te treffen om de hem toekomende rechten te verwezenlijken, zulks natuurlijk met inachtneming van beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, terwijl anderzijds juist op [A] (dus klaagster) als accountant in het kader van het (ook voor hem geldende) fundamentele beginsel van integriteit de verplichting rust zijn zakelijke verplichtingen jegens betrokkene eerlijk en oprecht na te komen.

Vaststaat dat klaagster -ondanks haar daartoe geboden tijd en mogelijkheden- bij voortduring niet heeft voldaan aan haar betalingsverplichting jegens betrokkene, welke betalingsverplichting bij onherroepelijk vonnis is vastgesteld.

Gesteld noch gebleken is dat aan betrokkene enige andere reële mogelijkheid openstond dan executoriale beslaglegging onder cliënten van klaagster, anders dan het nog verderstrekkende, feitelijke executiemiddel van het aanvragen van het faillissement van klaagster, om zijn in rechte vaststaande vordering betaald te krijgen. Zo is onweersproken gesteld dat klaagster in financiële problemen verkeerde, geen onroerend goed in eigendom bezat en de inventaris, zo deze al niet aan de bank verpand was, van geringe waarde was.

Tenslotte is in zoverre wel van belang dat betrokkene enkel gebruik heeft gemaakt van bij de interne bedrijfsvoering bekomen naamgegevens van cliënten, maar niet door deze cliënten aan klaagster of hemzelf toevertrouwde gegevens; de feitelijke schending van het beginsel van vertrouwelijkheid is derhalve, ook afgezien van voormelde bijzondere omstandigheden, gering.

4.6       Op klachtonderdeel b., inhoudende dat betrokkene met het leggen van executoriaal derdenbeslag onder debiteuren van klaagster, het fundamentele beginsel ‘professionaliteit’ als bedoeld in artikelen 2 sub a juncto 4 VGBA heeft geschonden, heeft betrokkene gereageerd met de stelling - kort gezegd - dat klaagster zelf onprofessioneel heeft gehandeld door bij herhaling te weigeren een uitspraak van de burgerlijke rechter na te komen.

De Accountantskamer overweegt ten aanzien van dit klachtonderdeel dat zij niet vermag in te zien waarom het leggen van executoriaal beslag onder derden, te weten debiteuren van klaagster, ter verwezenlijking van een legitiem doel zoals hiervoor omschreven, en waarbij betrokkene de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit in acht heeft genomen, het accountantsberoep in diskrediet brengt.

Klachtonderdeel b. moet daarom ongegrond worden verklaard.

4.7       Het vorenstaande brengt mee dat de klacht wat betreft onderdeel a. gegrond en wat betreft het overige ongegrond zal worden verklaard. Aan betrokkene wordt geen maatregel opgelegd.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

1.         verklaart de klacht wat betreft onderdeel a. gegrond;

2.         legt ter zake aan betrokkene geen maatregel op;

3.         verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen/kan klaagster danwel betrokkene tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.