ECLI:NL:TACAKN:2015:75 Accountantskamer Zwolle 15/258 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:75
Datum uitspraak: 03-07-2015
Datum publicatie: 03-07-2015
Zaaknummer(s): 15/258 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht over schending objectiviteit / belangentegenstelling wegens overschrijding van de driejaarstermijn uit artikel 22 Wtra niet-ontvankelijk.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/258 Wtra AK van 3 juli 2015 van

            de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

X B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. J.-J.H. Budé,

t e g e n

mr. drs. Y RV ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. drs. T.L. Cieremans.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 4 februari 2015 ingekomen klaagschrift van 3 februari 2014 (de Accountantskamer leest: 3 februari 2015), met bijlagen;

-        het op 25 februari 2015 ingekomen verweerschrift van 24 februari 2015, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 1 juni 2015, waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klaagster ‑ haar raadsvrouw mevrouw mr. J.H. Smits (die haar kantoorgenoot mr. J.-J.H. Budé vervangt) en ‑ aan de zijde van betrokkene - mr. drs. Y RA RV in persoon, bijgestaan door mr. drs. T.L. Cieremans, advocaat te Rotterdam, en mr. drs. [A], directeur van betrokkenes maatschap [B].

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten en toegelicht (aan de hand van pleitnota’s, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van het NIVRA (thans van de Nba) en is als openbaar accountant verbonden aan [B] te [plaats3]. Betrokkene heeft in de periode van 2001 tot en met 2008, telkens ingevolge afzonderlijke opdrachten van [C] Financieel Adviesbureau (de vaste adviseur van de familie [D], hierna: [C]), advieswerkzaamheden verricht ten behoeve van (leden van) de familie [D], onder wie [E].

2.2       Klaagster is een vennootschap van [E].

2.3       Betrokkene heeft in 2009 (wederom via [C]) fiscale adviezen verstrekt aan [F] (de zus van [E]) aangaande een herinvesteringsreserve in de IB-sfeer en de mogelijke participatie door [E] in een door [F] te starten franchisevestiging van [G]. Betrokkene heeft in dit verband in 2009 twee besprekingen gehouden, waarbij [E] en [F] aanwezig waren. Het laatste van die gesprekken heeft in juli 2009 plaatsgevonden.

2.4       Bij e-mail van 1 november 2010 heeft betrokkene nog een in 2009 opgestelde conceptovereenkomst (met bijlage) over die samenwerking tussen [F] en klaagster aan [E] gezonden, met als begeleidende tekst:

“Deze overeenkomsten heb jij wellicht nooit ontvangen. ze zijn niet uitonderhandeld kennelijk en niet getekend. Overigens lijkt me afbouw/afkoop uiteindelijk de goede oplossing tussen de prijzen die jij passend vindt en die [F] passend vindt.

Ben vandaag na 1815 weer mobiel bereikbaar”

2.5       Op 13 november 2014 heeft betrokkene in een e-mail aan de advocaat van [E] en klaagster, mr. J.-J.H. Budé, het volgende geschreven:

“Geachte heer Budé,

Onze cliënte is mevrouw [F], de zus van uw cliënt en niet uw cliënt zelf. Wij mogen derden geen informatie verstrekken over cliëntrelaties. Dit op grond van de voor ons geldende beroepsregelgeving en van toepassing zijnde algemene voorwaarden, waarin onder meer geheimhoudingsbepalingen zijn opgenomen. Het spijt ons u niet anders te kunnen berichten.

Met vriendelijke groet,

Y”.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster de fundamentele beginselen ‘integriteit’, ‘objectiviteit’, ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ en ‘professioneel gedrag’ als bedoeld in artikel A-100.4, respectievelijk onder a., b., c. en e., van de Verordening Gedragscode (RA’s) geschonden.

3.2       Ten grondslag aan de namens klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klaagster gegeven toelichting, de verwijten dat betrokkene:

a.      [E] nimmer duidelijk heeft gemaakt dat betrokkene de belangen van [F] is gaan behartigen;

b.     geen waarborgen heeft getroffen met betrekking tot een belangentegenstelling en

c.      onjuist en ten nadele van [E] heeft geadviseerd omtrent de herinvesteringsreserve.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen, onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Namens betrokkene is primair een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht wegens overschrijding van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Wtra.

4.2.1    Namens klaagster is hiertegen aangevoerd dat het klaagster nooit eerder dan bij de hiervoor onder 2.5 gememoreerde e-mail van betrokkene duidelijk is gemaakt dat betrokkene klaagsters belangen niet meer behartigde, maar (nog wel) die van [F].

4.2.2    Artikel 22, eerste lid, van de Wtra luidt sinds 1 januari 2014, voor zover hier van belang, dat een ieder bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Wab door een accountant, binnen drie jaar nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten  in strijd is met het bij of krachtens de Wab bepaalde of met de goede uitoefening van het accountantsberoep, door middel van een klaagschrift een klacht kan indienen bij de Accountantskamer. Dit betekent dat een potentiële klager vanaf het moment dat hij bewust wordt of redelijkerwijs bewust had moeten zijn dat het feitelijk handelen of nalaten in strijd is met de voor de accountant geldende wet- en regelgeving of met de goede uitoefening van het accountantsberoep, niet meer dan drie jaar de tijd heeft om de klacht aanhangig te maken.

4.2.3      Het staat vast dat het klaagschrift op 4 februari 2015 bij de Accountantskamer is ingekomen. Dit betekent dat moet worden nagegaan of reeds vóór 4 februari 2012 sprake was van een zodanig bewustzijn bij klaagster van zodanige feiten dat daarop een vermoeden in de zin van artikel 22 van de Wtra gebaseerd kon worden, dan wel dat toen redelijkerwijs sprake kon zijn van een zodanig bewustzijn, en of de klacht is aan te merken als een (nadere) concretisering van dat vermoeden.

4.2.4    Nog daargelaten dat de klacht niet erg duidelijk is en slechts summier is onderbouwd (de adviezen van betrokkene waarop in het derde klachtonderdeel wordt gedoeld zijn niet overgelegd), niet kan worden ontkomen aan het oordeel dat het klaagster tenminste op 1 november 2010 duidelijk was, althans duidelijk had moeten zijn, dat betrokkene een andere rol heeft gehad dan die van ‘alleen’ adviseur van [E] en/of klaagster. Immers, gelet op het verweer van betrokkene dat hij handelde in opdracht van [C], die optrad als adviseur van de familie [D] en aldus van zowel [E] als [F], moet het [E] ‑ en daarmee klaagster ‑ reeds in 2009 wel duidelijk zijn geweest in welke rol betrokkene destijds optrad. Bovendien werd klaagster door middel van de hiervoor bij 2.4 vermelde e-mail van 1 november 2010 van betrokkene aan [E] nog weer eens herinnerd aan de rol van betrokkene bij diens handelen in 2009.

4.2.5    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat vóór 4 februari 2012 sprake was van constatering van zodanige feiten dat daarop een vermoeden in de zin van artikel 22 van de Wtra gebaseerd kon worden, dan wel dat toen redelijkerwijs sprake had kunnen zijn van een zodanige constatering door klaagster, zodat de op 4 februari 2015 ingekomen klacht, die is aan te merken als een (nadere) concretisering van dat vermoeden, in al haar onderdelen niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.3       Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden), mr. drs. J.B. Backhuijs RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.