ECLI:NL:TACAKN:2015:38 Accountantskamer Zwolle 14/2320 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:38
Datum uitspraak: 13-03-2015
Datum publicatie: 13-03-2015
Zaaknummer(s): 14/2320 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie:   Kantoortoetsing in 2013. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verklaring die zich in een van de getoetste dossiers bevindt een controleverklaring is en dus slaagt de klacht dat deze verklaring niet voldoet aan de eisen die gelden voor een controleverklaring, niet. Op grond van de wel aannemelijk geworden tekortkomingen in het andere dossier  moet niettemin worden geoordeeld dat de praktijk van betrokkene niet beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daaraan gestelde normen. Definitieve doorhaling voor een jaar.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/2320 Wtra AK van 13 maart 2015 van

de NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

gevestigd te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouw: mr. J.A. Nijland,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 9 september 2014 ingekomen klaagschrift van 8 september 2014 met bijlagen;

-        het op 1 oktober 2014 ingekomen verweerschrift van 30 september 2014 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 9 januari 2015, waar zijn verschenen namens klaagster haar raadsvrouw mr. J.A. Nijland, advocaat te Den Haag, vergezeld van G.J.A.H van der Wielen AA, adviseur van de Raad voor Toezicht, voorheen van de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad), en betrokkene in persoon.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht alsmede doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer. Klaagster heeft daarbij pleitnotities doen overleggen.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds 13 mei 1995 ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA (vanaf 1 januari 2013 het register van de Nba) en werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent in zijn praktijk te [plaats].

2.2       Op 9 november 2010 is de praktijk van betrokkene in het kader van de Verordening op de periodieke preventieve toetsing (hierna: VPPT) voor het eerst getoetst. Het toetsingsverslag is bij brief van 19 november 2010 aan betrokkene gezonden. De toetsing had betrekking op dossiers van [A] Accountants en van [A] Belastingadviseurs, omdat beide bedrijven op hetzelfde adres gevestigd zijn. De toetsers hebben geconstateerd dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk niet voldeed aan de algemeen aanvaarde normen voor de beroepsuitoefening. De geconstateerde tekortkomingen deden zich zowel in de dossiers van [A] Accountants als van [A] Belastingadviseurs voor.

2.3       Betrokkene heeft op 2 maart 2011 een reactie op het toetsingsverslag aan de Raad gezonden, onder meer inhoudende dat hij zich niet kan vinden in het oordeel van de toetsers dat [A] Belastingadviseurs bij de toetsing diende te worden betrokken, alsmede dat hij zich realiseert dat verrichte werkzaamheden uitgebreider dienen te worden gedocumenteerd, maar dat hem niet volledig duidelijk is wat er precies moet worden vastgelegd. De toetsers hebben in hun reactie hierop van 30 maart 2011 opgemerkt dat uit de vragen van betrokkene een tekort aan kennis op het gebied van dossiervorming en regelgeving blijkt.

2.4       Bij brief van 4 mei 2011 heeft de Raad betrokkene het eindoordeel van de toetsing toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk van betrokkene niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Tevens heeft de Raad betrokkene gewezen op zijn verplichting om op grond van artikel 11, vijfde lid, VPPT een door de Raad goed te keuren verbeterplan in te dienen. Voorts heeft de Raad betrokkene verzocht hem binnen zes weken een afschrift van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering en van een geheimhoudingsovereenkomst toe te zenden.

2.5       Bij brief van 1 juni 2011 heeft betrokkene in reactie op het eindoordeel meegedeeld dat hij de aanbevelingen ten aanzien van [A] Accountants ter harte zal nemen en puntsgewijs aangegeven wat naar zijn mening moet worden aangepast. Daarnaast heeft betrokkene gewezen op zijn bezwaar van 2 maart 2011.

2.6       Aan betrokkene is bij brief van 8 september 2011 een nadere termijn  gegund voor het indienen van een verbeterplan en het toezenden van afschriften van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering en  een geheimhoudingsovereenkomst. Bij brief van 19 december 2011 heeft betrokkene aan de Commissie voor de bezwaarschriften van de NOvAA meegedeeld zich niet te kunnen vinden in het besluit dat [A] Belastingadviseurs wordt aangemerkt als accountantspraktijk.

2.7       De Raad heeft betrokkene bij brief van 5 april 2012 nogmaals verzocht uiterlijk binnen twee weken het verbeterplan en afschriften van de beroepsaansprakelijkheids-verzekering en een geheimhoudingsovereenkomst over te leggen.

2.8       Betrokkene heeft bij brief van 13 april 2012 erop gewezen dat hij op 1 juni 2011 bezwaar heeft gemaakt tegen de bevindingen van de toetsing en dat hem niet duidelijk is wat van hem geëist kan worden tot op die bezwaren is beslist.

2.9       De Raad heeft betrokkene bij brief van 13 september 2012 meegedeeld dat zijn brief van 1 juni 2011 alsnog als bezwaar tegen het eindoordeel van 4 mei 2011 in behandeling wordt genomen, waarna op 1 november 2012 een hoorzitting heeft plaatsgevonden. De Commissie voor de bezwaarschriften van de NOvAA heeft het bestuur van de NOvAA geadviseerd het eindoordeel van 4 mei 2011 in stand te laten en de verplichting tot het aanpassen van het stelsel van kwaliteitsbeheersing aan de daarvoor gestelde normen te beperken tot [A] Accountants. Bij beslissing op bezwaar van 18 december 2012 heeft het bestuur van de NOvAA het advies opgevolgd en het primaire besluit van 4 mei 2011 gedeeltelijk herroepen. Het nieuwe besluit luidt ‘dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van [A] Accountants B.V. niet voldoet aan de algemeen aanvaarde normen voor de beroepsuitoefening’. De verplichting tot het aanpassen van het stelsel van kwaliteitsbeheersing aan de eisen die daaraan worden gesteld, is beperkt tot [A] Accountants. Betrokkene heeft tegen dit besluit bij brief van 10 januari 2013 beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb). Bij uitspraak van 15 december 2014 heeft het CBb het beroep ongegrond verklaard.

2.10      Bij brief van 31 mei 2013 heeft betrokkene een (aangepast) verbeterplan ingediend dat door de Raad bij brief van 8 augustus 2013 onder voorwaarden is goedgekeurd.

2.11     Per brief van 5 maart 2013 heeft de Raad betrokkene meegedeeld dat zijn praktijk in de loop van 2013 voor een hertoetsing zal worden bezocht. Deze hertoetsing (hierna: de hertoetsing) heeft op 18 oktober 2013 plaatsgevonden. Bij brief van 23 oktober 2013 is het conceptverslag van de hertoetsing aan betrokkene gezonden. Betrokkene heeft hierop gereageerd bij brief van 8 november 2013. Bij e-mail van 13 november 2013 hebben de toetsers gereageerd op de opmerkingen van betrokkene. Betrokkene heeft hierop gereageerd bij brief van 19 november 2013, waarna de toetsers bij e-mail van 20 november 2013 nogmaals een reactie hebben gegeven.

2.12     De Raad heeft bij brief van 20 november 2013 aan betrokkene het definitieve toetsingsverslag toegezonden. Bij brief van 19 februari 2014 heeft de Raad het eindoordeel van de hertoetsing (hierna: het eindoordeel) toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. De Raad heeft betrokkene in die brief tevens meegedeeld klaagster te zullen adviseren zijn bevindingen in de vorm van een klacht aan de tuchtrechter voor te leggen.

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt, zo begrijpt de Accountantskamer, in dat bij de hertoetsing op 18 oktober 2013 is geconstateerd dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid en met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 en nader uitgewerkt in de hoofdstukken A-130 en A-150 van de Verordening gedragscode AA’s (hierna: VGC), omdat:

  1. de accountantspraktijk van betrokkene niet beschikte over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen, en
  2. hij niet aan zijn PE-verplichtingen heeft voldaan.

3.2       Het eerste klachtonderdeel steunt op geconstateerde tekortkomingen in of bij:

a)     het beleid met betrekking tot de naleving van de fundamentele beginselen;

b)     de aanvaarding en continuering van de opdrachten;

c)     de planning van de werkzaamheden;

d)     de inschakeling van deskundigen;

e)     de uitvoering, documentatie en evaluatie van de werkzaamheden;

f)      de waarneming van de praktijk.

3.3       Het door betrokkene niet voldoen aan zijn PE-verplichtingen bestaat hierin dat hij minder dan 120 PE-punten heeft behaald in de driejaarcyclus 2010-2012.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 1 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode vigerende VGC en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Met betrekking tot het klachtonderdeel omschreven onder 3.1.a. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.4.1    In de ten tijde van de hertoetsing op 18 oktober 2013 geldende wettelijke regels is (kort samengevat) bepaald dat de accountant ervoor zorgt dat de accountantspraktijk of accountantsafdeling waarbij hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden, beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten, en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wab. Gelet op deze bepaling kan van betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer worden verlangd dat deze steeds zorgt voor een voldoende stelsel van kwaliteitsbeheersing.

4.5       Betrokkene heeft in zijn verweerschrift betoogd dat één van de twee getoetste dossiers, toetsingsdossier BC-02, geen controleopdracht betreft, maar een samenstellingsopdracht. Hierbij moet (uitsluitend) worden voldaan aan de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (hierna: NVCOS) 4410 en zijn de door klaagster in aanmerking genomen Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van assurance-opdrachten (hierna: NVAK-ass) en NVCOS 300, 315 en 320 niet van toepassing, aldus betrokkene.

4.5.1    Namens klaagster is ter zitting betoogd dat de stelling van betrokkene onjuist is. Hiertoe is aangevoerd:

“De toetsers hebben aangegeven dat de opdracht bestaat uit het afgeven van een vermogensverklaring. Uit de opdrachtbevestiging blijkt dat de opdrachtgever had verzocht om een verklaring ten behoeve van de aanvraag van een Eurovergunning bij de NIWO. Met het afgeven van een dergelijke verklaring wordt een redelijke mate van zekerheid verschaft over de betrouwbaarheid van financiële informatie. De opdracht is dan ook terecht aangemerkt als een assuranceopdracht.”

Voorts is namens klaagster ter zitting desgevraagd uiteengezet dat voor de vraag of de NIWO bij de aanvraag van een Eurovergunning een samenstelverklaring of een controleverklaring verlangt, het moment van de aanvraag bepalend is. Hierbij is tevens van belang of het gaat om een eerste aanvraag voor een vergunning of om een aanvraag voor verlenging van een reeds verleende vergunning. Tot 2009 was voor beide aanvragen een controleverklaring vereist. Vanaf 2009 was voor een aanvraag om verlenging een samenstelverklaring voldoende. Sinds 1 maart 2013 geldt dit eveneens voor een eerste aanvraag om een vergunning, aldus klaagster.

4.5.2    Uit het verslag van de hertoetsing kan worden afgeleid dat de aan de orde zijnde verklaring is opgesteld ten behoeve van een eerste aanvraag voor een Eurovergunning. Deze aanvraag is gedateerd op 31 mei 2013. Gezien de door klaagster ter zitting verstrekte informatie was op deze datum voor een eerste aanvraag een samenstelverklaring voldoende. Dat gegeven vindt bevestiging in het toetsingsverslag waarin sprake is van een samenstelverklaring conform het model van de NIWO. Anders dan klaagster meent, is het aan haar om aannemelijk te maken dat feitelijk niettemin sprake is van een controleverklaring. Klaagster is daarin niet geslaagd, omdat de betreffende verklaring zich niet onder de gedingstukken bevindt. Aldus heeft klaagster evenmin aannemelijk gemaakt dat aan de planning en uitvoering van deze opdracht alle in het klaagschrift opgesomde tekortkomingen kleven. Daarmee is aan een gedeelte van de onderbouwing van dit klachtonderdeel de grondslag komen te ontvallen.

4.6       Ten aanzien van de andere tekortkomingen die klaagster aan dit klachtonderdeel ten grondslag heeft gelegd, geldt het volgende.

4.6.1    Klaagster heeft allereerst aangevoerd dat betrokkene in de oriënterende vragenlijst heeft vermeld dat in zijn praktijk geen beleid of uitgangspunten zijn vastgelegd met betrekking tot de naleving van de fundamentele beginselen in de VGC. De fundamentele beginselen worden volgens hem geborgd en nageleefd op basis van ervaring en toezicht. Hoe betrokkene hieraan gevolg geeft, is onduidelijk en bovendien is deze werkwijze niet in overeenstemming met de regels, aldus klaagster. Bij de hertoetsing van 18 oktober 2013 zijn voorts tekortkomingen in de aanvaarding en continuering van opdrachten geconstateerd. Controleopdrachten mogen alleen worden aanvaard en gecontinueerd wanneer door een accountant is vastgelegd dat is voldaan aan de bepalingen in de VGC, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (hierna: Wwft) en de NVCOS. Betrokkene voldoet blijkens de bevindingen van de toetsers niet aan deze eis. Daarnaast zijn tekortkomingen geconstateerd in de planning van de werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht in het toetsingsdossier BC-01. Dat is in strijd met de wettelijke vereisten voor het plannen van de opdracht van de NVAK-ass, NVCOS 300, NVCOS 315 en NVCOS 320. Voorts heeft klaagster aangevoerd dat de toetsers bij genoemde hertoetsing hebben geconstateerd dat de geheimhouding van de externe automatiseerder niet adequaat is geregeld. Betrokkene handelt hiermee in strijd met zijn verplichting om te waarborgen dat de voor hem geldende geheimhoudingsplicht tevens in acht wordt genomen door personen waaraan hij advies of ondersteuning vraagt. Bij de hertoetsing zijn eveneens tekortkomingen geconstateerd in de uitvoering, documentatie en evaluatie van de werkzaamheden. Blijkens de antwoorden van betrokkene op vragen in de oriënterende vragenlijst hanteert betrokkene geen enkel werkprogramma en maakt hij ook geen gebruik van andere documenten waaruit blijkt welke werkzaamheden hij heeft verricht. Ook inhoudelijk vertoont de uitvoering van de getoetste controle gebreken. Tot slot heeft klaagster erop gewezen dat betrokkene in zijn praktijk niet beschikt over een adequate waarnemingsprocedure.

4.6.2    Betrokkene heeft de bevindingen van de toetsers als zodanig niet betwist. Hij meent dat op diverse punten niettemin geen sprake is van een tekortkoming, omdat de betreffende situatie niet aan de orde is. Ter zitting heeft betrokkene daaraan toegevoegd dat hij niet begrijpt wat de toetsers en klaagster dan in een dossier vastgelegd willen zien. Deze verklaring houdt (impliciet) een erkenning in van de onder 4.6.1 opgesomde tekortkomingen. Door het ontbreken van vastleggingen kan uit een dossier niet worden afgeleid of betrokkene de werkzaamheden in overeenstemming met de daartoe geldende regels heeft verricht, terwijl (het hanteren van procedures met het oog op) die vastleggingen juist bij controle-opdrachten, waarmee betrokkene zich volgens zijn verklaring ter zitting in hoofdzaak bezighoudt, cruciaal zijn om te waarborgen dat de uitvoering van die opdrachten aan die regels voldoet. De omstandigheid dat betrokkene er nog steeds niet in is geslaagd een adequate waarnemingsovereenkomst te sluiten, ontslaat hem niet van de verplichting daartoe. Het had op de weg van betrokkene gelegen hiertoe meer inspanningen te verrichten. Alles overziend heeft betrokkene aldus gehandeld in strijd met de NVAK-ass, NVCOS 210, NVCOS 220, NVCOS 300, NVCOS 315 en NVCOS 330 en artikel A-140.5 VGC.

4.7       Gezien de aard en de omvang van de hiervoor vastgestelde tekortkomingen, waarvoor betrokkene gezien artikel B1-291.2 VGC verantwoordelijk is, moet worden geoordeeld dat de accountantspraktijk van betrokkene niet beschikte over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de gestelde normen, die zijn neergelegd in de hiervoor aangehaalde voorschriften en nadere voorschriften van de VGC en de NVCOS.

4.8       Van omstandigheden die meebrengen dat betrokkene van het niet naleven van de hiervoor vermelde verordeningen en nadere voorschriften geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is niet gebleken. Het niet naleven van de verordeningen en nadere voorschriften die (onder meer) de kwaliteit van de beroepsuitoefening door de accountants-administratieconsulenten beogen te bewaken, levert naar het oordeel van de Accountantskamer, gelet op het maatschappelijk belang dat met de naleving gemoeid is, een overtreding op van de voor iedere accountant geldende fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, een en ander als bepaald in artikel A-100.4 sub c. en e. van de VGC. Klachtonderdeel a. is in zoverre dan ook gegrond.

4.9       Met betrekking tot klachtonderdeel 3.1 onder b. overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.9.1    Klaagster heeft aangevoerd dat de toetsers hebben geconstateerd dat betrokkene in de periode 2010-2012 niet heeft voldaan aan de norm van minimaal 120 PE-punten. Betrokken heeft in deze periode 102 punten behaald en daarmee 18 punten minder dan vereist in de Nadere voorschriften permanente educatie (hierna: NVPE).

4.9.2    Betrokkene heeft gesteld dat hij meer cursussen heeft gevolgd, maar die stelling kan hem niet baten, nu hij naar eigen zeggen niet beschikt over documentatie waaruit dit blijkt. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat betrokkene in de jaren 2010 tot en met 2012 niet heeft voldaan aan zijn PE-verplichting. Daarvoor treft hem een tuchtrechtelijk verwijt. Klachtonderdeel b. is daarom gegrond.

4.10     Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. In dat kader houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Betrokkene moet in het bijzonder worden aangerekend dat hij ook nog ten tijde van de hertoetsing het stelsel van kwaliteitsbeheersing niet op orde had. Het daaruit af te leiden gebrek aan deskundigheid vindt bevestiging in het tekort aan behaalde PE-punten. Bij de behandeling van de klacht is niet gebleken dat betrokkene enige verbeteringen heeft doorgevoerd, laat staan dat het kantoor inmiddels wel beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen. Daar staat tegenover dat betrokkene wel ervan blijk heeft gegeven dat hij het belang inziet van het beschikken over een zodanig stelsel en van het op peil houden van zijn deskundigheid. De Accountantskamer heeft voorts meegewogen dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd. Een en ander overziende acht de Accountantskamer de in artikel 2, eerste lid, sub e. Wtra bedoelde maatregel van doorhaling passend en geboden, waarbij de termijn waarbinnen betrokkene zich niet opnieuw in het register kan doen inschrijven wordt bepaald op één jaar. Een tijdelijke doorhaling als bedoeld in sub d. van genoemd artikel volstaat naar het oordeel van de Accountantskamer niet, nu in dat geval de inschrijving van betrokkene in het register van rechtswege zou herleven, ook als het kantoor dan nog steeds niet beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen, en niet vaststaat dat betrokkene zijn deskundigheid op peil heeft gebracht. De Accountantskamer acht het, gezien de zwaarte en duur van de op te leggen maatregel van doorhaling, niet opportuun daarnaast nog een geldboete op te leggen voor het in de jaren 2010 tot en met 2012 niet behalen van voldoende PE-punten, waarvoor met inwerkingtreding van de Wtra de mogelijkheid is ontstaan.

4.11     Op grond van het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht gegrond in voege als hiervoor weergegeven;
  • legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van doorhaling van de inschrijving van de accountant in het registe r als bedoeld in artikel 2, onder e. Wtra; deze maatregel gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden èn de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;
  • bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in het register kan worden ingeschreven op één jaar;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid juncto artikel 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. H. de Hek (rechterlijke leden) en P. Mansvelder RA en J. Maan AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. M.H.B. Boksebeld, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klaagster en/of betrokkenetegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.