ECLI:NL:TACAKN:2015:81 Accountantskamer Zwolle 15/255 Wtra Ak

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:81
Datum uitspraak: 24-07-2015
Datum publicatie: 24-07-2015
Zaaknummer(s): 15/255 Wtra Ak
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond zonder maatregel
Inhoudsindicatie:   Betrokkene handelt zowel als bestuurslid/penningmeester en administratief dienstverlener van een C.V. Voor zijn werkzaamheden, waarbij hij zijn vakbekwaamheid van accountant heeft ingezet, is hij  (als accountant in business) in beide hoedanigheden tuchtrechtelijk aanspreekbaar., ook al heeft hij van zijn titel als RA geen gebruik gemaakt. Evenmin is van belang dat het opstellen van de concept-exploitatierekening en het ter goedkeuring voorleggen aan de leden van de CV een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het bestuur is, nu betrokkene grotendeels de scribent is van die exploitatierekeningen en gesteld noch gebleken is dat hij binnen het bestuur daarvan afstand heeft genomen. De jaaroverzichten en de daarbij behorende toelichtingen van deze kleine rechtspersoon vertonen meerdere gebreken, maar gebreken zijn in deze specifieke casus materieel bezien van gering gewicht. Nu echter daarnaast in de jaaroverzichten aanzienlijk meer gedetailleerde informatie is opgenomen dan door de wet vereist, kan in ieder geval niet worden gezegd dat door de werkwijze van betrokkene afbreuk wordt gedaan aan het inzicht dat de beoogde gebruikers dienen te krijgen. Mede gezien het feit dat betrokkene zijn werkzaamheden niet als openbaar accountant, maar als accountant in business heeft verricht en dat in het geheel niet is gebleken dat betrokkene de gebruikers van de exploitatieverslagen, te weten de leden van de CV, daarmee op het verkeerde been heeft gezet, laat staan heeft willen zetten, is de Accountantskamer van oordeel dat in deze kan worden volstaan met gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/255 Wtra AK van 24 juli 2015 van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

wonende te [woonplaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. M.J.F. Goethals.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 3 februari 2015 ingekomen klaagschrift van 31 januari 2015 met bijlagen;

-       de op 6 februari 2015 ingekomen brief van 5 februari 2015 van klager met bijlagen;

-       het e-mailbericht van klager van 4 maart 2015;

-       het op 24 maart 2015 ingekomen verweerschrift van 23 maart 2015 met bijlagen;

-       de op 21 april 2015 ingekomen brief van 20 april 2015 van klager met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 1 mei 2015 waar zijn verschenen: klager in persoon en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. M.J.F. Goethals, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klager is lid van de Coöperatieve Vereniging Bungalowpark [A] U.A. (hierna: de CV). De CV is opgericht in 1991 en exploiteert het bungalowpark ‘[A]’ te [plaats] ten behoeve van haar leden, die elk eigenaar zijn van één of meerdere bungalows op het bungalowpark. Tot 2007 was klager bestuurder van de CV.

2.2       Betrokkene is accountant in business. Evenals klager is betrokkene lid van de CV. Sinds 1 januari 2010 is betrokkene penningmeester van de CV. Met ingang van 1 januari 2013 verzorgt betrokkene de administratie van de CV. Hiertoe is op 8 september 2012 een overeenkomst gesloten tussen de CV en het administratiekantoor van betrokkene. Tot

1 januari 2013 werd de administratie verzorgd door [onderneming B].

2.3       Het bestuur van de CV stelt na afloop van het boekjaar een exploitatierekening op en legt deze ter vaststelling voor aan de algemene ledenvergadering (hierna: ALV). Betrokkene is grotendeels de scribent van de verslagen. De kascommissie, bestaande uit twee leden van de CV, controleert de boeken en brengt verslag uit aan de ALV. Het exploitatieverslag 2012 is vastgesteld op de ALV van 8 juni 2013. Op 28 oktober 2013 is het publicatieverslag gedeponeerd. Het exploitatieverslag 2013 is vastgesteld op de ALV van 10 mei 2014. Op 30 juni 2014 is het publicatieverslag gedeponeerd.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

A. Kritiek op jaarverslag 2012:

  1. op de begeleidende brief bij het exploitatieverslag 2012 ontbreken de handtekeningen van de verantwoordelijke bestuurders;
  2. in het bestuursverslag wordt ten onrechte vermeld dat de schuldenpositie met

    € 192.000,- is afgenomen. Deze is slechts met € 167.696,- afgenomen;

  3. de deposito’s zijn ten onrechte als langlopende schulden opgenomen in de balans. Deposito’s hebben een kortlopend karakter;
  4. de onderhoudsfondsen zijn ten onrechte als voorziening opgenomen in de balans;
  5. het bestuursverslag is niet ondertekend door de betreffende bestuursleden;
  6. een algemene toelichting op de jaarcijfers ontbreekt:

a.     de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling ontbreken;

b.     de toelichting op de rechtsvorm ontbreekt onder de algemene toelichting;

c.     Het jaarverslag is niet tijdig gedeponeerd;

  1. de opgekochte bungalows zijn ten onrechte als materiële vaste activa en niet als financiële vaste activa gekwalificeerd;
  2. in de toelichting op de balans wordt niet vermeld hoe groot de voorziening voor dubieuze debiteuren is en welk bedrag in mindering is gebracht op de vorderingen;
  3. de bankschuld van € 9.020,- is ten onrechte als negatief bedrag aan liquide middelen opgenomen in de balans;
  4. de onderhoudsfondsen hadden als schulden op korte termijn en niet als voorziening in de balans opgenomen moeten worden ;
  5. in de jaarrekening worden de looptijd van de schulden en de zekerheden niet vermeld;
  6. de exploitatierekening 2012 wijkt af van de begroting 2012.

B. Kritiek op jaarverslag 2013:

  1. het publicatieverslag wijkt af van de exploitatierekening 2013 en is te laat gedeponeerd bij de KvK;
  2. de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling ontbreken;
  3. de toelichting op de rechtsvorm ontbreekt onder de algemene toelichting;
  4.             het jaarverslag is niet tijdig gedeponeerd;
  5.             het bestuur is op onreglementaire wijze gedechargeerd op advies van een niet rechtsgeldig gekozen kascommissie;
  6.             de financiële vaste activa zijn in de toelichting op de balans ten onrechte onder de materiële vaste activa opgenomen:

a.     er wordt ten onrechte niet afgeschreven op de materiële vaste activa, waardoor het resultaat ongeveer € 100.000,- hoger is;

b.     – [in de klacht ontbreekt een subonderdeel b.]

c.     de vooruit ontvangen parkbijdragen zijn ten onrechte op de post vorderingen in mindering gebracht;

d.     de bankschuld is ten onrechte bij de post liquide middelen opgenomen;

e.     de onderhoudsfondsen zijn ten onrechte onder het eigen vermogen opgenomen;

f.      niet alle overlopende kosten zijn opgenomen in de overige schulden;

  1.  De toelichting op de exploitatierekening is ondeugdelijk:

a.     de vergelijkende cijfers op pagina’s 10 tot en met 13 in het exploitatie-verslag 2012 ontbreken in het exploitatieverslag 2013;

b.     de exploitatieresultaten in 2013 wijken af van de begroting;

c.     de presentatie van het resultaat van de winkel is misleidend;

d.     de toelichting op de onderschrijding van de begrote afschrijvingen is onduidelijk.

3.3       Wat door klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       De Accountantskamer volgt betrokkene niet in zijn primaire verweer dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens strijd met een behoorlijke (tucht)procesorde. Anders dan betrokkene stelt, leidt onduidelijkheid, dan wel onvoldoende onderbouwing van een klacht niet tot niet-ontvankelijkheid, maar tot ongegrondheid hiervan. Evenmin leidt het ontbreken van een verwijzing naar de volgens klager overtreden gedrags- en beroepsregels tot niet-ontvankelijkheid van de klacht, nu het aan de Accountantskamer is om de door klager gestelde overtredingen van deze regels te kwalificeren. De door betrokkene gestelde onduidelijkheid of de klacht ziet op zijn handelen als bestuurslid van de CV, dan wel op zijn handelen als dienstverlener aan de CV leidt evenmin tot niet-ontvankelijkheid van de klacht. Betrokkene miskent met dit verweer dat hij voor zijn gedragingen in beide hoedanigheden tuchtrechtelijk (als accountant in business) aanspreekbaar is. Hierop zal in het navolgende worden ingegaan.

4.3       Betrokkene heeft voorts aangevoerd dat hij tuchtrechtelijk niet aanspreekbaar is nu hij niet als registeraccountant (hierna: RA) was betrokken bij het opstellen van de exploitatieverslagen. Betrokkene wijst erop dat de verslagen 2012 en 2013 zijn opgemaakt door het bestuur van de Coöperatie. Als bestuurslid en penningmeester draagt hij mede verantwoordelijkheid voor de betreffende exploitatieverslagen. Tot 2013 heeft [onderneming B] de administratie van het bungalowpark verzorgd, waarna met ingang van 2013 (het administratiekantoor van) betrokkene de administratieve werkzaamheden heeft overgenomen. De exploitatieverslagen zijn door betrokkene niet in zijn hoedanigheid als RA opgemaakt of gecontroleerd. Betrokkene stelt op geen enkele wijze de suggestie te hebben gewekt dat er accountantswerkzaamheden door hem verricht zouden worden. Betrokkene heeft evenmin een samenstellingsverklaring afgegeven bij de exploitatierekeningen 2012 en 2013. Hiertoe had hij geen opdracht, zo verklaart hij. Het opstellen van de concept-exploitatierekening en het ter goedkeuring voorleggen aan de leden van de CV is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het bestuur. Betrokkene stelt zich naar de leden van de CV toe ook niet als RA te hebben gepresenteerd. In correspondentie met derden gebruikt betrokkene evenmin de aanduiding RA. Hij is nog wel ingeschreven, maar sinds 1988 niet meer als accountant werkzaam, zo verklaart betrokkene.

4.3.1    De Accountantskamer is van oordeel dat de werkzaamheden van betrokkene waarover is geklaagd en waarvoor de vakbekwaamheid van betrokkene als accountant is, althans kon worden aangewend, en welke alle hebben plaatsgevonden na 1 januari 2013, op grond van artikel 42 Wab en de vigerende bepalingen van de Verordening gedragscode (RA’s) (VGC) en, vanaf 4 januari 2014, de vigerende bepalingen van de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) onder het bereik van het tuchtrecht vallen en zonder meer aan het oordeel van de tuchtrechter onderworpen zijn. Het enkele feit dat betrokkene geen gebruik heeft gemaakt van zijn RA-titel en zich niet als RA heeft gepresenteerd, zoals hij aanvoert, vormt geen grond voor een andersluidend oordeel [1] . Evenmin is van belang dat het opstellen van de concept-exploitatierekening en het ter goedkeuring voorleggen aan de leden van de CV een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het bestuur is, nu betrokkene - aldus zijn verklaring ter zitting - grotendeels de scribent is van die exploitatierekeningen en gesteld noch gebleken is dat hij binnen het bestuur daarvan afstand heeft genomen.  

4.4       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende VGC en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het voor “accountants in business” geldende deel C, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende VGBA.

4.5       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6       Betrokkene erkent in zijn verweerschrift hetgeen hem in de klachtonderdelen A.1. en A.5. wordt verweten. De verklaring van betrokkene dat in materieel opzicht wel conform de wet is gehandeld, nu het bestuur zich kon vinden in het exploitatieverslag en dit voor de leden van de CV duidelijk was, doet niet af aan het wettelijke vereiste dat het jaarverslag door de bestuurders wordt ondertekend, dan wel vermeldt waarom het door één of meerdere bestuurders niet is ondertekend. Deze klachtonderdelen zijn daarom gegrond.

4.7       Ten aanzien van klachtonderdeel A.2. stelt de Accountantskamer vast dat betrokkene in het bestuursverslag (zijnde de toelichting bij het jaaroverzicht) een onjuist bedrag heeft vermeld betreffende de afname van de schuldenpositie. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens gegrond. Hierbij merkt de Accountantskamer op dat in het jaaroverzicht wel de juiste schuldenpositie is vermeld, zodat niet waarschijnlijk is dat de gebruikers door de vermelding in het bestuursverslag op het verkeerde been zijn gezet.

4.8       Ten aanzien van klachtonderdeel A.3., en gedeeltelijk ook klachtonderdeel 11, heeft betrokkene het volgende aangevoerd:

‘De deposito’s zijn aangetrokken van de leden omdat de Coöperatie kampte met liquiditeitsproblemen. De formele looptijd van de deposito’s is één jaar. De verschaffers van de deposito’s hebben echter aan het bestuur toegezegd de deposito’s niet na afloop van deze jaartermijn te zullen opeisen. (…). Om die reden zijn de deposito’s in de balans (blz. 4) onder de post langlopende schulden opgenomen. In het bestuursverslag (blz. 2) is aangegeven dat de deposito’s (in principe) kortlopend zijn en de bereidheid van de verstrekkers de deposito’s te handhaven daarom van groot belang was voor de financiële positie van de Coöperatie. Die bereidheid was er gelukkig. De deposito’s zijn ook besproken tijdens de ALV van 8 juni 2013. Kortom, hoewel formeel sprake was van kortlopende schuld, was in het licht van de door de leden toegezegde verlengingen naar haar aard sprake van langlopende schuld.’

4.8.1    Allereerst wordt opgemerkt dat, gezien het bepaalde in artikel 2:396 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), het voor een kleine rechtspersoon niet verplicht is in de balans een splitsing te maken tussen langlopende en kortlopende schulden. Nu betrokkene deze splitsing wel heeft aangebracht, mocht hij naar het oordeel van de Accountantskamer, gezien zijn verklaring, welke niet, althans onvoldoende door klager is betwist, ervan uitgaan dat het desbetreffende deel van de deposito’s langjarig ter beschikking zou zijn en mocht hij deze met het oog op het inzichtvereiste als langlopende schuld in de balans opnemen, zulks met een toelichting in het bestuursverslag als gemeld. Deze klachtonderdelen zijn daarom ongegrond.

4.9       Ten aanzien van de klachtonderdelen A.4. en A.10. overweegt de Accountantskamer dat de wijze waarop betrokkene de onderhoudsfondsen in de balans over 2013 heeft opgenomen een verbetering is ten opzichte van voorgaande jaren. Ingevolge artikel 2:363, vierde lid BW had betrokkene overigens deze stelselwijziging in de toelichting op de balans (het bestuursverslag) kenbaar moeten maken, hetgeen hij heeft nagelaten, echter hierover wordt niet geklaagd. Vastgesteld moet worden dat in dit specifieke geval het materieel gezien voor de balans niet van belang is op welke wijze de onderhoudsfondsen zijn opgenomen. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

4.10     De Accountantskamer overweegt aangaande klachtonderdeel A.6.a. dat betrokkene ingevolge artikel 2:384, vijfde lid BW was gehouden de grondslagen voor waardering en resultaatbepaling per post uiteen te zetten. Nu betrokkene dit heeft nagelaten, is dit klachtonderdeel gegrond. Overigens moet worden vastgesteld dat de grondslagen wel grotendeels zijn af te leiden uit de toelichting op pagina 6 van het exploitatieoverzicht. Derhalve kan niet worden gesteld dat de gebruikers door het jaaroverzicht worden misleid.

4.11     Klachtonderdeel A.6.b. wordt ongegrond verklaard. De rechtsvorm blijkt reeds uit de titel van het exploitatieverslag. Deze vermelding is voldoende. Geen wettelijke regel schrijft voor dat omtrent de rechtsvorm meer vermeld dient te worden dan dat het betreft een CV U.A. en daaraan is voldaan.

4.12     Betrokkene erkent hetgeen hem in klachtonderdeel A.6.c wordt verweten. Betrokkene heeft niet voldaan aan het vereiste ingevolge artikel 2:394, eerste lid BW om de jaarrekening binnen 8 dagen na de vaststelling openbaar te maken. Dit klachtonderdeel is gegrond. Overigens is niet uitsluitend betrokkene, maar het gehele bestuur ervoor verantwoordelijk de jaarrekening tijdig openbaar te maken.

4.13     Aangaande klachtonderdeel A.7. heeft betrokkene het volgende aangevoerd:

“Ook in de rapportage van [onderneming B] zijn de bungalows onder het kopje ‘materiële vaste activa’ opgenomen.

De door de Coöperatie gekochte woningen zijn opgenomen onder de materiële vaste activa omdat deze rechtstreeks worden gehouden door de Coöperatie en niet via een deelneming (in een onroerendgoedmaatschappij, investeringsfonds en dergelijke). Om die reden acht het bestuur de door X gewenste kwalificatie als financieel actief onjuist. De aankoop van de woningen in 2011 en de motieven daarvoor is overigens onderwerp van gesprek geweest op meerdere (buitengewone) ledenvergaderingen van de Coöperatie. Ook in de ALV van 8 juni 2013 is deze aankoop onderwerp van gesprek geweest (blz. 4).

X gaat uit van een onjuiste lezing van de jaarrekeningregels met betrekking tot financiële vaste activa. Hiertoe behoren volgens art. 2:367 BW deelnemingen, overige effecten en vorderingen. De woningen betreffen evenmin handelsvoorraad, maar zijn naar hun aard en bestemming materiële vaste activa conform art. 2:366 BW.”

4.13.1 De Accountantskamer acht, gelet op het bepaalde in de artikelen 2:366 en 2:367 BW, de presentatie van betrokkene alleszins verdedigbaar. Klager heeft aangaande dit klachtonderdeel niet nader toegelicht op welke wijze betrokkene door deze wijze van verslaglegging tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.14     Klachtonderdeel A.8. wordt ongegrond verklaard. Er bestaat geen verplichting om in de toelichting op de balans te vermelden hoe groot de voorziening voor dubieuze debiteuren is en welk bedrag in mindering is gebracht op de vorderingen, tenzij dit vereist is voor het noodzakelijk inzicht, hetgeen in casu niet het geval is.

4.15     Aangaande klachtonderdeel A.9. overweegt de Accountantskamer dat het bedrag van € 9.020,- een schuld betreft en niet een actief. Dit bedrag had derhalve aan de andere zijde van de balans onder de bankschulden moeten worden opgenomen, hetgeen betrokkene ook erkent. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond. Overigens is deze post niet van materieel belang voor het inzicht van de gebruikers. Betrokkene heeft bovendien met goede bedoelingen voor deze wijze van vermelden van het bedrag van € 9.020,- gekozen. De intentie van betrokkene was om voor de eigenaren van de bungalows meer inzichtelijk te maken dat de financiële positie van de CV slecht was.

4.16     Ten aanzien van klachtonderdeel A.11., voor zover gericht op het (niet) vermelden van zekerheden, stelt de Accountantskamer vast dat betrokkene in de toelichting op de balans heeft vermeld welk deel van schulden is bezwaard met hypothecaire zekerheden. Betrokkene heeft aldus voldaan aan artikel 2:375, derde lid BW, waarin is bepaald dat onderscheiden naar de in lid 1 genoemde groepen, wordt aangegeven voor welke schulden zakelijke zekerheid is gesteld en in welke vorm dat is geschied. In de toelichting op de balans heeft betrokkene voorts het totale bedrag van de met hypothecaire zekerheden bezwaarde schulden opgenomen, met daarbij de vermelding welk bedrag van die schulden binnen een jaar moet worden afgelost. Betrokkene heeft aldus voldoende duidelijkheid verschaft over de schulden, conform het bepaalde in artikel 2:375, tweede lid BW. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.17     Klachtonderdeel A.12 is ongegrond. Geen wettelijke bepaling schrijft voor dat de exploitatierekening en de begroting over een boekjaar met elkaar overeen moeten komen.

4.18     Betrokkene erkent hetgeen hem in klachtonderdeel B.0. verweten wordt en verklaart dit in de jaarcijfers over 2014 aan te zullen passen. Het was betrokkene niet toegestaan om correcties door te voeren nadat het exploitatieverslag al was vastgesteld door de ALV. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond. De Accountantskamer merkt hierbij wel op dat geen sprake is van een materiële correctie en dat deze bovendien met goede bedoelingen voor de gebruikers is doorgevoerd.

4.19     Met betrekking tot de klachtonderdelen B.1., B.2. en B.3. stelt de Accountantskamer vast dat deze verwijten gelijkluidend zijn aan hetgeen betrokkene aangaande het jaarverslag over 2012 in de klachtonderdelen A.6.a., A.6.b. en A.6.c. wordt verweten. Hetgeen de Accountantskamer dienaangaande hiervoor onder 4.10, 4.11 en 4.12 heeft overwogen, heeft daarom evenzeer te gelden voor onderhavige klachtonderdelen. De klachtonderdelen B.1. en B.3. zijn daarom gegrond. Klachtonderdeel B.2. is ongegrond.

4.20     Klager heeft ter onderbouwing van klachtonderdeel B.4. het volgende aangevoerd:

“De heer [C] maakte voor het derde jaar deel uit van de kascommissie, hetgeen in strijd is met de statutaire bepalingen. De statuten (artikel 21) schrijven voor dat jaarlijks een kascommissielid dient af te treden (en niet herkiesbaar); het verdient aanbeveling om de aanstelling van een nieuw kascommissielid als vast punt op de agenda van de ledenvergadering te plaatsen.”

4.20.1 De Accountantskamer overweegt dat klager hiermee niet heeft toegelicht op welke wijze betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. De kascommissie wordt gekozen door de ALV. Dat één van de twee leden van de kascommissie langer dan twee jaar in functie was toen de kascommissie advies uitbracht aan de ALV op 10 mei 2014 resulteert bovendien niet in ongeldigheid van het advies. Daarbij komt dat uiteindelijk decharge wordt verleend aan het bestuur door de ALV, waarvoor het advies van de kascommissie geen vereiste is. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.21     Ten aanzien van klachtonderdeel B.5. stelt de Accountantskamer vast dat betrokkene in de toelichting op de balans naast het totaalbedrag van de vaste activa van

€ 849.364,- ‘materiële vaste activa’ heeft vermeld. Aangenomen moet echter worden dat hier sprake is van een verschrijving, zoals betrokkene in zijn verweerschrift ook aanvoert. Direct onder de aanduiding ‘materiële vaste activa’ staat in de toelichting op de balans “De vaste activa hebben een totale waarde ad EUR 849.364,-” zodat van enige onduidelijkheid geen sprake kan zijn. Bovendien blijkt uit de balans de (juiste) waarde van de afzonderlijke posten materiële vaste activa en financiële vaste activa. Daarom is de Accountantskamer van oordeel dat dit klachtonderdeel tuchtrechtelijke relevantie ontbeert, en mitsdien ongegrond is.

4.22     Ten aanzien van klachtonderdeel B.5.a. dient het volgende.

4.22.1 De Accountantskamer stelt vast dat bij de CV de commerciële waarde van de vaste activa gelijk is aan de fiscale waarde hiervan. Betrokkene heeft een aannemelijke verklaring gegeven waarom geen afschrijving meer heeft plaatsgevonden. In de toelichting op de balans is vermeld dat slechts op de inventaris wordt afgeschreven, omdat de boekwaarde van de overige vaste activa het fiscaal toelaatbare minimum heeft bereikt. Dat fiscaal toelaatbare minimum bedraagt 50% van de WOZ-waarde. Gezien de WOZ-waarde moet worden vastgesteld dat de restwaarde zo laag is dat betrokkene terecht geen afschrijving meer heeft opgenomen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.23     Aangaande klachtonderdeel B.5.c. overweegt de Accountantskamer dat betrokkene de vooruit ontvangen parkbijdragen niet in mindering had moeten brengen op de vorderingen, maar had moeten opnemen aan de creditzijde onder de post schulden. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond. Overigens is in de toelichting op de balans wel vermeld dat betrokkene deze bedragen in mindering heeft gebracht op de vorderingen, zodat voor de gebruikers voldoende inzicht werd verschaft hoe de waarde van de vorderingen was vastgesteld.

4.24     Met betrekking tot de klachtonderdelen B.5.d. en B.5.e. stelt de Accountantskamer vast dat deze verwijten gelijkluidend zijn aan hetgeen betrokkene aangaande het jaarverslag over 2012 in de klachtonderdelen A.4, A.9 en A.10. wordt verweten. Hetgeen de Accountantskamer dienaangaande hiervoor onder 4.9 en 4.15 heeft overwogen, heeft daarom evenzeer te gelden voor onderhavige klachtonderdelen. Klachtonderdeel B.5.d. is daarom gegrond. Klachtonderdeel B.5.e. is ongegrond.

4.25     Met betrekking tot klachtonderdeel B.5.f. overweegt de Accountantskamer dat hetgeen klager stelt, en betrokkene betwist, niet uit de gedingstukken is gebleken, dan wel anderszins door klager aannemelijk is gemaakt, zodat dit klachtonderdeel reeds hierom ongegrond is.

4.26     Ten aanzien van klachtonderdeel B.6.a. dient het volgende.

4.26.1 De Accountantskamer stelt vast dat de inrichting van de balans en de winst- en verliesrekening over 2012 wat betreft de specificatie van de toelichting bij het exploitatieoverzicht gedetailleerder is dan op grond van artikel 2:363, vierde lid BW is vereist. Betrokkene heeft die toelichting voor het boekjaar 2013 aanmerkelijk vereenvoudigd. Deze is echter nog steeds gedetailleerd en nog steeds op het vereiste wettelijke niveau. De wet verzet zich ook niet tegen deze vereenvoudiging. Bovendien heeft betrokkene in zijn verweerschrift een gegronde reden aangevoerd voor het ontbreken van de vergelijkende cijfers, te weten dat in 2012 de administratie deels werd verzorgd door [onderneming B], die deze op een andere wijze voerde dan betrokkene. Dit neemt echter niet weg dat op grond van artikel 2:363, vijfde lid BW van betrokkene verwacht had mogen worden dat hij dit in de toelichting op het exploitatieverslag zou hebben vermeld. Dit klachtonderdeel is daarom in zoverre gegrond.

4.27     Met betrekking tot klachtonderdeel B.6.b. stelt de Accountantskamer vast dat dit verwijt gelijkluidend is aan hetgeen betrokkene aangaande het jaarverslag over 2012 in klachtonderdeel A.12 wordt verweten. Hetgeen de Accountantskamer dienaangaande hiervoor onder 4.17 heeft overwogen, heeft daarom evenzeer te gelden voor onderhavig klachtonderdeel. Klachtonderdeel B.6.b. is daarom ongegrond.

4.28     Ter onderbouwing van klachtonderdeel B.6.c. heeft klager aangevoerd dat geen rekening gehouden lijkt te zijn met de kosten die verbonden zijn aan het in eigen beheer nemen van de parkwinkel. Klager wijst hierbij op de investering in de winkelvoorraad ad

€ 28.696,- en de verbouwing van de winkel en de receptie ad € 45.158,-. Volgens klager ontstaat hierdoor een onjuist beeld over de beslissing om de winkel in eigen beheer te nemen. Klager wijst daarnaast op naar zijn mening onwaarschijnlijke inkoopcijfers bij gerealiseerde omzetten. Klager is van mening dat de cijfers de indruk wekken dat deze niet goed zijn gecontroleerd, dan wel dat er geen voorraadopname is geweest. Dit laatste acht klager het meest waarschijnlijk.

4.28.1 Betrokkene heeft in zijn verweerschrift het volgende naar voren gebracht:

“De verbouwingskosten zijn opgenomen in de post vaste activa. Deze horen niet thuis in het exploitatieoverzicht. Overigens hadden deze niet slechts betrekking op de winkel. De investering in de winkelvoorraad is meegenomen in de post ‘inkoop kruidenierswaren’ voor zover betrekking hebben op de verkochte producten. Nog niet verkochte winkelvoorraad staat op de balans onder post voorraad. Er heeft wel degelijk een voorraadopname plaatsgevonden. De inkoop kranten betreft een hoger bedrag dan de verkoop kranten, omdat kranten gratis ter promotie van de winkel zijn verstrekt aan klanten. De inkoop rookwaren is hoger dan de verkoop rookwaren in verband met voorraadverschillen (vermoedelijk het gevolg van diefstal).”

4.28.2 Naar het oordeel van de Accountantskamer heeft betrokkene met zijn uiteenzetting in het verweerschrift voldoende aannemelijk gemaakt dat hij dit resultaat op juiste wijze in de verslaggeving heeft verwerkt. Hetgeen klager dienaangaande heeft gesteld, kan hieraan niet afdoen. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

4.29     Ter onderbouwing van klachtonderdeel B.6.d. heeft klager aangevoerd dat de bij de afschrijvingen gegeven oorzaak van de onderschrijding ten opzichte van de begroting niet de gehele afwijking verklaart. Tegen de achtergrond van de afschrijvingskosten 2012 acht klager een begrote post van € 47.890,- niet logisch.

4.29.1 Betrokken heeft in zijn verweerschrift het volgende naar voren gebracht:

“Op bladzijde 15 van de toelichting is een bedrag van EUR 11.393,- aan afschrijvingen opgenomen, waar EUR 47.890,- was begroot. Daarbij is opgemerkt dat een afschrijving op de woningportefeuille D1 achterwege is gebleven gezien de ontwikkeling van de huurbaten en de overdracht van de portefeuille aan [A] Ontwikkeling B.V. (ultimo 2013). De woningen zijn verouderd en slecht verhuurbaar. De waarde van de portefeuille is feitelijk gelijk aan de waarde van de kavels waarop de woningen zijn gebouwd. Om die reden heeft geen afschrijving plaatsgevonden.”

4.29.2 Tegen het gemotiveerde verweer van betrokkene heeft klager geen nadere argumenten aangevoerd om aannemelijk te maken dat betrokkene ter zake een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Niet valt in te zien op welke wijze de door betrokkene gegeven toelichting onduidelijk of onvolledig zou zijn. Dit klachtonderdeel is daarom eveneens ongegrond.

4.30     Uit vorenstaande blijkt dat de klacht op tal van onderdelen weliswaar formeel gegrond is, maar dat deze onderdelen in deze specifieke casus materieel bezien van gering gewicht zijn. Nu in de jaaroverzichten aanzienlijk meer gedetailleerde informatie is opgenomen dan door de wet vereist, kan in ieder geval niet worden gezegd dat door de werkwijze van betrokkene afbreuk wordt gedaan aan het inzicht dat de beoogde gebruikers dienen te krijgen. Mede gezien het feit dat betrokkene zijn werkzaamheden niet als openbaar accountant, maar als accountant in business heeft verricht en dat in het geheel niet is gebleken dat betrokkene de gebruikers van de exploitatieverslagen, te weten de leden van de CV, daarmee op het verkeerde been heeft gezet, laat staan heeft willen zetten, is de Accountantskamer van oordeel dat in deze kan worden volstaan met gedeeltelijke gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van een maatregel. De Accountantskamer merkt hierbij op dat wordt verwacht dat betrokkene in het vervolg wel aan de formele vereisten zal voldoen.

4.31      Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor weergegeven;

·       legt ter zake aan betrokkene geen maatregel op;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       verstaat dat betrokkene, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hem vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en A.M.H. Homminga AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Vgl. ECLI:NL:TACAKN:2010:YH0020 – 10/254 Wtra AK