ECLI:NL:TACAKN:2015:40 Accountantskamer Zwolle 14/1011 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:40
Datum uitspraak: 20-03-2015
Datum publicatie: 20-03-2015
Zaaknummer(s): 14/1011 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Kantoortoetsing. Niet indienen verbeterplan.Intussen getroffen maatregelen die aannnemelijk doen zijn dat het stelsel van kwaliteitsbeheersing aan de normen voldoet. Berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/1011 Wtra AK van 20 maart 2015 van

 

de NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

kantoorhoudende te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouwen/gemachtigden: mr. M.L. Batting en mr. J. Nijland,

t e g e n

mr. Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft vooreerst kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, te weten het op 29 april 2014 ingekomen klaagschrift van 28 april 2014 en de daarbij overgelegde bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 7 juli 2014, waar zijn verschenen - aan de zijde van klaagster - haar gemachtigden mw. mr. M.L. Batting en mw. mr. J. Nijland, beiden advocaat te Den Haag, vergezeld van de heer G.J.A.H. van der Wielen AA, adviseur van de Raad voor Toezicht van de Nba (hierna: de Raad), en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ mr. [Y] in persoon, tot bijstand vergezeld van de heer [A], projectmanager bij [B].

1.3            Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht alsmede doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer. Partijen hebben daarbij pleitnotities overgelegd.

1.4            Voorts heeft de Accountantskamer op deze zitting de behandeling van de onderhavige zaak aangehouden om betrokkene in de gelegenheid te stellen binnen een termijn van vier weken alsnog zijn verbeterplan bij klaagster in te dienen. In verband daarmee heeft zij toen tevens bepaald:

-        dat betrokkene een afschrift van het verbeterplan aan de raadsvrouw/gemachtigde van klaagster diende te zenden;

-        dat de Raad het plan zou beoordelen;

-        dat klaagster uiterlijk 1 oktober 2014 een reactie aan de Accountantskamer diende te zenden waarin, in geval van een goedgekeurd verbeterplan van betrokkene:

a.      de klacht wordt ingetrokken of

b.     d e klacht wordt gehandhaafd maar door klaagster bezien als een minder zwaar vergrijp, waarvoor in haar visie een minder zware maatregel zou hoeven te worden opgelegd,

in welk laatste geval de Accountantskamer de noodzaak van het houden van een nadere zitting zou bezien.

1.5       Vervolgens heeft de Accountantskamer kennisgenomen van de in deze zaak nader gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        de op 30 september 2014 ingekomen brief van de gemachtigde van klaagster van 29 september 2014, met als bijlagen a) het door betrokkene ingezonden verbeterplan van 28 juli 2014, met bijlagen, b) de reactie daarop per brief van 3 september 2014 van de Raad aan betrokkene, c) het door betrokkene per brief van 10 september 2014 ingezonden aangepaste verbeterplan en d) de reactie daar weer op per brief van 25 september 2014 van de Raad aan betrokkene;

-        de op 3 oktober 2014 ingekomen brief (met bijlage) van betrokkene van 2 oktober 2014, inhoudende diens reactie op voormelde brief (met bijlagen) van de gemachtigde van klaagster van 29 september 2014;

-        de op 10 oktober 2014 ingekomen brief van de gemachtigde van klaagster van 9 oktober 2014;

-        de e-mail van betrokkene van 17 oktober 2014 met als bijlage een overzicht van aanpassingen van het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk van betrokkene naar aanleiding van de toetsing ervan in 2011;

-        de op 21 oktober 2014 ingekomen brief van de gemachtigde van klaagster van 20 oktober 2014, inhoudende een rectificatie op de inhoud van de reeds genoemde, op 30 september 2014 ingekomen brief van de gemachtigde van klaagster van 29 september 2014;

-        de uitdraaien van de per e-mail van 9 januari 2015 door betrokkene ingezonden stukken, verband houdende met de (her)toetsing van de praktijk van betrokkene op 11 november 2014.

1.6       De Accountantskamer heeft de klacht vervolgens nader behandeld ter openbare zitting van 12 januari 2015, waar zijn verschenen - aan de zijde van klaagster - haar gemachtigde mw. mr. J. Nijland, advocaat te Den Haag, vergezeld van de heer G.J.A.H. van der Wielen AA, adviseur van de Raad voor Toezicht (hierna: de Raad), en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ mr. [Y] in persoon, tot bijstand vergezeld van de heer [A], projectmanager bij [B].

1.7       Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting wederom hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht alsmede doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds 21 augustus 1992 ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA (vanaf 1 januari 2013 het register van de Nba) en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent in zijn praktijk [Y] Accountancy te [plaats].

2.2       Op 18 november 2011 is de praktijk van betrokkene in het kader van de ten tijde van de toetsing geldende Verordening op de periodieke preventieve toetsing (hierna: VPPT) voor het eerst getoetst. Bij brief van 30 mei 2012 heeft de - toenmalige - Raad van Toezicht beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad van Toezicht) betrokkene het eindoordeel van de toetsing toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk van betrokkene niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De Raad van Toezicht heeft betrokkene gewezen op zijn verplichting om op grond van artikel 11, vijfde lid, VPPT een door de Raad van Toezicht goed te keuren verbeterplan in te dienen.

2.3       Betrokkene heeft bij brief van 2 juli 2012 bezwaar gemaakt tegen het eindoordeel van 30 mei 2012 en daarbij een aantal vragen gesteld aan de Raad van Toezicht, die hierop bij brief van 16 juli 2012 heeft gereageerd en daarnaast heeft herhaald dat betrokkene, gelet op artikel 11, vijfde lid, VPPT, gehouden is een verbeterplan in te dienen, daarbij hem een termijn van drie weken gevende om aan deze verplichting te voldoen.

2.4       Per brief van 24 juli 2012 heeft betrokkene medegedeeld pas na ontvangst van nadere informatie in staat te zijn het stelsel van kwaliteitsbeheersing aan te passen, bezwaar te hebben aangetekend tegen het eindoordeel en verzocht om verlenging van de termijn voor het indienen van een verbeterplan tot 6 weken nadat de bezwaarprocedure is afgehandeld.

2.5       De Raad van Toezicht heeft bij brief van 6 september 2012 het onvoldoende eindoordeel herhaald en nogmaals erop gewezen dat betrokkene gehouden is een verbeterplan in te dienen. De Raad van Toezicht benadrukte in deze brief dat, indien betrokkene zou volharden in zijn weigering een verbeterplan in te dienen, een tuchtprocedure aanhangig zou worden gemaakt. In de brief is vermeld dat de ingestelde bezwaarprocedure tegen het eindoordeel de werking van het eindoordeel niet opschort, zoals volgt uit artikel 6:16 Algemene wet bestuursrecht (Awb).

2.6       Bij brief van 24 september 2012 is een eerste sommatiebrief aan betrokkene verzonden om binnen zeven dagen een verbeterplan toe te sturen. Betrokkene heeft op deze sommatie bij brief van 27 september 2012 gereageerd met zijn mening dat het ingestelde bezwaar schorsende werking heeft met betrekking tot het indienen van verbeterplannen.

2.7       Bij brief van 5 november 2012 is betrokkene opnieuw gesommeerd een verbeterplan in te dienen. Daarbij is opnieuw verwezen naar artikel 6:16 Awb en vermeld dat het ingestelde bezwaar tegen het eindoordeel de werking van het besluit niet opschort. Betrokkene is vervolgens andermaal gesommeerd een verbeterplan in te dienen, nu binnen 14 werkdagen.

2.8       Betrokkene heeft hierop gereageerd met een brief van 16 november 2012, met bijlagen die bestonden uit een overzicht van het jaarwerk, een overzicht van de gegevens van een permanent dossier, en het "Handboek [Y] Accountancy". De Raad van Toezicht heeft dit in zijn vergadering van 18 december 2012 besproken en als verbeterplan afgekeurd.

2.9       De gemachtigde van klaagster, mr. Batting voormeld, heeft per brief van 16 januari 2013 gereageerd op de brief van betrokkene van 16 november 2012 en medegedeeld dat de meegezonden bijlagen niet als verbeterplan kunnen worden aangemerkt. In deze brief is betrokkene nogmaals verzocht een verbeterplan in te dienen en wel binnen een termijn van twee weken.

2.10     Betrokkene heeft per brief van 1 februari 2013 medegedeeld dat hij graag een verbeterplan in wilde dienen, maar niet begreep wat daarin moet staan.

2.11     De Raad voor Toezicht (“de Raad”), die per 1 januari 2013 de Raad van Toezicht is opgevolgd, heeft daarna in zijn vergadering van 6 maart 2013 beslist de uitkomst van de hoorzitting en de definitieve besluitvorming over het bezwaar tegen het negatief eindoordeel af te wachten, alvorens over te gaan tot indiening van een tuchtklacht over het niet indienen van een verbeterplan.

2.12     Bij besluit van 17 december 2013 is het bezwaar van betrokkene gericht tegen het eindoordeel van 30 mei 2012 door het bestuur van de Nba ongegrond verklaard. Het bestuur verenigde zich in zijn beslissing met het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 15 november 2012 en 22 oktober 2013. Tegen deze beslissing heeft betrokkene op 17 december 2013 beroep ingesteld.

2.13     De Raad heeft bij brief van 14 januari 2014 aan betrokkene medegedeeld dat zijn accountantspraktijk in het najaar van 2014 zou worden ingepland voor een hertoetsing. Betrokkene heeft op deze aankondigingsbrief niet gereageerd.

2.14     De gemachtigde van klaagster, mr. Batting, heeft op 30 januari 2014 een derde sommatiebrief aan betrokkene verzonden, waarin opnieuw is gewezen op de verplichting van betrokkene een verbeterplan in te dienen en op het feit dat het ingestelde beroep krachtens artikel 6:16 Awb de werking van het eindoordeel niet opschort.

2.15     Betrokkene heeft bij brief van 21 februari 2014 op deze sommatiebrief gereageerd en medegedeeld van mening te zijn dat hij geen verbeterplan hoefde in te dienen vanwege het aanhangig gemaakte beroep tegen de beslissing op bezwaar van 17 december 2013.

2.16     Bij brief van 1 april 2014 is betrokkene voor de vierde en laatste maal gesommeerd

een verbeterplan in te dienen. Daarbij is hem een concept van de onderhavige tuchtklacht gezonden. Ook aan deze sommatie heeft betrokkene geen gevolg gegeven en de gemachtigde van klaagster, mr. Batting, heeft daarop per brief van 23 april 2014 aan betrokkene meegedeeld over te zullen gaan tot het indienen van de onderhavige tuchtklacht.

2.17     Van een door betrokkene aangekondigd in te dienen verzoek tot voorlopige voorziening bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), strekkende tot schorsing van de verplichting een verbeterplan in te dienen, werd niets meer vernomen, waarna klaagster is overgegaan tot het voorleggen aan de Accountantskamer van de onderhavige klacht.

3.         De klacht

De klacht houdt in dat betrokkene, door geen verbeterplan in te dienen dat aan de vereisten voldoet, heeft gehandeld in strijd met van artikel 11, vijfde lid, van de VPPT.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 1 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode vigerende Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover het plaatshad ná 31 december 2013, aan de met ingang van 1 januari 2014 geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       In artikel 11, vijfde lid, van de VPPT is - onder meer - bepaald dat, indien het eindoordeel van een toetsing van het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, de accountantspraktijk binnen een door het bestuur te stellen termijn een door het bestuur goed te keuren verbeterplan indient, dat gebaseerd is op de bij het eindoordeel gegeven aanwijzingen. In artikel 34, eerste lid, van de Verordening op de Kwaliteitstoetsing NOvAA is bepaald dat de toetsing van een accountantspraktijk, die was aangewezen voor een toetsing op grond van de VPPT, wordt afgerond met inachtneming van de bepalingen uit de VPPT zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van de Verordening op de Kwaliteitstoetsing NOvAA (op 8 augustus 2012, met terugwerkende kracht tot 1 juli 2012). Nu de accountantspraktijk van betrokkene reeds op 16 augustus 2011 werd aangewezen voor de periodieke preventieve toetsing, is de VPPT van toepassing in de onderhavige zaak.

4.5       Blijkens de hiervoor onder 2. vastgestelde feiten is betrokkene één en andermaal in de gelegenheid gesteld te voldoen aan zijn verplichting tot het indienen van een verbeterplan, maar heeft hij dit achterwege gelaten. Voor zover hij daarbij ervan is uitgegaan dat het door hem aanhangig gemaakte beroep tegen de beslissing op bezwaar van 17 december 2013 een opschortende werking voor die verplichting met zich bracht, was bij betrokkene sprake van een rechtsdwaling die voor zijn eigen rekening dient te komen, te meer daar betrokkene niet alleen accountant is maar ook nog jurist.

4.6       Betrokkene heeft het verwijt van klaagster dat hij geen verbeterplan heeft ingediend dat aan de vereisten voldoet, ook niet weersproken. Daarmee is komen vast te staan dat hij heeft gehandeld in strijd met van artikel 11, vijfde lid, van de VPPT. Hij heeft zich aldus niet gehouden aan de voor hem relevante wet- en regelgeving, hetgeen een schending oplevert van het fundamentele beginsel van professioneel gedrag / professionaliteit als bedoeld in artikel A-100.4 sub e. van de VGC / artikel 2 sub a. van de VGBA. De klacht moet daarom gegrond worden verklaard.

4.7       Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. In dat kader houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. Daarbij moet het betrokkene in het bijzonder worden aangerekend dat hij, door geen verbeterplan in te dienen, lange tijd heeft volhard in het niet meewerken aan (het vervolg van) de procedure van kwaliteitstoetsing van zijn praktijk, waarin het stelsel van kwaliteitsbeheersing door de toetsers niet op orde was bevonden. Een en ander zou de maatregel van (tijdelijke) doorhaling in het accountantsregister hebben kunnen rechtvaardigen.

Inmiddels heeft betrokkene echter alsnog een verbeterplan ingediend en heeft hij de hulp ingeroepen van een extern deskundige om het stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn praktijk op orde te brengen. Voorts heeft betrokkene per brief van 1 december 2014 aan de Nba medegedeeld dat hij heeft besloten geen assurance-opdrachten ‑ van welke aard dan ook ‑ meer te aanvaarden.

Op basis van de ‑ weliswaar nog niet door de Raad beoordeelde ‑ resultaten van de op 11 november 2014 gehouden aanvullende hertoetsing van de praktijk van betrokkene lijkt vooralsnog aannemelijk dat deze, althans voor non-assurance-opdrachten, inmiddels beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen, zodat in ieder geval kan worden uitgegaan van een betekenisvolle vooruitgang in de kwaliteit van de praktijk van betrokkene.

De Accountantskamer heeft voorts meegewogen dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

Een en ander overziende acht de Accountantskamer in deze klachtzaak het passend en geboden af te zien van een maatregel van (tijdelijke) doorhaling in het accountantsregister en te volstaan met de maatregel van berisping.

4.8       Op grond van het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt aan betrokkene ter zake de maatregel van berisping op;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9 lid 2 juncto artikel 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden), A.M.H. Homminga AA en Th.A. Verkade RA (accountants-leden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen/kan klaagster en/of betrokkene tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.