ECLI:NL:TACAKN:2015:68 Accountantskamer Zwolle 14/3134 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:68
Datum uitspraak: 01-06-2015
Datum publicatie: 01-06-2015
Zaaknummer(s): 14/3134 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen accountant die bij de samenstelling van de jaarrekening twee leningovereenkomsten onjuist heeft verwerkt, heeft nagelaten een ‘compte jointe’-overeenkomst, inhoudende een garantiestelling ten behoeve van een derde onjuist heeft verwerkt en daarover de minderheidsaandeelhouders van de vennootschap onjuist heeft voorgelicht. Klacht is ongegrond omdat niet is komen vast te staan dat betrokkene kennis had dan wel had moeten hebben van die overeenkomsten dan wel de in dit geval van de leiding van de vennootschap verkregen inlichtingen niet voor aannemelijk mocht houden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/3134 Wtra AK van 1 juni 2015 van

1.             X1 B.V. te [plaats1],

                vertegenwoordigd door [A],

2.             X2 B.V. te [plaats2],

                vertegenwoordigd door [B],

3.             X3 B.V. te [plaats3],

                vertegenwoordigd door [C] en [D],

4.             X4 te [plaats4],

                vertegenwoordigd door [C],

K L A A G S T E R S ,

t e g e n

Y RC ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats5],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. N.E.N. de Louwere.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 15 december 2014 ingekomen klaagschrift van 10 december 2014 met bijlagen;

-        de op 8 januari 2015 ingekomen brief van 7 januari 2015 van klaagsters met drie bijlagen;

-        de op 14 januari 2015 nader van klaagsters ontvangen bijlagen;

-        het op 23 maart 2015 ingekomen verweerschrift met bijlagen;

-        de op 9 april 2015 ingekomen brief van 8 april 2015 van klaagster met drie bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 20 april 2015. Bij de aanvang van de mondelinge behandeling te 13.00 uur is verschenen betrokkene, bijgestaan door mr. N.E.N. de Louwere, advocaat te Waalre. Namens klaagsters is ondanks kennisgeving vooraf, niemand verschenen. Bij telefonische navraag door de secretaris naar het niet verschijnen ter zitting, is namens klaagsters medegedeeld dat zij in de veronderstelling verkeren te zijn opgeroepen voor 15.30 uur. Aan de hand van het dossier is vastgesteld dat klaagsters tegen 13.00 uur zijn opgeroepen. De Accountantskamer heeft daarop beslist de mondelinge behandeling van de tuchtklacht niet aan te houden tot het tijdstip van 15.30 uur en daarmee aan te vangen.

1.3       Betrokkene heeft daarop zijn standpunt doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

1.4       Nadat betrokkene de gelegenheid heeft gekregen het laatst het woord te voeren als bedoeld in lid 2 van artikel 32 Wtra heeft de Accountantskamer het onderzoek ter zitting kortstondig geschorst teneinde zich te beraden over het al dan niet aan klaagsters bieden van een gelegenheid tot schriftelijke reactie op hetgeen door en namens betrokkene ter zitting naar voren is gebracht. Na hervatting van de mondelinge behandeling is namens klaagsters [C] verschenen. Vervolgens is door de Accountantskamer medegedeeld dat zij geen reden ziet klaagsters voormelde gelegenheid te bieden en is daarop het onderzoek ter zitting gesloten. Het daarop namens klaagsters gedane verzoek alsnog de pleitaantekeningen te mogen voordragen, althans die aantekeningen te mogen overleggen, is door de Accountantskamer afgewezen.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is als openbaar accountant verbonden aan accountantskantoor [E] Accountants te [plaats5] (hierna: [E]).

2.2       [E] heeft - in de persoon van betrokkene - bij de jaarrekeningen 2008 tot en met 2012 van de besloten vennootschap [F] B.V. (hierna: [F]) steeds een samenstellingsverklaring afgegeven.

2.3       [F] hield alle aandelen in de besloten vennootschap [G] B.V. (hierna: [G]), die op haar beurt alle aandelen hield in klaagster sub 4. (hierna samen: de [F] Groep). Deze groep houdt zich bezig met de exploitatie van verzekeringsportefeuilles. De aandelen in [F] werden gehouden door klaagster sub 1. (20%), klaagster sub 2. (20%) en de besloten vennootschap [H] B.V. (60%). Alle aandelen in [H] B.V. (hierna: [H]) worden gehouden door [I] (hierna: [I]), die tevens de directie voerde over de [F] Groep.

2.4       [E] heeft - in de persoon van betrokkene - bij de jaarrekeningen 2007 tot en met 2011 van [H] steeds een samenstellingsverklaring afgegeven.

2.5       In 1997 heeft [G] aan de ING Bank in verband met een kredietfaciliteit aan [G] en klaagster sub 4. een recht van hypotheek verstrekt op een toentertijd in [plaats4] te stichten bedrijfspand. Zowel die kredietfaciliteit als dat hypotheekrecht is in de jaarrekeningen 2008 en volgende vermeld. Op 4 april 2006 is namens [F], [G], klaagster sub 4. en [H] een offerte van de ING Bank geaccepteerd. Die offerte strekte tot uitbreiding van de kredietfaciliteit van klaagster sub 4., onder hoofdelijke aansprakelijkheid van de [F] Groep en [H], die tezamen als kredietnemer zijn aangemerkt. Deze ‘compte jointe’-overeenkomst is als zodanig niet in de jaarrekeningen 2006 van de vennootschappen van de [F] Groep vermeld noch nadien in opvolgende jaarrekeningen vermeld. Een hoofdelijke verbondenheid aangaande [H] onder deze faciliteit blijkt uit deze jaarrekeningen evenmin.

2.6       Tijdens de samenstellingswerkzaamheden betreffende de jaarcijfers 2010 van [F], uitgevoerd eind februari 2011 / begin maart 2011, is betrokkene gestuit op een bankafschrift van [F] waarin een overboeking d.d. 1 februari 2010 ten gunste van [F] was opgenomen ten bedrage van € 50.000,-, afkomstig van [J] Holding B.V. te [plaats6] (hierna: [J]), onder vermelding van “lening 5 jr, 8*”. Op een ander bankafschrift van [F] was een overboeking d.d. 4 februari 2010 ad € 50.000,- opgenomen ten gunste van [F], afkomstig van de heer en mevrouw [K] te [plaats6] (hierna: [K]), onder vermelding van “investeringslening *zie contract*”. Betrokkene heeft daarover bij [I] navraag gedaan. Betrokkene heeft daarop die boekingen verwerkt als een aflossing van de schuld van [I] aan [H], die op haar beurt het bedrag heeft afgeboekt als aflossing op haar schuld aan [F]. [I] heeft bij jaarrekeningen 2010 van zowel [F] als [H] een bevestiging gegeven.

2.7       Per 29 mei 2013 heeft klaagster sub 3. (destijds [L] Holding genaamd) alle aandelen in [F] overgenomen van [H] en van klaagsters sub 1. en 2. Klaagster sub 3. is in dat overnametraject bijgestaan door een eigen accountant/adviseur, die in dat verband een overnamebalans heeft opgesteld en supervisie heeft gehouden over het uitgevoerde ‘due diligence’ onderzoek. Tijdens dat onderzoek heeft betrokkene aan klaagster sub 3. inzage gegeven in de door zijn kantoor gevormde dossiers aangaande de [F] Groep.

2.8       Per brief van 21 juni 2013 is, onder verwijzing naar daartoe gesloten leningovereenkomsten en met een beroep op de overdracht van de aandelen in [F], namens [J] en [K] jegens [F] aanspraak gemaakt op onmiddellijke terugbetaling van de door hen uitgeleende hoofdsommen van € 50.000,- met aangegroeide rente.

2.9       Per e-mailbericht van 24 juni 2013 heeft [I] de leningovereenkomsten tussen [F] en [J] respectievelijk [K] aan betrokkene toegezonden, zulks in verband met een bespreking later die dag over voormelde terugvordering. Betrokkene is bij die bespreking tussen [I] en klaagster sub 3. aanwezig geweest. Tijdens die bespreking is overeengekomen dat de verkoop van de zogeheten botenportefeuille door [F] aan [I] - gesteld op een waarde van € 65.000,- - wordt ontbonden.

2.10     De ING Bank heeft in de loop van 2013 jegens de [F] Groep aanspraak gemaakt op terugbetaling van € 395.909,41 exclusief lopende rente in verband met de hiervoor onder 2.5 genoemde kredietovereenkomst.

2.11     Per brief van 4 november 2014 heeft klaagster sub 3. [E] aansprakelijk gesteld voor de volgens haar geleden schade ter grootte van minimaal € 245.000,-, veroorzaakt doordat na de overname van de aandelen in [F] zich twee schuldeisers van [F], te weten [J] en [K], hebben gemeld, die een vordering hadden van € 103.332,- en voorts doordat de [F] Groep mede hoofdelijk aansprakelijk bleek voor een schuld van [H] aan de ING Bank. Deze verplichtingen bleken niet uit de jaarrekening 2012 en zijn evenmin anderszins aan haar medegedeeld, terwijl betrokkene daarvan wel op de hoogte was, dan wel had moeten zijn, aldus klaagster sub 3.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagsters gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagsters ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift, de volgende verwijten:

a.         Betrokkene heeft de leningen van [J] en [K] van in totaal € 100.000,- met rente, onjuist verwerkt in de jaarcijfers 2012 van [F];

b.         Betrokkene heeft in de jaarcijfers 2012 van [F] een ‘compte jointe’ overeenkomst 4 april 2006, inhoudende een garantiestelling ten behoeve van een derde ([H]) onjuist verwerkt, nu die vermeld had moeten worden onder de niet uit de balans blijkende verplichtingen;

c.         Betrokkene heeft de twee minderheidsaandeelhouders van [F], te weten X1 en X2, onvoldoende voorgelicht over de leningen van [J] en [K] en de garantiestelling ten behoeve van [H].

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagsters is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Met klachtonderdeel a. verwijten klaagsters betrokkene dat deze de leningen van [J] en [K] aan [F] onjuist heeft verwerkt door deze ten onrechte te verrekenen met een vordering op de toenmalige aandeelhouder [H] en directeur [I].

4.4.1    Betrokkene heeft ter afwering van dit verwijt aangevoerd dat hij bij de samenstelling van de jaarcijfers van 2010 op de overboekingen van in totaal € 100.000,- is gestuit, dat hij daarover bij de boekhoudster van [F] en [I] navraag heeft gedaan, dat [I] hem heeft medegedeeld dat twee buurtgenoten hem in privé geld hebben geleend om zijn schuld in rekening-courant aan [H] te kunnen verlagen en daarmee de liquiditeitsproblemen van de [F] Groep op te lossen. Hoewel betrokkene meermalen om geldleningovereenkomsten heeft gevraagd, heeft hij deze niet gekregen. Door [I] is hem steeds verteld dat deze er niet waren. Nu deze overboekingen pasten bij de voordien meermalen door betrokkene tegenover [I] geuite noodzaak tot reductie van de schuld in rekening-courant van [H] aan [F], er sprake was van een liquiditeitsprobleem bij [F] en betrokkene geen aanleiding had om aan de mededelingen van [I] te twijfelen, behoefde hij in het kader van de samenstelopdracht dienaangaande geen verdere werkzaamheden te verrichten, aldus betrokkene. Pas op 24 juni 2013 heeft [I] via een e-mailbericht de geldleningovereenkomsten aan betrokkene ter beschikking gesteld. Eerst op dat moment heeft betrokkene kunnen constateren dat [I] hem onjuist heeft voorgelicht, met als gevolg dat de administratie van [F] niet klopte en dat de samengestelde jaarrekeningen vanaf 2010 een onjuistheid hebben bevat.

4.4.2    Voor de beoordeling van dit klachtonderdeel is van belang dat het doel van een samenstellingsopdracht, gelet op artikel 4 van de NVCOS 4410, is het verzamelen, verwerken, rubriceren en samenvatten van financiële informatie. De verantwoordelijkheid van de accountant bij een samenstellingsopdracht voor de juistheid en volledigheid van de door hem samengestelde financiële informatie is beperkt. Zijn werkzaamheden zijn er niet op gericht en stellen de accountant niet in staat enige zekerheid omtrent de getrouwheid van een financieel overzicht te verschaffen. Dat betekent niet dat de accountant geen enkele verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de juistheid van de door hem verwerkte financiële informatie, aangezien de accountant verplicht is de werkzaamheden met professionele deskundigheid en zorgvuldigheid uit te voeren. Wanneer de accountant constateert dat de hem verstrekte gegevens onjuist, onvolledig of anderszins onbevredigend zijn, mag hij deze gegevens niet zonder meer verwerken, aldus artikel 14 van de NVCOS 4410, en dient hij te overwegen om de in artikel 13 NVCOS 4410 genoemde werkzaamheden alsnog uit te voeren. In artikel 13 NVCOS 4410 noch elders in deze standaard zijn voorschriften gegeven over de aard en diepgang van die aanvullende werkzaamheden en wordt evenmin een eenduidige maatstaf gegeven aan de hand waarvan de accountant moet bepalen of de (nader) verkregen of vergaarde informatie en/of ontvangen toelichting voor voldoende aannemelijk kan worden gehouden. Een en ander betekent dat een accountant in zo’n situatie een zekere mate van ruimte en vrijheid [1] toekomt, die haar grens vindt in de (overige) beroeps- en gedragsregels, waaraan de accountant gebonden is. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan (een samenstel van) gegevens die/dat (al dan niet in onderlinge samenhang bezien) door de gebruiker van de jaarrekening als misleidend (kan) kunnen worden ervaren.

4.4.3    Tegen deze achtergrond moet worden geoordeeld dat klaagsters niet voldoende gemotiveerd hebben betoogd dat en waarom betrokkene niet had mogen volstaan met de door hem geschetste navraag en de door hem verkregen toelichting en daarna nogmaals had  moeten constateren dat de aan hem ter beschikking staande gegevens zodanig onjuist, onvolledig of onbevredigend waren en/of afwijkingen van materieel belang inhielden, als bedoeld in artikel 14 en artikel 16 NVCOS 4410 dat deze niet hadden mogen vermeld of verwerkt in de hier aan de orde zijnde jaarrekeningen. Gelet op het uitvoerige en gemotiveerde verweer van betrokkene hebben klaagsters dan ook onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie (kunnen) rechtvaardigen dat betrokkene in dit concrete geval de door hem verkregen toelichting niet (alsnog) als aannemelijk mocht aanvaarden en niet tot het afgeven van zijn samenstellingsverklaringen had mogen komen.

4.4.4    Voormeld gemis aan onderbouwing klemt te meer nu vaststaat dat [I] als directeur van [F] bij de door betrokkene samengestelde jaarrekening 2010 van [F] - waarin die leningen niet waren verwerkt - een bevestiging heeft gegeven. 

4.4.5    De door klaagsters ingebrachte schriftelijke verklaring van [I] d.d. 9 april 2015 kan aan het voorgaande niet afdoen. In die verklaring stelt [I] zeker te weten dat betrokkene van meet af aan op de hoogte is geweest van het bestaan van de leningovereenkomsten, waarvoor deze waren bedoeld en dat deze door [F] waren gesloten. In die verklaring laat [I] echter in het midden waarom deze leningovereenkomsten door klaagster sub 3. noch in de administratie van [F] noch in de dossiers van betrokkene zijn aangetroffen, en laat hij voorts onverklaard waarom hij de jaarrekeningen 2010 en volgende, waarin die leningen niet waren verwerkt, als juist en volledig heeft bevestigd. Tot slot heeft [I] geen aandacht besteed aan het gegeven dat en waarom hij per e-mailbericht van 24 juni 2013 de leningovereenkomsten aan betrokkene heeft toegezonden. Aan deze verklaring van [I] kan dan ook niet die betekenis worden toegekend, die klaagsters daaraan gehecht willen zien.

4.4.6    Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel a. ongegrond. 

4.5       Wat betreft klachtonderdeel b., waarmee betrokkene wordt verweten de ‘compte jointe’-overeenkomst van 4 april 2006 onjuist in de jaarrekeningen van [F] te hebben verwerkt, geldt het volgende.

4.5.1    Betrokkene heeft ter afwering van dit verwijt aangevoerd dat hij alleen heeft beschikt over de stukken in verband met de hypothecaire geldlening bij de ING Bank, dat aan hem de ‘compte jointe’-overeenkomst d.d. 4 april 2006 nimmer ter hand is gesteld of medegedeeld en dat deze overeenkomst ook niet tot uiting kwam in de door de voorgaande accountant samengestelde jaarrekening 2006 van [F], zodat hij op basis van de jaarcijfers evenmin op de hoogte was van een dergelijke overeenkomst. Betrokkene heeft voorts naar voren gebracht dat, afgezien van de hypothecaire geldlening, de bankrekeningen van de [F] Groep bij de ING Bank in de regel een positief saldo vertoonden en hij daarom ook geen aanwijzingen had voor een ‘compte jointe’-overeenkomst tussen de [F] Groep en [H]. Betrokkene heeft er voorts op gewezen dat [I] zonder voorbehoud bevestigingen bij de jaarcijfers heeft getekend, terwijl die overeenkomst kennelijk evenmin aan het licht is gekomen bij de werkzaamheden, leidend tot de overnamebalans, dan wel bij de werkzaamheden in het kader van het verrichte ‘due diligence’-onderzoek. Ook hier geldt dat [I] hem niet goed heeft geïnformeerd, terwijl betrokkene het bestaan van de ‘compte jointe’-overeenkomst niet heeft hoeven verwachten, aldus betrokkene.

4.5.2    De Accountantskamer stelt vast dat hetgeen in de jaarrekeningen van [F], [G] en klaagster sub 4. is vermeld, betrokkene niet al aanleiding had moeten geven om uit te gaan van het bestaan van een ‘compte jointe’-overeenkomst met ook [H]. Voorts is gesteld noch gebleken dat aan betrokkene op enig moment die overeenkomst van 4 april 2006 ter hand is gesteld of dat hij die overeenkomst uit ander hoofde al had moeten kennen.

4.5.3    Klaagsters hebben ook niet uiteengezet dat en waarom betrokkene had moeten uitgaan van het bestaan van de ‘compte jointe’-overeenkomst met ook [H] dan wel dat en waarom betrokkene deze overeenkomst had moeten kennen. In dat verband is van belang dat klaagsters geen andere feiten en omstandigheden hebben aangevoerd waaruit kan volgen dat betrokkene al eerder aanwijzingen had voor de - naderhand gebleken - verbondenheid van de [F] Groep voor een eventuele schuld van [H].

4.5.4    De conclusie moet dan ook zijn dat klaagsters, hoewel dat, gelet op wat hiervoor onder 4.3 is overwogen, wel op hun weg had gelegen, hebben nagelaten hun verwijt van een deugdelijke onderbouwing te voorzien, terwijl betrokkene dat aan hem gemaakte verwijt gemotiveerd heeft weersproken. Er zijn daardoor geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan volgen dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het door klaagsters aan hem verweten gedrag.

4.5.5    Het voorgaande betekent dat ook klachtonderdeel b. ongegrond is.

4.6       Uit wat hiervoor aangaande de klachtonderdelen a. en b. is overwogen, volgt dat het in klachtonderdeel c. vervatte verwijt dat betrokkene klaagsters sub 1. en sub 2. als toenmalige aandeelhouders in [F] onvoldoende heeft voorgelicht over de leningovereenkomsten en de ‘compte jointe’-overeenkomst eveneens zonder grond is. Dit onderdeel van de klacht deelt daarom het lot van klachtonderdelen a. en b.

4.7       De conclusie is dan ook dat de klacht - in al haar onderdelen - ongegrond dient te worden verklaard.

4.8        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en P. van de Streek AA en Th.A. Verkade RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klaagsters en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Ook wel te duiden als ‘professional judgement’, te baseren op vak- en dossierkennis, ervaring en intuïtie.