ECLI:NL:TACAKN:2015:78 Accountantskamer Zwolle 15/132 en 15/133 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:78
Datum uitspraak: 17-07-2015
Datum publicatie: 17-07-2015
Zaaknummer(s): 15/132 en 15/133 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met berisping
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht over samenstelling van een jaarrekening. Voldoende aannemelijk is geworden dat betrokkenen geen dan wel onvoldoende aandacht hebben besteed aan twee materiële posten die vragen hadden moeten oproepen. Daar nader onderzoek na te laten is het gestelde in NVCOS 4410 niet nageleefd en is het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid geschonden. Voorts is gebleken dat betrokkenen hebben nagelaten intern melding te maken van ongebruikelijke transacties in de zin van Wwft, wat eveneens in strijd is met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid en voorts met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag. Een en ander leidt tot de maatregel van berisping voor elk van de betrokkenen.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met de nummers 15/132 en 15/133 Wtra AK van 17 juli 2015 van

1) X1 ,

2) X2 en

3) X3 ,

K L A G E R S ,

raadsman: mr. D.J.G Timmermans,

t e g e n

1) Y1 en

2) Y2 ,  

beiden accountant-administratieconsulent

en kantoorhoudende te [plaats1],

B E T R O K K E N E N ,

raadsvrouw: mr. drs. E.C.A. Nass.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 20 januari 2015 ingekomen ongedateerde klaagschrift, met bijlagen;

-        het op 30 maart 2015 ingekomen ongedateerde verweerschrift, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 1 juni 2015, waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klagers – X1, X2 en X3, allen in persoon, bijgestaan door hun raadsman mr. D.J.G. Timmermans, advocaat te Leiden, en [A] RA AA en ‑ aan de zijde van betrokkenen – Y1 AA en Y2 AA, beiden in persoon, bijgestaan door mevrouw mr. drs. E.C.A. Nass, advocaat te Arnhem.

1.3       Klagers en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten en toegelicht (aan de hand van pleitnota’s, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4       Namens klagers is ter zitting ermee ingestemd dat de Accountantskamer kennis neemt van de inhoud van randnummer 1.7 en paragraaf 7. van het door de raadsvrouw van betrokkenen per faxbrief van 28 mei 2015 ingezonden faillissementsverslag d.d. 26 mei 2015 inzake de vennootschap [B] Holding B.V.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkenen sub 1) en sub 2) staan sinds [datum1] respectievelijk [datum2] ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA (thans van de Nba) en zijn als openbaar accountant verbonden aan [C] Accountants & Belastingadviseurs te [plaats1] (hierna: [C]). Zij waren de samenstellend accountant van (in ieder geval) de jaarrekeningen 2010, 2011 en 2012 van de vennootschap [D] B.V. te [plaats2] (hierna: [D]) die een onderneming dreef, gericht op de verkoop van brood en aanverwante producten aan vooral ondernemingen in de horecabranche.

2.2       [C] verzorgde in opdracht van [D] de financiële administratie van [D] op basis waarvan betrokkenen een jaarrekening samenstelden. Daarnaast verzorgde [C] de loonadministratie en stelde zij belastingaangiften op. De mutaties in de financiële administratie van [D] werden periodiek door een medewerker van [C] ingeboekt in het boekhoudprogramma van [C], in overeenstemming met de door [D] bij [C] aangeleverde administratie. Voor [C] was de heer [E] (hierna: [E]) degene die de contacten met [D] onderhield. [E] was relatiebeheerder en stuurde de werkzaamheden aan die in opdracht van [D] door medewerkers van [C] werden verricht. Omdat [E] geen accountant is, werd het dossier van [D] jaarlijks gereviewd door een accountant van [C].

2.3       In 2012 zijn tussen [D] en klagers onderhandelingen gevoerd over de (ver)koop van activa van de onderneming van [D] aan klagers. Voor het verkoop- en onderhandelingstraject heeft [D] een externe adviseur ingeschakeld, de heer [F] (hierna: [F]), die klagers namens [D] prognoses heeft verstrekt. Ten behoeve van die prognoses zijn door [C] de jaarrekeningen van [D] over de boekjaren 2010 en 2011, alsmede een kolommenbalans per 30 juni 2012 aan [F] ter beschikking gesteld.

2.4       In september 2012 werd overeenstemming bereikt over de activa/passiva-transactie, hetgeen is vastgelegd in een koopovereenkomst van 29 november 2012 tussen [D] als verkoper en een door klagers opgerichte vennootschap, [B] Holding B.V. (hierna: de 'Koopholding') als koper. Deze koopovereenkomst was op verzoek van [D] opgesteld door een aan [C] verbonden jurist.

2.5       In mei 2013 hebben [F] (namens [D]) en klagers sub 1) en sub 2) (namens klagers) gesproken over de effectuering van de transactie, waarbij klagers [F] mededeelden dat de onderneming niet liep zoals klagers hadden verwacht en dat de omzetcijfers van de Koopholding (in 2013) achterbleven bij de door/namens [D] verstrekte prognoses. Klagers wensten een korting op de in het kader van de transactie betaalde koopprijs.

2.6       Naar aanleiding van dat gesprek in mei 2013 heeft [D] aan [C] (in de persoon van [E]) bericht dat klagers van [C] een nadere uitleg wilden voor de tegenvallende omzet, allereerst in de vorm van aanvullende financiële informatie. Daarop heeft [C] in mei 2013 een gedeelte van de conceptjaarrekening 2012 (te weten de winst- en verliesrekening) aan klagers doen toekomen.

2.7       Toen in de loop van 2013 de werkzaamheden met betrekking tot de jaarrekening 2012 waren afgerond, is een jaarrekening 2012 samengesteld en door betrokkenen van een samenstellingsverklaring voorzien. De belangrijkste aanvulling ten opzichte van het eerder verstrekte concept betrof de omzet van een winkel die door de onderneming werd gedreven; de gegevens daarvan waren op het moment dat het aan klagers verstrekte concept werd opgesteld nog niet beschikbaar. De definitieve jaarrekening 2012 werd aan klagers ter beschikking gesteld.

2.8       Na de toezending van de jaarrekening 2012 heeft klager sub 2) zich namens klagers op 7 augustus 2013 tot [C], althans [E], gewend met het verzoek om in gesprek te treden, meer in het bijzonder over de door klagers geconstateerde omzetdaling na effectuering van de koopovereenkomst, een voorraadpost en personeelskosten. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013, ten kantore van [C]. Betrokkenen waren daarbij niet aanwezig. Klagers lieten zich tijdens dat gesprek bijstaan door [A] RA AA van [G] Accountants en Adviseurs te [plaats2] (hierna: [A]), aan wie zij opdracht hebben gegeven de constateringen te onderzoeken. Op verzoek van [D] heeft [C] (in de persoon van [E]) aan [A] alle medewerking verleend. 

2.9       [A] heeft de door hem uitgevoerde werkzaamheden en zijn bevindingen beschreven in een rapport van 4 december 2013. Daarin staat onder meer vermeld:

-        dat tussen de concept jaarrekening en de definitieve jaarrekening 2012 een verschil bestaat van € 174.164,00 na belasting respectievelijk € 232.220,00 voor belasting op een totaal resultaat van € 1,30 mln na respectievelijk € 1,72 mln voor belasting, waarvan € 1,5 mln aan de verkoop van de bakkerij kan worden toegekend;

-        dat na opmaak van de conceptjaarrekening 2012, in mei 2013 met terugwerkende kracht € 122.943,00 aan contante omzet over 2012 is bijgeboekt, op welke wijze in totaal in 2012 € 141.989,95 aan contante omzet wordt geboekt, terwijl de gemiddelde contante omzet over de jaren 2009-2011 € 40.442,00 bedroeg;

-        dat uit vergelijking van de aan kopers beschikbaar gestelde balans over het eerste halfjaar 2012 met de halfjaarbalans in de administratie ten tijde van het onderzoek van [A] bleek dat het kassaldo met € 49.000,00 was verhoogd;

-        dat voor de contante omzet Winkel van € 122.943,00 en de voorraadwaarde van € 30.000,00 geen nadere onderbouwing bestaat, terwijl door medewerkers van [C] is medegedeeld dat deze opgave mondeling door de eigenaren van Gebroeders [H] is verstrekt. Dienaangaande luidt het rapport voorts:

"De betreffende omzet was niet als separate journaalpost verwerkt, maar alle oorspronkelijk gemaakte kasboekingen zijn aangepast. Hierdoor is de boeking van de extra omzet voor derden (zoals de belastingdienst) niet zichtbaar aangepast. De oorspronkelijk geboekte kasbladen zijn door ons opgevraagd, maar waren niet meer aanwezig. Er zijn, volgens de medewerkers van [C] accountants & belastingadviseurs nieuwe kasbladen geschreven die aansluiten op de in de financiële administratie aangepaste boekingen. (….) De kasbladen bevatten geen controletellingen waaruit aansluiting met het daadwerkelijk aanwezige contante geld blijkt." ;

-        dat er geen detailaansluiting bestond tussen het facturatiesysteem en de verantwoorde opbrengsten in de financiële administratie en dat controle door [C] enkel plaatsvond op basis van bankontvangsten, aangeleverde blauwe boekjes en kasstaten.

2.10     Klagers hebben op 11 november 2013 ten laste van [D] conservatoire (derden)beslagen doen leggen en op 6 december 2013 is een dagvaarding uitgebracht. In de gerechtelijke procedure is later door [D] een minnelijke regeling met klagers bereikt, zoals vastgelegd in een proces-verbaal van 19 juni 2014 door de rechtbank Den Haag, en de door klagers aanhangig gemaakte procedure is doorgehaald.

3.         De klacht

3.1       Betrokkenen hebben volgens klagers fundamentele beginselen als bedoeld in de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels geschonden.

3.2       Ten grondslag aan de namens klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klagers gegeven toelichting, vier verwijten, te weten dat betrokkenen:

a.      hun samenstellende taak (met betrekking tot de jaarrekening 2012, begrijpt de Accountantskamer) onvoldoende hebben uitgevoerd ;

b.     in strijd met de Wwft hebben nagelaten melding te doen van witwaspraktijken;

c.      hebben meegewerkt aan (fiscale) fraude;

d.     niet (snel genoeg) hebben gereageerd op de verzoeken van klagers om het verstrekken van informatie en om met klagers in gesprek te gaan.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen, onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountants tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

4.4.1    Klachtonderdeel a), luidende dat betrokkenen hun samenstellende taak (met betrekking tot de jaarrekening 2012, begrijpt de Accountantskamer) onvoldoende hebben uitgevoerd, is namens klagers gebaseerd op de (hiervoor onder 2.9 weergegeven) inhoud van het Rapport van [A] van 4 december 2013 en als volgt toegelicht.

Duidelijk is dat er grote hoeveelheden zwart contant geld circuleerden binnen de onderneming. Indien er binnen een onderneming zoveel contante betalingen gedaan worden, dan is dat reden voor extra waakzaamheid. Door niet waakzaam te zijn helpen betrokkenen mee aan witwaspraktijken. Het kan dan niet zo zijn dat deze bedragen klakkeloos geboekt worden, enkel op grond van mondelinge verklaringen van medewerkers van Gebroeders [H].

Klagers vermoeden dat betrokkenen een nog actievere rol hadden in deze witwaspraktijken. De voormalige eigenaren van Gebroeders [H] vertelden aan klagers trots over de professionele wijze waarop het zwarte geld door toedoen van de heer [E] buiten de boeken werd gehouden. Door medewerking van [E] werd onder meer een grootscheepse controle door de belastingdienst goed doorlopen. Ontvangsten werden niet (goed) gekoppeld aan facturen. Zodoende was het volstrekt onduidelijk waar betalingen vandaan kwamen. Betrokkenen hebben zich geen goed beeld kunnen vormen van de werkelijke geldstromen binnen de onderneming en de juistheid van de verklaringen van Gebroeders [H]. Zij hadden de jaarrekening nooit zo mogen samenstellen.

4.4.2    Daartegen  is namens betrokkenen - onder meer - ingebracht:

-  dat betrokkenen hun samenstellingswerkzaamheden volgens NVCOS 4410 hebben verricht en niet hebben geconstateerd dat de door de leiding van [D] verstrekte gegeven onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend waren en al evenmin dat sprake was van afwijkingen van materieel belang, een en ander terwijl er ook geen aanleiding was om aan de juistheid en volledigheid van die verstrekte gegevens te twijfelen, ook al omdat de aangeleverde informatie en de daaruit voortvloeiende financiële positie van [H] in lijn was met voorgaande jaren en ten aanzien van het boekjaar 2008 nog een boekenonderzoek van de Belastingdienst had plaatsgevonden dat niet heeft geresulteerd in correcties op deze punten;

-  dat betrokkenen geen weet hadden van buiten de boeken gehouden opbrengsten en/of kosten en dat hen de tegenvallende resultaten van de onderneming na de verkoop ervan ten onrechte worden aangerekend;

-  dat het niet vreemd is dat de jaarrekening 2012 een ander beeld liet zien dan het concept, nu dit laatste een incompleet stuk was en de Omzet Winkel over het boekjaar 2012 ook pas bekend werd nadat het concept aan klagers ter beschikking was gesteld;

-  dat de voorraad geen onderdeel vormde van de activa die bij de transactie aan kopers waren overgedragen, maar dat klagers de voorraad wel hebben overgenomen zonder daarvoor te betalen, zodat die voorraad in de jaarrekening 2012 alsnog is opgenomen voor € 30.000,00;

-  dat door betrokkenen die werkzaamheden zijn uitgevoerd die van hen, in overeenstemming met paragraaf 16A van NV COS 4410, mochten worden verwacht en dat het enkele feit dat achteraf (mogelijk) is gebleken dat bij de door betrokkenen gepresenteerde (door [D]) aangeleverde gegevens sprake is geweest van (fiscale) fraude nog niet betekent dat betrokkenen de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels hebben geschonden. Betwist wordt dat betrokkenen medewerking hebben verleend aan op fiscale fraude gerichte handelingen.

4.4.3    De Accountantskamer overweegt met betrekking tot klachtonderdeel a) dat een accountant ook bij samenstellingswerkzaamheden verplicht is die met professionele deskundigheid en zorgvuldigheid uit te voeren en dat wanneer een accountant constateert, althans behoort te constateren, dat de aan hem verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn, hij deze gegevens niet zonder meer mag verwerken. In dat geval dient de accountant - in overeenstemming met het bepaalde in paragrafen 13 en 14 van NVCOS 4410 - nadere inlichtingen in te winnen en verkregen informatie en ontvangen toelichtingen te verifiëren.

Betrokkenen hebben ter zitting verklaard dat de post voorraad ad € 30.000,-- geen betrekking had op werkelijk aanwezige voorraad en anders, zoals ‘vordering’, had kunnen worden genoemd. Bovendien blijkt uit niets waarop de hoogte van het bedrag van € 30.000,-- is gebaseerd, terwijl een onderbouwing voor dit bedrag wel mocht worden gevergd.

Voorts is naar het oordeel van de Accountantskamer voldoende aannemelijk geworden dat door betrokkenen onvoldoende aandacht is besteed aan het gegeven dat in mei 2013 met terugwerkende kracht € 122.943,00 aan contante omzet over 2012 is bijgeboekt, zodat in totaal in 2012 € 141.989,95 aan contante omzet werd geboekt, terwijl de gemiddelde contante omzet over de jaren 2009-2011 € 40.442,00 bedroeg. Deze onverwacht hoge contante omzet van de winkel werd aangenomen enkel op basis van bankontvangsten en maanden achteraf aangeleverde kasstaten - een papieren exercitie - terwijl de werkelijke kasinhoud niet werd of kon worden vastgesteld. Het namens betrokkenen tevens tot hun verweer gestelde, dat [D] de sluiting van [I]-kantines in de buurt van de winkel (waardoor meer broodjes werden verkocht aan [I]-personeel) noemde als een oorzaak voor de stijging van de Omzet Winkel over het boekjaar 2012 (ten opzichte van voorafgaande boekjaren), komt enigszins vreemd over in het licht van het daarna gestelde, te weten dat betrokkenen geen nader onderzoek nodig achtten. Betrokkenen hadden hiermee geen genoegen mogen nemen, te minder nu [C] zelf de BTW-aangiften voor [D] verzorgde en extra oplettendheid vereist was in verband met het feit dat het - naar betrokkenen wisten - de laatste jaarrekening van [D] betrof.

Betrokkenen hadden op grond van het bepaalde in paragraaf 14 in NVCOS 4410 dan ook nader onderzoek moeten doen naar zowel (de onderbouwing van) de post voorraad als de plausibiliteit van die extra omzet van bijna € 123.000,00. Door een en ander bij het samenstellen van de jaarrekening 2012 van [D] zonder nader onderzoek te laten passeren, hebben betrokkenen het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC geschonden en is het klachtonderdeel onder a) in zoverre gegrond te achten.  

Voor het overige hebben klagers de aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegde feiten tegenover de weerspreking ervan door of namens betrokkenen niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt.

4.5.1    Klachtonderdeel b), luidende dat betrokkenen in strijd met de Wwft hebben nagelaten melding te doen van witwaspraktijken, is namens klagers als volgt toegelicht.

Op grond van de WWFT zijn accountants gehouden adequaat en risicogericht cliëntenonderzoek te verrichten en melding te doen van ongebruikelijke transacties. Fiscale fraude valt ook onder het bereik van de WWFT (HR 7 oktober 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BD2774). Een accountant die weet of behoort te weten, althans een vermoeden heeft, dat zijn cliënt zich schuldig maakt aan witwaspraktijken handelt tuchtrechtelijk verwijtbaar als hij nalaat de verdachte transacties te melden (Accountantskamer 8 februari 2013, ECLI:NL:TACAKN:2013:YH0342).

4.5.2    Daartegen  is namens betrokkenen - onder meer - ingebracht:

primair: dat klagers in klachtonderdeel b) niet ontvankelijk moeten worden verklaard en subsidiair:

-        dat van handelen in strijd met artikel 16 Wwft geen sprake is, omdat geenszins sprake was van een situatie waarin 'ongebruikelijke transacties' werden verricht;

-        dat betrokkenen in het geheel niet op de hoogte waren van de kennelijk 'zwarte' geldstromen (en [C] evenmin);

-        dat klagers ook niet aannemelijk maken waar die bekendheid uit zou blijken, laat staan dat zij daarvan bewijs leveren;

-        dat er ook geen aanwijzingen waren die voor betrokkenen een verplichting nader onderzoek te verrichten met zich brachten.

4.5.3    De Accountantskamer overweegt met betrekking tot klachtonderdeel b) allereerst dat namens betrokkenen weliswaar de niet-ontvankelijkheid van klagers in dit klachtonderdeel is bepleit, maar dat het daartoe gestelde niet tot het door betrokkenen beoogde rechtsgevolg kan leiden, zodat dit verweer wordt verworpen. Voorts overweegt de Accountantskamer met betrekking tot klachtonderdeel b) dat met de hiervoor bij 4.4.3 besproken contante transacties (van meer dan € 15.000,00 elk) wel degelijk sprake was van ongebruikelijke transacties in de zin van de Wwft, waarvan betrokkenen, mede gelet op het vermelde onder 4.3.1 in de destijds (in 2013) vigerende Leidraad 15 (Richtsnoeren voor de interpretatie van de Wwft voor belastingadviseurs en accountants) en de hen rustende verplichting zich te houden aan de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels, in elk geval (intern) melding hadden moeten maken bij de compliance-officer van [C] - welk kantoor als instelling in de zin van de Wwft, zoals deze luidt sinds 1 januari 2013, dient te worden aangemerkt - waarna die functionaris dan verder verantwoordelijk zou zijn voor een Wwft-melding. Door dit na te laten, hebben betrokkenen zich niet gehouden aan de voor hen geldende fundamentele beginselen ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ en van ‘professioneel gedrag’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. en e. van de VGC. Klachtonderdeel b) is daarom gegrond te achten.

4.6       Klachtonderdeel c), luidende dat betrokkenen hebben meegewerkt aan (fiscale) fraude, moet ongegrond worden verklaard, reeds omdat niet vastgesteld is kunnen worden dat (fiscale) fraude heeft plaatsgevonden.

4.7.1    Klachtonderdeel d), luidende dat betrokkenen niet (snel genoeg) hebben gereageerd op de verzoeken van klagers om het verstrekken van informatie en om met klagers in gesprek te gaan, is namens klagers als volgt toegelicht.

Door een gesprek met klagers te weigeren, veroorzaken betrokkenen een conflict, sluiten zij zich af van een minnelijke weg en voeden zij het wantrouwen jegens de accountantsbranche in het algemeen.

4.7.2    Daartegen  is namens betrokkenen - onder meer - ingebracht:

Van een weigering om in gesprek te treden met klagers is geenszins sprake. Betrokkenen (en [C]) hebben zich steeds bereid getoond om met klagers te spreken. Een dergelijke bespreking zou echter enkel zinvol zijn wanneer betrokkenen enig idee hadden van hetgeen hen werd verweten. Om die reden werd door betrokkenen en [C] een schriftelijke motivatie (motivering, begrijpt de Accountantskamer) dan ook als voorwaarde voor een bespreking gesteld. Hadden klagers gehoor gegeven aan het verzoek van [C] om hun beschuldigingen toe te lichten, dan had een zinvol gesprek gevoerd kunnen worden.

4.7.3    De Accountantskamer acht, nu betrokkenen ter zitting nog hebben toegelicht dat klagers aanvankelijk met hen wensten te spreken over het falen van [C]-medewerker [E], het niet onredelijk van betrokkenen dat zij, alvorens zo’n gesprek aan te gaan, meer wilden weten over waaruit dat falen zou hebben bestaan. Klachtonderdeel d) moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4.8       Nu de klacht (gedeeltelijk) gegrond moet worden verklaard, kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Bij de beslissing daaromtrent houdt zij rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van de betrokkenen en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping voor beide betrokkenen passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkenen bij het samenstellen van de jaarrekening 2012 van [D] op wel drie punten ernstige omissies hebben begaan en er aldus blijk van hebben gegeven onvoldoende deugdelijke oordeelsvorming te hebben gehad en hun werkzaamheden met onvoldoende diepgang te hebben verricht. Anderzijds is meegewogen dat beide betrokkenen niet eerder tuchtrechtelijk zijn veroordeeld.

4.9        Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in de onderdelen a) en b) gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       legt ter zake aan elk van de betrokkenen op de maatregel van berisping;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkenen daarin zijn of waren ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkenen, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klagers betaalde griffierecht van € 70,-- (zeventig euro) aan klagers vergoeden.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden), mr. drs. J.B. Backhuijs RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klagers en/of betrokkenen dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.