ECLI:NL:TACAKN:2015:84 Accountantskamer Zwolle 14/3111 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:84
Datum uitspraak: 07-08-2015
Datum publicatie: 07-08-2015
Zaaknummer(s): 14/3111 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Onvoldoende aannemelijk dat betrokkene van zijn client afkomstige administratie niet heeft teruggegeven. Betrokkene is vaktechnisch niet betrokken geweest bij de voor de cliënt verrichte fiscale werkzaamheden door de fiscalisten van zijn kantoor; ook is niet aannemelijk geworden dat hij daarbij anderszins betrokken is geweest of dat had dienen te zijn; daarom tuchtrechtelijk daarvoor niet verantwoordelijk. Betrokkene trad op voor zowel de moeder als de zoon en diens ondernemingen. Daarin had in de gegeven omstandigheden betrokkene een serieuze bedreiging voor zijn objectiviteit moeten aannemen en daarvoor afdoende waarborgen moeten treffen, hetgeen hij niet heeft gedaan. Waarschuwing.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/3111 Wtra AK van 7 augustus 2015 van

1. X1 B.V. ,

vertegenwoordigd door X3,

2. X2 en

3. X3

K L A A G S T E R S ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 10 december 2014 ingekomen klaagschrift van 9 december 2014 met bijlagen;

-       de op 20 januari 2015 en 21 januari 2015 ingekomen aanvullingen op het klaagschrift van 19 respectievelijk 20 januari 2015 met bijlage;

-       het op 16 februari 2015 ingekomen verweerschrift van 13 februari 2015 met bijlagen;

-       de ter zitting door betrokkene met instemming van klaagsters overgelegde bijlage.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 10 april 2015 waar zijn verschenen X2 (hierna: de dochter) in persoon en namens X1 B.V. en X2 (hierna ook: de moeder), bijgestaan door de heer [A], en betrokkene, bijgestaan door zijn kantoorgenoot [B] RA.  Tevens is aanwezig [C], de dochter respectievelijk zus van klaagsters sub 2. en sub 3.

1.3       Klaagsters en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (betrokkene aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent voor [naam] Accountants en Adviseurs te [plaats] (hierna: Accountants1).  

2.2       Sinds januari 2006 zijn [naam] Assurantiën B.V (hierna: Assurantiën B.V.) en [D] (hierna: [D]) cliënt van [Accountants1]. Vanaf zomer 2010 tot september 2012 zijn X1 B.V. (hierna: X1) en X2 cliënt van [Accountants1] geweest.

2.3       X1, dat tot diens overlijden in 2000 werd bestuurd door [E] (hierna: [E]), was enig aandeelhoudster van het door [E].  opgerichte verzekeringsbedrijf [Assurantiën B.V.].

2.4       Bij notariële akte van 20 november 2002 heeft X1, daarbij vertegenwoordigd door [D], zoon van [E] en X2, alle aandelen in het kapitaal van [Assurantiën B.V.] verkocht aan [naam] B.V. (hierna B.V.1), te dier zake eveneens vertegenwoordigd door [D].

2.5       Van de vordering van de koopprijs van deze aandelen van € 490.151,00 is, zo blijkt uit de notariële leveringsakte, ‘door partijen afstand gedaan, zulks onder de verplichting voor koper [B.V.1], aan verkoper X1 schuldig te erkennen een bedrag in geld ter grootte van deze koopprijs en onder de bepaling dat “de afstanddoening en schuldigerkenning door hen nader in onderling overleg worden geregeld”.

2.6       Op 19 maart 2010 hebben X1 en (niet [B.V.1] maar) [Assurantiën B.V.], de mondelinge afspraken die zij, zo blijkt uit de schriftelijke overeenkomst, daaromtrent eerder hadden gemaakt schriftelijk vastgelegd. Daarbij werd X1 rechtsgeldig vertegenwoordigd door moeder en [D] tezamen, en [Assurantiën B.V.] door [D].

2.7       In april [jaar] hebben drie vennootschappen, Nationale-Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij N.V, Nationale-Nederlanden Schadeverzekeringsmaat- schappij N.V. en Nationale-Nederlanden Financiële Diensten B.V (hierna: Nationale- Nederlanden) aan drie vennootschappen waaronder [B.V.1] en [Assurantiën B.V.] en aan [D] gezamenlijk een geldlening van € 540.000,- verstrekt waarbij Nationale Nederlanden onder meer heeft bedongen dat de onder 2.6 genoemde  geldleningsovereenkomst van 19 maart 2010 bij deze lening zou worden achtergesteld.

2.8       Bij brief van 31 juli 2014 hebben X1, vertegenwoordigd door dochter en moeder, en moeder in persoon een klacht ingediend bij [Accountants1].  Daarin staat onder meer:

“De “hard copy” administratie X1 is niet overgedragen aan ons nog aan mijn moeders nieuwe accountant. (….) Pas toen de schriftelijke bevestiging binnen hadden van het verlagen van de nota’s hebben wij schriftelijk opgezegd en heeft [F] de werkzaamheden overgenomen. Hij heeft jullie schriftelijk verzocht wat de inbaarheid is van de lening met [Assurantiën B.V.] alsmede weke adviezen jullie aan mijn moeder hieromtrent hebben gegeven, hier heeft hij geen reactie op gehad.

Het salderen van de grote schenking op papier aan [D] ad €20.000 afgerond in mijn

moeders IB-aangifte met de privévordering op [D] ad €160.000 afgerond zonder overleg met en toestemming van mijn moeder. [D] heeft nog een schuld van €159.500 op de aankoop van een gedeelte van het oude woonhuis van mijn moeder. Dit is hersteld door onze nieuwe accountant, uiteraard tegen betaling.

De belangen van mijn moeder en haar pensioen bv zijn niet goed behartigd, er is sprake van belangenverstrengeling. Mijn moeder (X1) is onvoldoende geïnformeerd en jullie zijn ernstig tekort geschoten in jullie financiële zorgplicht richting mijn moeder (X1). Sinds ons vertrek bij jullie zijn onze zorgen helaas nog groter geworden. Er volgt een opsomming van de belangrijkste ondersteunende feiten voor de bovenstaande stelling, (…).

-  [Accountants1] was zowel accountant van de vennootschappen van [D] als ook van de pensioen BV en privé van mijn moeder. Het moet [Accountants1] zeker met het verloop van de jaren duidelijk zijn geworden dat de handelingen van [D] en zijn

vennootschappen op gespannen voet stonden met de belangen van mijn moeder. [D] heeft tot voor kort als bestuurder van de pensioen bv van mijn moeder ook nog in zijn voordeel gehandeld. [Accountants1] mag dit toch niet zijn ontgaan.

-  De grote zakelijke lening van € 500.000 afgerond van X1 op [B.V.1] blijkt verplaatst te zijn van [B.V.1] naar [Assurantiën B.V.]. [[Accountants1] heeft de advisering en de herstructurering voor [B.V.1] en [Assurantiën B.V.] verzorgd. Ook van deze

verplaatsing van de vordering en de consequenties hiervan dan wel overleg over goedkeuring hierover met mijn moeder (X1) heeft niet plaatsgevonden.

- De onderneming van [Assurantiën B.V.] (waar de grote vordering van €500.000 naar toe is verplaatst) is overgedragen aan een CV (advisering en structuur opgesteld door [Accountants1]). Wij twijfelen ernstig aan de rechtmatigheid hiervan en op basis van juridisch advies hebben wij begrepen dat dit als het staking van de onderneming aan te merken kan worden met als resultaat directe opeisbaarheid. Wederom is mijn moeder (X1) van deze herstructurering niet op de hoogte gesteld nog is zij gewezen op haar positie in deze.

- In maart 2010 heeft [G onder het genot van een kopje koffie mijn moeder een nieuwe door [Accountants1] opgestelde leningsovereenkomst voor de zakelijke lening ad €500.000 laten tekenen. Mijn moeder was in de veronderstelling dat het voor het/een huis was. In goed vertrouwen heeft zij getekend. De oude overeenkomst dd november 2002 is helaas uit haar administratie verdwenen. Er is hierin geen aflossingsverplichting opgenomen wat wel gebruikelijk is met dit soort leningen.

- De renteberekeningen per jaar over de “rekening-courant” tussen X1 en  [Assurantiën B.V.] zijn toegerekend naar het voordeel van [Assurantiën B.V.] en niet conform de opgenomen grondslag in de jaarrekening, wat is hier de reden voor geweest?

- Onlangs is gebleken dat in april 2010 de grote vordering van X1 op [Assurantiën B.V.] is achtergesteld op een grote lening van Nationale Nederlanden. Haar handtekening ontbreekt en zij is nog door jullie nog door [D] hiervan op de hoogte gesteld. Ook hier heerst grote twijfel over de rechtsgeldigheid dus deze achterstelling zal mogelijk vernietigbaar zijn. Deze achterstelling holt haar vorderingspositie verder uit. In de door jullie opgestelde jaarrekeningen van X1 blijkt geenszins dat deze vordering was achtergesteld nog heeft [Accountants1] mijn moeder (X1) op de hoogte gesteld laat staan dat zij gewezen is op de consequenties voor haar financiële positie van deze achterstelling. Overigens staat de achterstelling wel prominent in de verschillende vennootschappen van [D] [D].

- Zoals reeds eerder gemeld is de administratie ondanks verzoeken hiertoe niet overgedragen aan mijn moeder.

- De door notaris [achternaam] opgestelde partiële verdeling van ons ouderlijk huis omvat een restschuld van [D] aan mijn moeder ad €159.500 groot. Wij zijn altijd in de

veronderstelling geweest dat hier een hypotheek aan ten grondslag lag. Zo is ons altijd door [D] mondeling voorgehouden. Dit is dus een persoonlijke lening met 4% rente zonder enige zekerheid. Er is vanuit van [Accountants1] nooit aangegeven dat haar vorderingspositie er één is zonder enige zekerheid.

Graag vernemen wij jullie schriftelijke reactie op onze klachten. Voorts willen wij zo snel

mogelijk de complete administratie van X1 en dossier van mijn moeder in ons bezit hebben (dit mag ook richting [F] gezonden worden). (…).”

2.9       Betrokkene heeft hierop gereageerd bij brief van 3 oktober 2014. Daarin staat onder meer:

“Administratie X1.

Zoals eerder aangegeven is deze administratie naar onze mening tijdens een bespreking door ons aan jullie overgedragen. We hebben geen bewijs van overdracht c.q. ontvangst door jullie, omdat dit in het algemeen niet gebruikelijk is. Wij hebben nogmaals ons archief en de kasten voor de lopende dossiers nagekeken, maar hebben daar geen stukken op naam van X1 meer liggen Ik heb ook nog contact met uw broer/zoon [D] opgenomen, omdat hij in eerste instantie onze contactpersoon was, maar ook bij hem liggen geen stukken ten aanzien van de administratie.

Als u behoefte heeft aan bepaalde specifieke documenten uit de administratie kunnen wij kijken of we daar wellicht een kopie van in ons dossier hebben opgenomen. Als dit zo is verneem ik dat graag van u.

Behartiging belangen X1

Wij hebben steeds de belangen van X1 en haar DGA (mevr. X2) in het oog gehouden. De vennootschap is medio juli /augustus 2010 cliënt geworden van ons kantoor. Op 17 augustus is er een kennismakingsgesprek geweest tussen [G], mw. X2, [H] en ondergetekende. Daarin zijn diverse van belang zijnde zaken besproken, o.a. over pensioen, schuldig gebleven schenkingen, fiscale aangiften, etc. Ook na deze datum is er tot ruim in 2011 regelmatig emailverkeer en telefonisch contact geweest (met vooral [G]) over fiscale vraagstukken aangaande de aangifte inkomstenbelasting 2009. Hiervan afgeleid is er ook uitgebreid gecorrespondeerd over de mogelijkheid om belastingteruggaven over de jaren 2001 tot en met 2008 te realiseren, doch dat dit mogelijk consequenties had voor de aangiften inkomstenbelasting van de kinderen. Uiteindelijk hebben wij slechts de jaarrekening 2010 van de BV kunnen opstellen alvorens de opdracht door u werd opgezegd. (…).

Herstructurering [Assurantiën B.V.]

Op de opdracht tot herstructurering van [Assurantiën B.V.] kunnen wij vanwege geheimhoudingsverplichtingen hier niet verder in gaan. Deze herstructurering is niet uitgevoerd met het oog op wijziging of verwatering van de belangen van X2.

Leningovereenkomst en achterstelling

De schriftelijke leningovereenkomst is destijds inderdaad door ons voorbereid, omdat tijdens onze werkzaamheden voor [Assurantiën B.V.] was gebleken dat over deze lening in het geheel niets schriftelijk was vastgelegd Wij hebben slechts weergegeven wat volgens de informatie van [D] de afspraken waren. X1 of haar DGA was op dat moment (maart 2010 volgens uw informatie) nog geen cliënt van ons. Dus naar onze mening kan ons daarin niets worden verweten.

Hetzelfde geldt in deze voor de toegepaste achterstelling. Op welke wijze dit gecommuniceerd is en/of vastgelegd is heeft zich afgespeeld voordat (april 2010) X1 cliënt van ons kantoor was. (…).”

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klaagsters ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagsters gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. ondanks vele verzoeken daartoe heeft, na de opzegging door klaagsters van de relatie met het accountantskantoor [Accountants1], geen overdracht van de administratie aan moeder en X1 plaats gevonden;
  2. in de aangiften inkomstenbelasting 2009 en 2010 van moeder is zonder overleg met haar of met haar dochter die aanspreekpunt was, een saldering verwerkt van een schenking aan- met een privéschuld van [D].;
  3. betrokkene is zeer nalatig geweest in zijn zorgplicht jegens moeder;
  4. er is sprake van belangenverstrengeling nu [D] zakenrelatie en klant is van het accountantskantoor [Accountants1] en de notaris die de notariële stukken heeft opgemaakt gevestigd is in hetzelfde pand als het accountantskantoor.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1 en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (hierna: VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Voorts geldt, voor zover hier van belang,  dat  ingevolge - het sinds 1 januari 2014 geldende - artikel 22 lid 1 Wtra de Accountantskamer geen klacht meer kan worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.5       Met betrekking tot klachtonderdeel a. heeft betrokkene in reactie op een klachtbrief van klaagsters van 31 juli 2014 aangaande het niet aan hen verstrekken van de administratie van moeder en X1 heeft betrokkene hen bij brief van 3 oktober 2014 laten weten dat deze administratie tijdens een bespreking op 20 juli 2012 is overgedragen en dat het niet gebruikelijk is de overdracht of ontvangst schriftelijk vast te leggen. In zijn verweerschrift heeft hij dit herhaald, en toegelicht dat volgens het kantoorbeleid administraties direct na het afronden van de jaarrekening aan cliënten terug worden geven hetgeen ook tijdens vorenbedoelde bespreking met klaagsters zou zijn geschied. Dat is volgens betrokkene bovendien indirect via de urenregistratie van bestede tijd te traceren, terwijl kasten en archief zonder resultaat meerdere malen zijn doorzocht en navraag is gedaan bij de voormalig bestuurder [D]. Gelet op dit verweer hebben klaagsters hun stelling dat de administratie van moeder en X1 niet is verstrekt, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Overigens heeft betrokkene naar aanleiding van de klacht aangeboden afschriften van mogelijk in het clientendossier opgenomen specifieke documenten ter beschikking te stellen, ter zitting nogmaals aangeboden digitale stukken uit het dossier beschikbaar te stellen, en is door klaagsters niet weersproken dat betrokkene alle door de opvolgend accountant gevraagde stukken en informatie heeft verstrekt. Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel a. ongegrond.

4.6       In klachtonderdeel b. beklagen klaagsters zich over de wijze waarop de aangiften inkomstenbelasting over 2009 en 2010 van moeder zonder hun medeweten zijn gedaan. Daarbij  is  een schenking ten bedrage van € 19.046,- aan [D] en een schuld ten bedrage van € 159.000,- van [D] aan moeder volgens hen ten onrechte verrekend. Betrokkene heeft echter onweersproken naar voren gebracht dat de aangifte 2009 nog is verzorgd door de voormalig administrateur van klaagsters, zodat de klacht naar het oordeel van de Accountantskamer bij gebrek aan feitelijke grondslag voor het jaar 2009 enkel ziet op de aangifte 2010.

Dienaangaande heeft betrokkene onweersproken naar voren gebracht dat twee fiscalisten van het kantoor, partner mr. [I] (hierna: [I]) en  medewerker mr. [J], daaromtrent hebben geadviseerd en de aangifte hebben verzorgd. Daarnaast blijkt uit de ter zitting overgelegde bijlage dat binnen het kantoor een verdeling is gemaakt tussen accountancy- en fiscale werkzaamheden. Voorts komt uit de reactie van betrokkene, gedateerd 3 oktober 2014, op de klachtenbrief van klaagsters naar voren dat moeder en dochter in een kennismakingsgesprek op 17 augustus 2010 aangaande het verstrekken van de opdracht voor het verzorgen van de administratie, de jaarrekening en de belastingaangiften, zowel met betrokkene als met fiscalist [I] hebben gesproken. Klaagsters hebben in weerwil van het vorenstaande niet gemotiveerd naar voren gebracht dat betrokkene bij de werkzaamheden aangaande de aangifte inkomstenbelasting over 2010 van moeder vaktechnisch of anderszins betrokken is geweest of dat had dienen te zijn. In zoverre kan betrokkene,  mede gelet op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 22 april 2014 [1] , hiervoor naar het oordeel van de Accountantskamer dan ook niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden. Klachtonderdeel b. is hierom ongegrond.

4.7       Wat betreft klachtonderdeel c. verwijten klaagsters betrokkene onder meer dat hij zowel voor moeder als voor [D] en zijn ondernemingen als accountant is opgetreden en daarbij moeders belang ondergeschikt heeft gemaakt aan dat van [D]. Zo heeft hij bij de aangiften inkomstenbelasting over 2009 en 2010, respectievelijk in de jaarrekening 2010,  moeders vermogenspositie niet in kaart gebracht, en ook niet de aan [D]. verstrekte leningen met ontbrekende zekerheden en terugbetalingen.

4.7.1    Het enkele feit dat betrokkene ook de accountant was van [D]. en zijn ondernemingen, was op het moment dat moeder en X1 zijn cliënten werden -omstreeks augustus 2010- bij hen bekend. Voor zover klaagsters betrokkene in dit klachtonderdeel verwijten dat hij bij cliënten met tegenstrijdige belangen accountant is geworden, is dit klachtonderdeel derhalve wegens overschrijding van de drie-jaarstermijn niet-ontvankelijk nu klaagsters gerekend tot  de datum van de indiening van de klacht op 10 december 2014 daarvan reeds meer dan drie jaar van op de hoogte waren.

4.7.2    Klaagsters hebben geen afschriften overgelegd van bedoelde aangiftes en jaarrekening. Voor zover zij zich erover beklagen dat in de opgestelde stukken, de aangifte inkomstenbelasting 2010 en de samenstelling van de jaarrekening 2010 van X1, op onjuiste wijze de vermogenspositie van moeder en X1 is weergegeven, dient te worden geoordeeld dat die klacht ongegrond is omdat onvoldoende is aangegeven waar in die stukken omissies of verkeerde opstellingen voorkomen. Aldus bezien hebben klaagsters onvoldoende gesubstantieerd dat betrokkene geen rekening heeft gehouden met de inhoud van de door hen bij het klaagschrift overgelegde bijlagen 1 tot en met 5, waarnaar zij  hebben verwezen, zulks nog er vanaf gezien dat hij niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor deze aangiften inkomstenbelasting.  

4.7.3    Voor zover klaagsters betrokkene verwijten dat de leningovereenkomst van 19 maart 2010 onzakelijk is opgesteld, geldt allereerst onweersproken dat deze overeenkomst slechts een vastlegging behelsde van de reeds in 2002 mondeling overeengekomen afspraken en is opgemaakt toen moeder nog geen cliënt van het accountskantoor was, en overigens onder leiding van [I], die zijn cliënte (weder)partij [Assurantiën B.V.] bij die overeenkomst adviseerde, tot stand is gekomen. Dat betrokkene in zoverre niet aan zijn zorgplicht ten opzichte van moeder heeft voldaan, mist derhalve feitelijke grondslag. Klachtonderdeel c. is in zoverre ongegrond.

4.7.4    Daarbij heeft overigens te gelden dat X1 vertegenwoordigd door moeder, en moeder in persoon als ondertekenaar van de overeenkomst op 19 maart 2010 van de gewraakte handelwijze op de hoogte waren zodat dit klachtonderdeel, zonder nadere toelichting, wat betreft klaagsters sub 1. en 2., wegens overschrijding van de driejaarstermijn, in zoverre ook niet-ontvankelijk is.

4.8       Voorts is schending van de zorgplicht jegens moeder er volgens klaagsters in gelegen dat betrokkene moeder noch X1 heeft geïnformeerd over de achterstelling van de vordering van X1 op [D] bij de door Nationale Nederlanden verstrekte lening en hen niet heeft geïnformeerd over (de gevolgen voor hen beiden van) het advies aan [D] inzake de herstructurering van [Assurantiën B.V.] en inbreng in een commanditaire vennootschap. 

4.8.1    Betrokkene heeft onbetwist naar voren gebracht dat hij met het aangaan van de leningovereenkomst met Nationale Nederlanden noch met bedoelde achterstelling, welke overeenkomst overigens in april 2010 tot stand is gekomen en derhalve voordat moeder cliënt werd van het kantoor, betrokken is geweest, doch van beide voor het eerst op de hoogte is geraakt bij het samenstellen van de jaarrekening van X1 over 2010. Zonder nadere toelichting -die ontbreekt- is naar het oordeel van de Accountantskamer niet aannemelijk  dat betrokkene ter zake van het niet informeren van moeder en X1 over de door X1 zelfstandig met Nationale Nederlanden gesloten overeenkomst een tuchtrechtelijk verwijt treft. Klachtonderdeel c. is in zoverre ongegrond.

4.8.2    Betrokkene heeft de achtergrond van de herstructurering van [Assurantiën B.V.] in 2012, ten tijde waarvan X1 en moeder eveneens cliënt van het kantoor waren, toegelicht, en uiteengezet dat de insteek niet is geweest om de positie van X1 uit te hollen. Weliswaar heeft betrokkene ook naar voren gebracht dat het fiscalist [I] is geweest die de herstructurering heeft begeleid en dat het niet ongebruikelijk is dat in bepaalde familieverhoudingen vennootschappen juist bij één accountant cliënt zijn om de onderlinge verhoudingen goed af te kunnen stemmen, maar niettemin heeft in dat kader naar het oordeel van de Accountantskamer in zijn algemeenheid te gelden  dat als gevolg daarvan een bedreiging kan ontstaan voor het naleven door een accountant  van de op grond van de VGC in acht te nemen fundamentele beginselen.

Het gegeven dat betrokkene, in de gegeven  omstandigheden, optrad zowel als accountant voor [D] in persoon en zijn ondernemingen als voor moeder in persoon en X1 vormde naar het oordeel van de Accountantskamer een serieuze bedreiging voor het naleven van de fundamentele beginselen van geheimhouding en objectiviteit waartegen op grond van artikel A-100.2 een waarborg getroffen diende te worden.

Zo heeft betrokkene ter zitting toegegeven dat de herstructurering van [Assurantiën B.V.] gevolgen kon hebben (en ook heeft gehad) voor het vermogen van moeder en van X1. Dat bracht enerzijds met zich dat hij hen behoorde te informeren, doch daar lag anderzijds het vertrouwelijke karakter van de informatie met betrekking tot [D] en [Assurantiën B.V.] aan in de weg.

Door ervoor te kiezen om in afwachting van het verkrijgen van een voldoende duidelijk beeld aangaande de inbreng van [Assurantiën B.V.] in een commanditaire vennootschap, moeder en X1 tijdens het herstructureringsproces niet te informeren, heeft hij weliswaar jegens [D] en [Assurantiën B.V.] zich aan zijn verplichting tot geheimhouding gehouden, doch heeft hij geen adequate waarborg tegen een serieuze belangentegenstelling tussen [D] en [Assurantiën B.V.] enerzijds en moeder en X1 anderzijds getroffen, zoals het zich terugtrekken als accountant van één van de partijen en de achterblijvende cliënt adviseren zich van deskundige bijstand te voorzien, en derhalve gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit. Klachtonderdeel c. is in zoverre gegrond.

4.9       Klachtonderdeel d. is niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de drie-jaarstermijn nu klaagsters gerekend tot de datum van de indiening van de klacht er reeds meer dan drie jaar van op de hoogte zijn of redelijkerwijs hadden kunnen zijn dat de door hen bedoelde zakenrelatie en relatie tussen betrokkene en de desbetreffende notaris bestond, en dus van de thans door hen gewraakte belangenverstrengeling.

4.10     Indien een klacht of één of meer onderdelen daarvan gegrond wordt verklaard, kan de Accountantskamer ingevolge artikel 2 Wtra een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Betrokkene heeft in strijd gehandeld met één van de voor hem geldende fundamentele beginselen en wel voor zover het het signaleren van een bedreiging voor, en het treffen van een waarborg ter voorkoming van het niet naleven van het beginsel van objectiviteit betreft. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak alles overziende de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

4.11      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart klachtonderdeel c. gegrond in voege als hiervoor vermeld en voor het overige niet ontvankelijk respectievelijk ongegrond;

·       verklaart klachtonderdelen a. en b. ongegrond;

·       verklaart klachtonderdeel d. niet-ontvankelijk;

·       legt ter zake aan betrokkene de maatregel op van waarschuwing;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klaagsters betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hen vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. A.L. Goederee en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden) en mr. drs. J.B. Backhuijs RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klaagsters en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] CBb 22 april 2014, Awb 12/828, ECLI:NL:CBB:2014:158 Het CBb heeft samengevat weergegeven beslist dat de accountant die (binnen een kantoor) feitelijk niet betrokken is geweest bij de inhoud en totstandkoming van een advies en daarbij geen vaktechnische betrokkenheid heeft gehad of daarvoor vaktechnisch verantwoordelijk was, niet voor gestelde tekortkomingen dienaangaande verantwoordelijk kan worden gehouden.