ECLI:NL:TACAKN:2015:52 Accountantskamer Zwolle 14/2812 en 14/2813 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:52
Datum uitspraak: 20-04-2015
Datum publicatie: 20-04-2015
Zaaknummer(s): 14/2812 en 14/2813 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   Toetsing na eerder onderzoek onderzoek door College Kwaliteitsonderzoek. Uitkomst is weer dat praktijk niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Bevindingen toetsers niet betwist. Berisping omdat betrokkenen hebben verklaard dat zij uitsluitend nog samenstelopdrachten zullen verrichten en nauw zullen samenwerken met een ander kantoor.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met nummers 14/2812 en 14/2813 Wtra AK van 20 april 2015 van

de NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

gevestigd te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouwen: mr. M.L. Batting en mr. J.A. Nijland,

t e g e n

1. Y1 ,

registeraccountant,

2. Y2 ,

accountant-administratieconsulent,

beiden kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E N .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft  kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder het op 10 november 2014 ingekomen klaagschrift van 7 november 2014 met bijlagen. Betrokkenen hebben geen verweerschrift ingediend.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 6 februari 2015, waar zijn verschenen namens klaagster haar raadsvrouwen mr. M.L. Batting en mr. J.A. Nijland, advocaten te Den Haag, vergezeld van G.J.A.H van der Wielen AA, adviseur van de Raad voor Toezicht, voorheen van de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: Raad), en betrokkenen in persoon.

1.3       Klaagster en betrokkenen hebben op deze zitting, mede aan de hand van pleitnotities, hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht alsmede doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Y1 RA (hierna: [Y1]) is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van het NIVRA (vanaf [datum] het register van de Nba) en werkzaam als openbaar registeraccountant bij [A] Accountants te [plaats].

2.2       Y2 AA (hierna: [Y2]) is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA (vanaf [datum] het register van de Nba) en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent bij hetzelfde kantoor.

2.3       Bij brief van 18 mei 2009 heeft het College Kwaliteitsonderzoek (hierna: CKO) in opdracht van het NIVRA meegedeeld dat de praktijk van betrokkenen in 2009 zal worden getoetst.

2.4       Betrokkenen hebben bij brief van 8 juni 2009 verzocht om uitstel van de toetsing vanwege de herziening van het kwaliteitsstelsel van hun praktijk. Het CKO heeft de praktijk bij brief van 11 juni 2009 vrijstelling van toetsing verleend voor een jaar.

2.5       Bij brief van 16 februari 2010 heeft het CKO betrokkenen meegedeeld dat de toetsing zal plaatsvinden op 30 juni 2010. Betrokkenen hebben bij brief van 15 juni 2010 opnieuw om uitstel van de toetsing verzocht, om reden dat zij van plan waren het kwaliteitsstelsel van een ander kantoor bij hun kantoor te implementeren.

2.6       Bij brief van 25 juni 2010 heeft het CKO bericht dat de toetsing geen doorgang zal vinden, maar dat de praktijk zal worden bezocht voor overleg over de status en acties van het kantoor. Bij brief van 28 juli 2010 heeft het CKO nogmaals uitstel van de toetsing verleend en meegedeeld dat eind 2010 een onderzoeker de praktijk zal bezoeken.

2.7       Op 8 december 2010 heeft een onderzoeker de praktijk bezocht. Bij e-mail van 18 december 2010 heeft deze onderzoeker naar aanleiding van dit bezoek onder meer het volgende aan betrokkenen bericht:

“De heer [Y1] RA heeft begin december 2010 mij telefonisch aangegeven in een strafklacht verwikkeld te zijn en vroeg mij wat de gedragslijn van het NIVRA is in dit soort gevallen. Na afloop van mijn bezoek bij uw kantoor heb ik laten vaststellen dat in de monitoringvragenlijst 2010 bij vraag 9.2 van dit feit geen melding is gemaakt. de lijst is gefixeerd op 2 april 2010. U hebt daarmee de monitoringvragenlijst niet naar waarheid ingevuld.

Op uw verzoek heb ik nagevraagd wat het NIVRA doet in dit soort situaties. (…).

Tijdens mijn bezoek heb ik met de heer [Y2], aan de hand van onze bespreking en een beperkt dossierreview, doorgenomen wat er binnen uw kantoor moet gebeuren cq waar u aan moet voldoen om te komen tot een positief oordeel tijdens een CKO-toetsing. De heer [Y2] heeft hiervan notitie gemaakt. Uit de quickscan blijkt dat er op basis van hetgeen nu voorhanden is geen positief oordeel gegeven kan worden.

Met u zijn de volgende afspraken gemaakt: u gaat werken aan verbetering van de geconstateerde tekortkomingen. Bij de toetsing gaan wij ons richten op opdrachten 2010, welke vanaf 1 januari 2011 gereed zijn gekomen. Er zijn binnen uw kantoor echter (vergaande) fusieplannen. Omdat de toetsing om deze reden in het verleden reeds enige malen is uitgesteld zijn wij nog één maal bereid u een beperkt uitstel te geven. Daarover spreken wij bij deze af dat als de voorgenomen fusie (met een kantoor dat SRA-lid is of door CKO of AFM voldoende is getoetst) op 1 april 2011 een feit is, het aangekondigde kwaliteitsonderzoek kan komen te vervallen. Zo niet dan volgt een kwaliteitsonderzoek uiterlijk in mei 2011.”

2.8       Op 5 juli 2011 heeft het kwaliteitsonderzoek plaatsgevonden. Het concept verslag van de toetsing is bij e-mail van 9 augustus 2011 aan [Y2] gezonden. Bij e-mails van 16 augustus 2011 en 1 september 2011 heeft [Y2] meegedeeld dat zowel hij als [Y1] zich kunnen vinden in het conceptverslag.

2.9       Bij brief van 4 oktober 2011 heeft het CKO het definitieve toetsingsverslag aan [Y2] gezonden. Het CKO is tot het oordeel gekomen dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing in opzet en werking niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en de aanbevelingen van de toetsers overgenomen. Tevens wordt [Y2] verzocht schriftelijk te reageren op de aanbevelingen, teneinde een besluit te kunnen nemen over het al dan niet uitvoeren van een vervolgonderzoek.

2.10     [Y2] heeft bij brief van 7 november 2011 gereageerd op de aanbevelingen van de toetsers. Naar aanleiding van deze reactie heeft het CKO bij brieven van 16 december 2011 en 5 september 2012 meegedeeld dat in het vierde kwartaal van 2012 een vervolgonderzoek zal worden uitgevoerd.

2.11     Bij brief van 1 november 2012 heeft [Y2] verzocht om uitstel van het vervolgonderzoek. Bij brief van 9 januari 2013 heeft het CKO meegedeeld dat het vervolgonderzoek wordt geannuleerd en dat het dossier wordt overgedragen aan de Raad met het advies een nieuwe toetsing uit te voeren.

2.12     Op 10 oktober 2013 heeft een toetsing van de praktijk van betrokkenen plaatsgevonden. Bij e-mail van 15 oktober 2013 heeft de Raad het concept verslag aan [Y2] gezonden.

2.13     [Y2] heeft, mede namens [Y1], bij e-mail van 1 november 2013 een reactie gegeven op het toetsingsverslag, inhoudende:

“Wij kunnen ons vinden in de gedane constateringen en zijn ons bewust van de tekortkomingen. Zoals aangegeven tijdens de toetsing zijn wij in 2012 benaderd door een andere partij om te komen tot een fusie. Het was de bedoeling om na de fusie het kwaliteitsbeheersingssysteem gezamenlijk ter hand te nemen, hierbij rekening houdende met de aanbevelingen uit het onderzoek uit eind 2010. Begin 2013 is de andere partij, als gevolg van interne onenigheid, afgehaakt. Na het afhaken van deze partij hebben wij nog kort gesproken met [B] om te bezien of wij in hun organisatie zouden kunnen opgaan, mede gelet op de reeds bestaande samenwerking. Dit bleek niet de voorkeur te hebben van [B] en derhalve hebben wij besloten om zelfstandig te blijven en de reeds bestaande samenwerking met [B] voort te zetten. Gevolg van deze beslissing is echter wel dat wij ons kwaliteitsbeheersingssysteem zelfstandig op orde moeten brengen. Hiertoe zijn diverse overleggen met [B] geweest en dit heeft er toe geleid dat wij nu druk bezig zijn met de implementatie van Caseware en een nieuw handboek en ons ook laten ondersteunen hierin door [B]. E.e.a. is ruimschoots verwoord in uw recapitulatie.

Met [B] hebben wij in de tweede helft van november een afspraak gemaakt om de uitkomsten en aanbevelingen vanuit de toetsing door te spreken en te bezien welke (intensievere) rol zij hierin kunnen vervullen.”

2.14     De Raad heeft bij brief van 4 november 2013 aan [Y2] het definitieve toetsingsverslag toegezonden. Bij brief van 17 januari 2014 heeft de Raad het eindoordeel van de toetsing toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. De Raad heeft in die brief tevens meegedeeld klaagster te zullen adviseren zijn bevindingen in de vorm van een klacht aan de tuchtrechter voor te leggen.

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt, zo begrijpt de Accountantskamer, in dat bij de toetsing op 10 oktober 2013 is geconstateerd dat betrokkenen hebben gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid en met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-130 en A-150 van de Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC), omdat de accountantspraktijk van betrokkenen niet beschikte over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen.

3.2       In het bijzonder wordt betrokkenen verweten dat bij de samenstellingsopdrachten die onder verantwoordelijkheid van [Y1] zijn uitgevoerd, sprake is van tekortkomingen in:

a)     aanvaarding en continuering van de opdrachten;

b)     planning van de werkzaamheden;

c)     de uitvoering en documentatie van de werkzaamheden;

d)     afwerking en rapportering;

en dat bij de (onder verantwoordelijkheid van [Y2] uitgevoerde) beoordelingsopdracht sprake is van tekortkomingen in:

e)     de beoordeling van onafhankelijkheidsaspecten;

f)      aanvaarding en continuering van de opdracht;

g)     planning van de werkzaamheden;

h)     uitvoering van de werkzaamheden;

i)      de afronding van het dossier;

j)      de rapportering;

en dat bij de (eveneens onder verantwoordelijkheid van [Y2] uitgevoerde) vrijwillige controleopdrachten sprake is van tekortkomingen in:

k)     aanvaarding en continuering van de opdrachten;

l)      planning van de werkzaamheden;

m)   uitvoering van de werkzaamheden;

n)     afronding en rapportering.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de registeraccountant, dan wel de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten van [Y1] waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had na 1 januari 2007, worden getoetst aan de sinds deze datum (tot 1 januari 2014) vigerende Verordening Gedragscode RA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

Het handelen en/of nalaten van [Y2] waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 1 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode vigerende Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       In de ten tijde van de toetsing op 10 oktober 2013 geldende wettelijke regels is (kort samengevat) bepaald dat de accountant ervoor zorgt dat de accountantspraktijk  waarbij hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden, beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten, en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wab. Gelet op deze bepaling kan van betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer worden verlangd dat deze steeds zorgt voor een voldoende stelsel van kwaliteitsbeheersing.

4.5       Ten aanzien van de tekortkomingen die klaagster aan de klacht ten grondslag heeft gelegd, geldt het volgende.

4.5.1    Klaagster heeft allereerst aangevoerd dat de toetsers twee samenstellingsopdrachten hebben getoetst ([C] en klantnummer 059) en met betrekking tot beide dossiers concluderen dat de vereiste vastleggingen onvoldoende zijn verricht en dat onvoldoende inzicht is gegeven in de verrichte werkzaamheden, zodat niet is vast te stellen of aan de regelgeving voor het uitvoeren van de samenstellingsopdrachten is voldaan. De toetsers hebben geconstateerd dat in het dossier [C] over 2012 geen vastleggingen zijn aangetroffen over de voortzetting van de opdracht, terwijl uit de opdrachtbevestiging blijkt dat het om een doorlopende opdracht daterend uit 2008 gaat. De toetsers hebben voorts vastgesteld dat is nagelaten de werkzaamheden zodanig te plannen dat de opdracht doeltreffend kan worden uitgevoerd. In de dossiers zijn geen bedrijfsbeschrijvingen aangetroffen en zijn geen planningsdocumenten aanwezig waarin de vereiste werkzaamheden worden opgesomd. Daarnaast is in de dossiers onvoldoende zichtbaar  welke werkzaamheden zijn uitgevoerd. Hierdoor is voorts onduidelijk of het samengestelde financieel overzicht door de accountant is doorgelezen en of daarbij een afweging is gemaakt dat dit overzicht toereikend van opzet en vrij van onjuistheden van materieel belang lijkt te zijn. Tot slot blijkt uit de bevindingen van de toetsers dat in beide dossiers vastleggingen ontbreken in de vorm van een bevestiging of soortgelijke aantekening waaruit blijkt dat door de leiding van de entiteit aan de accountant een bevestiging is verstrekt waarin zij aangeeft verantwoordelijk te zijn voor de toereikende presentatie en de goedkeuring van het financieel overzicht. In één van de samenstellingsdossiers wordt verwezen naar artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek, terwijl het om de jaarrekening van een vennootschap onder firma gaat.

4.5.1.1 Klaagster heeft voorts aangevoerd dat de toetsers bij de toetsing van een beoordelingsopdracht, met als doel de beoordeling van de jaarrekening van een stichting in de grondexploitatiebranche, hebben geconstateerd dat geen beoordeling van onafhankelijkheidsaspecten in het dossier aanwezig is, zodat uit het dossier niet kan worden opgemaakt of is voldaan aan de regelgeving omtrent onafhankelijkheid, en voorts dat de schriftelijke opdrachtbevestiging in het dossier een opdrachtbevestiging voor een samenstellingsopdracht betreft. Hieruit volgt dat met de opdrachtgever kennelijk onvoldoende overeenstemming, althans duidelijkheid bestaat over de aard van de opdracht. Voorts hebben de toetsers in het dossier geen vastleggingen met betrekking tot de continuering van de opdracht aangetroffen. Daarnaast is bij het bepalen van de werkzaamheden die nodig zijn om de beoordelingsopdracht te kunnen uitvoeren, onvoldoende rekening gehouden met de bepalingen in wet- en regelgeving, omdat er geen bewustzijn is geweest dat een beoordelingsverklaring werd afgegeven, terwijl alleen de werkzaamheden voor een samenstellingsopdracht werden verricht. Bij de uitvoering van de opdracht is nagelaten te handelen conform de standaard voor beoordelingsopdrachten. Uit de bevindingen van de toetsers blijkt daarnaast dat alleen navraag is gedaan naar overlopende posten, maar niet naar gebeurtenissen na de balansdatum, terwijl dit op grond van randnummer 21 van NVCOS 2400 wel vereist is. Voorts hebben de toetsers geconstateerd dat in het dossier niet is gesignaleerd dat de opdrachtgever een kleine organisatie zonder winststreven is en dat de jaarrekening niet is opgesteld met inachtneming van de richtlijnen voor de jaarverslaggeving voor dergelijke organisaties (RjK C1). De toetsers hebben tot slot geen schriftelijke bevestiging bij de jaarrekening, of een besprekingsverslag waaruit blijkt dat de jaarrekening en de aantekeningen met de opdrachtgever zijn besproken, aangetroffen.

4.5.1.2 Klaagster heeft ook aangevoerd dat de toetsers bij de toetsing van twee vrijwillige controledossiers (Automobielbedrijf [D] BV en [D] Vastgoed BV, die beide onderdeel zijn van een holdingstructuur met vijf besloten vennootschappen), tekortkomingen hebben gesignaleerd. Uit de oriënterende vragenlijst blijkt dat in de accountantspraktijk geen procedures worden gebruikt inzake onafhankelijkheid en dat een klokkenluidersregeling, in tegenstelling tot wat in de oriënterende vragenlijst is vermeld, ontbreekt. In de vragenlijst wordt voorts aangegeven dat er geen maatregelen zijn getroffen om naleving van de geheimhoudingsplicht te kunnen waarborgen, terwijl deze maatregelen volgens de toetsers wel getroffen hadden moeten worden. Uit de vragenlijst blijkt voorts dat geen waakzaamheid wordt betracht ten aanzien van de mate waarin honoraria toereikend zijn om de vaktechnisch noodzakelijke werkzaamheden uit te voeren. Daarnaast hebben de toetsers geconstateerd dat vastleggingen met betrekking tot opdrachtcontinuering ontbreken. Evenmin zijn er vastleggingen van overwegingen ten aanzien van de onafhankelijkheid in het kader van de samenloop met financiële dienstverlening aangetroffen. Tevens ontbreekt een schriftelijke opdrachtbevestiging. De toetsers hebben in de dossiers wel een controleplan aangetroffen dat is opgesteld door de groepsaccountant voor de controle van de hele groep. Dit controleplan is een samenvatting van diverse onderliggende documenten die alleen zijn opgenomen in het dossier van de holding en niet in het getoetste dossier. De toetsers hebben daarom de inhoud van het controleplan maar in beperkte mate kunnen toetsen. Uit de bevindingen van de toetsers blijkt voorts dat in het controleplan is afgezien van een vastlegging inzake risico-inschatting met betrekking tot de interne beheersing. Evenmin zijn specifieke vastleggingen aanwezig die betrekking hebben op de onderneming. In het controleplan wordt de materialiteit vastgesteld voor de groep, maar ook verwezen naar enkelvoudige berekeningen per onderneming die niet aanwezig zijn in het dossier. De uitvoeringsmaterialiteit is in het geheel niet aanwezig in het dossier, terwijl die in het kader van de inschatting van de risico’s van een afwijking van materieel belang dient te worden vastgesteld. Voorts blijkt uit de oriënterende vragenlijst dat de praktijk niet over gedragslijnen, procedures of standaarden beschikt om een redelijke mate van zekerheid te verkrijgen dat de assurance-opdrachten worden uitgevoerd in overeenstemming met de regelgeving. Daarnaast blijkt dat er geen werkprogramma’s worden gehanteerd en dat er geen instructies, standaardformulieren en vragenlijsten worden gebruikt ter ondersteuning van het uitvoeren van de opdrachten. Ook blijkt er geen gebruik te worden gemaakt van een afwerkingsmemorandum. Evenmin beschikt het kantoor over toetsingscriteria om te bepalen of een opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling moet plaatsvinden voor afgifte van de rapportage. De toetsers hebben geconstateerd dat ook de uitvoering van de werkzaamheden niet aan de gestelde vereisten voldoet. Uit het controleplan blijkt dat de omzet en de goederenbeweging proceduregericht worden gecontroleerd, maar uit het dossier kan niet worden afgeleid hoe de opzet, het bestaan en de werking van de interne beheersing is bij deze klant. Ook blijkt uit de bevindingen van de toetsers dat een werkprogramma met concrete werkzaamheden en gesignaleerde risico’s ontbreekt. De toetsers constateren voorts dat er twee dossiermappen beschikbaar zijn waarin alle werkzaamheden voor de groep door [A] zijn vastgelegd. De map is voorzien van aantekeningen, maar niet van een werkprogramma. Evenmin is een controlememo per sectie aanwezig. Wel is er een controlememorandum aanwezig waarin een samenvatting wordt gegeven van de verrichte werkzaamheden en de belangrijkste bevindingen en correcties. De afwerking van de risico’s wordt niet apart vastgelegd. Ook hierdoor kan niet worden vastgesteld of er voldoende en geschikte controle-informatie is verkregen over de ingeschatte risico’s van een afwijking van materieel belang. De toetsers hebben tot slot slechts één afwerkingsmemorandum aangetroffen in de getoetste dossiers. Uit de dossiers blijkt niet dat er andere afwegingen of evaluaties zijn gemaakt over de af te geven verklaring. De afrondende documenten in het dossier die afkomstig zijn uit het dossier van de holding zijn te summier. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of wordt beschikt over voldoende afrondende documentatie om de invloed van onderkende en niet-gecorrigeerde  afwijkingen op de controle te evalueren en ook niet of deze controledocumentatie voldoende is om een oordeel te vormen over de financiële overzichten. Daarnaast blijkt volgens de toetsers niet dat de dossiers zijn afgesloten binnen twee maanden na afgifte van de verklaring. Voorts wordt in de oriënterende vragenlijst nog aangegeven dat dossiers niet gedurende ten minste 7 jaar nadat deze zijn afgesloten worden bewaard, terwijl dit wel vereist is.

4.5.2    Betrokkenen hebben de bevindingen van de toetsers als zodanig niet betwist. Door het ontbreken van vastleggingen kan uit een dossier niet worden afgeleid of betrokkenen de werkzaamheden in overeenstemming met de daartoe geldende regels hebben verricht, terwijl (procedures met het oog op) die vastleggingen cruciaal zijn om te waarborgen dat de uitvoering van de verstrekte opdrachten aan de regels voldoet. Het kunnen onderscheiden van een beoordelingsverklaring van een samenstellingsverklaring behoort tot de basiskennis van een accountant. Het niet kunnen maken van dit onderscheid kan grote nadelige gevolgen hebben voor het maatschappelijk verkeer. Door een beoordelingsverklaring af te geven, terwijl alleen de werkzaamheden voor een samenstellingsopdracht zijn verricht, hebben betrokkenen het doel van een beoordelingsopdracht miskend en nagelaten deze conform de Standaard voor beoordelingsopdrachten uit te voeren. Alles overziend is aldus gehandeld in strijd met de NVAK-ass, NVCOS 230, NVCOS 300, NVCOS 315, NVCOS 320, NVCOS 330, NVCOS 450, NVCOS700, NVCOS 2400, NVCOS 4410 en de artikelen B1-210.6, B1-240.2 en B1-290.1 VGC.

4.6       Gezien de aard en de omvang van de hiervoor vastgestelde tekortkomingen, waarvoor betrokkenen gezien artikel B1-291.2 VGC verantwoordelijk zijn, moet worden geoordeeld dat de accountantspraktijk van betrokkenen niet beschikte over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daaraan  te stellen normen, die zijn neergelegd in de hiervoor aangehaalde voorschriften en nadere voorschriften van de VGC en de NVCOS.

4.7       Van omstandigheden die meebrengen dat betrokkenen van het niet naleven van de hiervoor vermelde verordeningen en nadere voorschriften geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is niet gebleken. Het niet naleven van de verordeningen en nadere voorschriften die (onder meer) de kwaliteit van de beroepsuitoefening door de accountants beogen te bewaken, levert naar het oordeel van de Accountantskamer, gelet op het maatschappelijk belang dat met de naleving ook gemoeid is, een overtreding op van de voor iedere accountant geldende fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, een en ander als bedoeld in artikel A-100.4 sub c. en e. van de VGC.

4.8       Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. In dat kader houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkenen en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Betrokkenen moet in het bijzonder worden aangerekend dat zij ook nog ten tijde van de toetsing door de Raad het stelsel van kwaliteitsbeheersing niet op orde hadden, terwijl daarvoor sinds het kwaliteitsonderzoek door het CKO ruim twee jaar de gelegenheid had bestaan. Een maatregel van (tijdelijke) doorhaling van betrokkenen in het accountantsregister lijkt dan ook voor de hand te liggen. Echter, ten gunste van betrokkenen zal de Accountantskamer rekening houden met hun verklaringen dat zij de vrijwillige controle-opdrachten en de beoordelingsopdracht hebben beëindigd en dat zij uitsluitend nog samenstellingsopdrachten zullen verrichten, dat zij in hun praktijk het programma Caseware Samenstelmanager/Financials hebben geïmplementeerd, dat een nieuw kwaliteitshandboek is geschreven, en dat zij één en ander in nauwe samenwerking met het kantoor [B] Accountants uitvoeren en daarom van mening zijn dat hun praktijk nu voldoet aan de daaraan te stellen kwaliteitseisen. De Accountantskamer ziet onvoldoende aanleiding aan deze verklaringen van betrokkenen te twijfelen. De Accountantskamer heeft voorts meegewogen dat aan betrokkenen niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Een en ander overziende acht de Accountantskamer de maatregel van berisping passend en geboden.

4.9       Gelet op het voorgaande geeft de Accountantskamer klaagster in overweging de praktijk van betrokkenen op een kortere termijn dan gebruikelijk in aanmerking te brengen voor een periodieke toetsing.

4.10     Op grond van het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klachten gegrond;
  • legt ter zake aan betrokkenen de maatregel op van berisping;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid juncto artikel 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden) en drs. R.G. Bosman RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klaagster en/of betrokkenetegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.