ECLI:NL:TACAKN:2015:34 Accountantskamer Zwolle 14/882 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:34
Datum uitspraak: 02-03-2015
Datum publicatie: 02-03-2015
Zaaknummer(s): 14/882 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht over accountant die als een door de civiele rechter benoemde deskundige is opgetreden. Omtrent de procedurele aspecten omtrent (de totstandkoming van) een deskundigenbericht is in beginsel de civiele rechter leidend, terwijl het voorts aan de civiele rechter is om te beoordelen of het rapport dienstig was, zodat dienaangaande de tuchtrechter in beginsel geen rol heeft. De materiële inhoud van het deskundigenbericht is evenwel toetsbaar aan de fundamentele beginselen uit de VGC/VGBA, waarbij overigens geen specifiek voorschrift of specifieke standaard geldt. Niet verwijtbaar is aldus dat betrokkene geen opdrachtbevestiging heeft opgesteld. Geen rol voor tuchtrechter voor klacht dat betrokkene buiten de opdracht is getreden of, gelet op de vraagstelling, een onvolledig onderzoek/antwoord heeft gegeven. Het aansluiten bij NVCOS 4400 is, gelet op voormelde maatstaf, onvoldoende tuchtrechtelijk relevant. Inhoudelijke klachten over deskundigenbericht zijn tot slot eveneens ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/882 Wtra AK van 2 maart 2015 van

1. mw. X1 en

2. dhr. X2,

beiden wonende te [woonplaats],

K L A G E R S ,

t e g e n

drs. Y,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. M.A.E. Peters.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 9 april 2014 ingekomen klaagschrift van 16 maart 2014 met bijlagen;

-        de op 19 mei 2014 ingekomen brief van 14 mei 2014 van klagers met bijlagen;

-        het op 10 juli 2014 ingekomen verweerschrift van 9 juli 2014 met bijlagen.

1.2       De mondelinge behandeling van de klacht was voorzien op 29 september 2014. Deze heeft geen doorgang gevonden wegens ziekte van betrokkene.

1.3       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 2 februari 2015 waar zijn verschenen: klaagster X1, mede namens klager X2, en betrokkene, bijgestaan door mw. mr. M.A.E. Peters, advocaat te Arnhem.

1.4       Klagers en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is als openbaar accountant verbonden aan accountantskantoor [A] B.V. te [plaats].

2.2       Klager sub 2. hield samen met zijn vader, broer en zus aandelen in de besloten vennootschap [B] International B.V. te [plaats] (hierna: [B]), van welke vennootschap klager sub 2. ook enige tijd medebestuurder is geweest. Nadat een conflict is ontstaan tussen klager sub 2. en zijn familieleden heeft klager sub 2. zijn aandelen in [B] overgedragen aan de besloten vennootschap [C] Pensioen B.V. (hierna [C] Pensioen), waarvan de aandelen werden gehouden door zijn vader.

2.3       Het conflict tussen klager sub 2. en zijn familieleden heeft er voorts toe geleid dat klager sub 2. en de vennootschappen van zijn familieleden - te weten [B], [C] Pensioen en [C] Holding B.V. (hierna: [C] Holding) (samen te noemen: [C] c.s.) - in 2009 over en weer vorderingen hebben ingesteld bij de rechtbank [plaats], later opgegaan in de rechtbank [plaats]. Klager sub 2. vorderde de betaling van de koopprijs van de aandelen ad € 181.618 en de betaling van een aantal specifieke bedragen, samen € 78.560. [C] c.s. vorderden de betaling van een schuld in rekening-courant, ten aanzien waarvan de rechtbank aan [C] c.s. een bewijsopdracht heeft verstrekt.

2.4       Bij tussenvonnis van 24 oktober 2012 heeft de rechtbank - geparafraseerd - overwogen dat zij op dat moment niet kon bepalen of een aantal van de ten laste van klager sub 2. in rekening-courant geboekte uitgaven al dan niet zijn geschied ten behoeve van klager sub 2. en dat om die reden een deskundigenbericht in de rede ligt. Bij tussenvonnis van 9 januari 2013 is betrokkene door de rechtbank benoemd tot deskundige en zijn aan hem ter beantwoording de navolgende vragen gesteld:

1. Kunt u aan de hand van productie 23 van gedaagden, alsmede onderzoek in de administratie van gedaagden vaststellen of de door [B] in rekening-courant ten laste van [X2] geboekte bedragen, zoals blijkend uit productie 16 bij dupliek en productie 19 bij antwoord na comparitie, juist zijn, in die zin dat [B] (en na cessie [C] Holding) terecht jegens [X2] aanspraak maakt op deze door haar in rekening-courant ten laste van [X2] geboekte bedragen?

2. Wat is uw oordeel omtrent de verschillen tussen productie 16 bij dupliek en productie 19 bij antwoord na comparitie?

3. Wat  is uw oordeel omtrent de debetboeking van de schenking van € 23.606,-- en de uitleg van de heer [D] van [E] (productie 24 bij conclusie na enquête, alsmede akte overlegging en uitlating producties) daaromtrent?

4. Kunt u, gelet op uw bevindingen en oordeel ten aanzien van vorenbedoelde boekingen in rekening-courant en rekening houdend met hetgeen daarover door de rechtbank is overwogen en beslist in de tussenvonnissen van 15 september 2010, 4 mei 2011, 28 maart 2012 en heden, de rekening-courant verhouding tussen [X2] en [C] Holding vaststellen, uitgaande van voornoemde cessie door [B] aan [C] Holding en rekening houdend met een rentepercentage van 5?

5. Heeft u overigens nog opmerkingen op het terrein van uw deskundigheid die voor de beoordeling van het geschil van belang kunnen zijn?

U heeft de uitdrukkelijke bevoegdheid om hetzij bij partijen, hetzij uit andere bronnen inlichtingen in te winnen, die u nodig acht bij de uitvoering van uw taak. Daarbij geldt echter wel dat u in de rapportage de inhoud van deze inlichtingen vermeldt.

2.5       Betrokkene heeft op 12 juli 2013 zijn rapportage aan de rechtbank uitgebracht. In dat rapport (hierna: het rapport) is onder meer vermeld dat betrokkene op 12 februari 2013 met de procespartijen een bespreking heeft gehouden, dat betrokkene op 5 maart 2013 ter plaatse in het kantoor van één van de vennootschappen van [C] c.s. een onderzoek in de administratie heeft verricht, dat beide procespartijen - al dan niet desgevraagd - betrokkene bescheiden ter hand hebben gesteld, dat betrokkene op 12 april 2013 een concept van zijn rapportage aan de procespartijen ter becommentariëring heeft voorgelegd en dat de procespartijen tweemaal hebben gereageerd, te weten na de eerste inventarisatie van de interpretaties van de mutaties en na het concept-rapport.

2.6       Betrokkene heeft als bijlage bij zijn rapport van 12 juli 2013 een opstelling gevoegd zoals de rekening-courant verhouding zijns inziens dient te zijn. In paragraaf 6. ‘Samenvatting’ van zijn rapport heeft betrokkene vermeld:

Nu beide partijen hun reactie hebben gegeven heb ik deze verwerkt en de berekening uitgewerkt. Uw vraagstelling bevat een aantal detailvragen betreffende rekening-courant.

Vraag 1 dient ontkennend te worden beantwoord gezien in mijn rapportage opgenomen argumenten. In de volgende tabel is een samenvatting van de berekening opgenomen.

Ten aanzien van de vraag of de ingebrachte producties consistent zijn, moet de vraag

bevestigend worden beantwoord. De ogenschijnlijke verschillen zijn terug te brengen naar

twee oorzaken: in het volgende jaar nog te verwerken correcties, welke met name in 2004 en

2005 aan de orde waren voor geringe bedragen, en dat in productie 19 geen samengevatte

posten zijn. De overboekingen naar de rekening-courant [C] Holding B.V., zodat jaarlijks

het saldo op nihil eindigt, zijn jaarlijks geboekt en uiteindelijk gelijk. Partijen hebben in het

vooroverleg ingestemd dat de door mij opgestelde afrekening leidend zou zijn en daarmee

deze vraag beantwoord zou zijn.

Ten aanzien van vraag 3 over de verwerking van de giften dient opgemerkt te worden dat

deze juist is. Wel is zonder overleg een deel naar een langlopende lening omgezet, zonder dat

daarvoor een overeenkomst is gesloten. De rentevergoedingen zijn correct berekend. Dat

betekent dat naast de positie in rekening-courant de heer [X2] een vordering heeft, welke

vermeld staat onder de langlopende schulden bij de vennootschap.

Voor vraag 4 verwijs ik naar de samenvattende tabel en de daarin opgenomen rentecorrectie

deze zijn onderbouwd in de bijlage.

De overige vragen zijn beantwoord door de verbeterde opstelling. Dat betekent dat de

beantwoording van vraag 1 ontkennend is. Met partijen is tevens besproken dat de vraag

over de verschillen tussen de producties daarmee ook beantwoord is en niet meer relevant.

In zijn begeleidende brief aan de rechtbank van 12 juli 2013 heeft betrokkene geschreven:

De uitkomst van het onderzoek luidt dat de rekeningen courant ultimo 2007 de volgende saldi kennen

- [B] International ultimo 2007                    €        905,53

- [C] Holding B.V.                                      € 133.579,51

2.7       Klager sub 2. en [C] c.s. zijn vervolgens door de rechtbank in de gelegenheid gesteld conclusies na deskundigenbericht te nemen, van welke gelegenheid zij gebruik hebben gemaakt. Zij hebben voorts op elkaar geantwoord.

2.8       Op 4 december 2013 heeft de rechtbank eindvonnis gewezen. Bij dat vonnis is         - geparafraseerd – [C] Pensioen veroordeeld aan klager sub 2. te betalen een bedrag van € 181.618 en is klager sub 2. veroordeeld aan [C] Holding B.V. te betalen een bedrag van € 126.121,04.

2.9       De rechtbank heeft in het vonnis van 4 december 2013 onder meer overwogen:

5.    De rechtbank acht het op 15 juli 2013 ter griffie ingekomen deskundigenbericht begrijpelijk en voldoende onderbouwd. Zij neemt, op één hierna te noemen wijziging na, dan ook het oordeel van de deskundige en de motivering daarvan over. Dat het de deskundige niet mogelijk is gebleken volledige zekerheid over een aantal aspecten van de bevindingen te verstrekken, vloeit ook naar het oordeel van de rechtbank voort uit en is inherent aan de aard van de opdracht en het feit dat partijen -waarschijnlijk mede omdat sprake is van familieverhoudingen niet zijn overgegaan tot uitvoerige schriftelijke vastlegging van gemaakte afspraken en/of verrichte boekingen in rekening-courant-. Het feit dat de deskundige zich bij de uitvoering van zijn opdracht om die reden heeft gebaseerd op de regelgeving van COS 4400 in plaats van de door [X2] genoemde COS 805 acht de rechtbank dan ook geen beletsel om tot een eindoordeel in de onderhavige zaak te komen.

Uit het rapport van de deskundige heeft de rechtbank afgeleid dat de deskundige zich niet alleen een oordeel heeft gevormd op basis van de door partijen aangeleverde schriftelijke bescheiden, maar eveneens op basis van de door hen gegeven mondelinge toelichting. Uit de rapportage blijkt dat deskundige ‘naar redelijkheid alle argumenten tijdens het onderzoek heeft afgewogen en verwerkt’. Dat hij daarbij voor beide partijen onwelgevallige beslissingen heeft genomen is eveneens inherent aan de aan hem verstrekte opdracht.

De rechtbank stelt vast dat de deskundige de door hem genomen beslissingen deugdelijk en

begrijpelijk heeft gemotiveerd, waarmee de rapportage naar het oordeel van de rechtbank

voldoende bewijs oplevert van de vordering van [C] Holding op [X2], wederom afgezien van

de hierna te noemen wijziging.

6.    Nu door de deskundige, voorafgaand aan het uitbrengen van zijn definitieve rapportage,

reeds uitvoerig is ingegaan op door beide partijen gestelde vragen en geuite bezwaren, zal de

rechtbank in het onderhavige eindvonnis niet meer uitvoerig ingaan op de door partijen

gemaakte bezwaren tegen onderdelen van de rapportage, die berusten op door de deskundige

gemaakte keuzes en genomen beslissingen.

7.    Met betrekking tot de door [X2] gemaakte bezwaren overweegt de rechtbank dan ook dat

de deskundige uitvoerig heeft gemotiveerd op welke wijze hij de kasopnames heeft beoordeeld, uitvoerig heeft betoogd waarom naar zijn mening de door [X2] genoemde mutaties niet dienen te worden aangemerkt als loonbetalingen en voldoende heeft uiteengezet welke advocaatkosten en accountantskosten naar zijn oordeel ten laste van lok gebracht dienden te worden. Ook ten aanzien van de diverse andere rekening-courantmutaties heeft de deskundige uitvoerig gemotiveerd waarom die al of niet door hem zijn meegenomen in zijn berekening.

8.    Naar het oordeel van de rechtbank treft slechts de opmerking van [X2] met betrekking tot de schenkingen ten gunste van [X2], te weten een bedrag van € 4.234,-- over 2003 en een bedrag van € 4.130,-- over 2004 doel. Hoewel de deskundige expliciet heeft gesteld het eens te zijn met de verwerking van de giften (tot en met 2002, rechtbank), zoals deze door de heer [D] van [E] is uitgelegd in productie 24 bij conclusie na enquête, alsmede akte overlegging en uitlating producties en de daarmee gemoeide bedragen ook blijken uit de rekening-courantopstelling, zoals door de deskundige gemaakt, is de rechtbank niet gebleken van enige uitleg waarom de voornoemde schenkingsbedragen over 2003 en 2004 niet in het rekening-courantoverzicht zijn opgenomen, hoewel daarom uitdrukkelijk is verzocht door de raadsman van [X2] en de rechtbank [X2] geslaagd heeft geacht in zijn bewijsopdracht dienaangaande. De rechtbank komt op basis hiervan tot het oordeel dat de vordering van [C] Holding met genoemde bedragen dient te worden verminderd.

9.    De deskundige heeft met betrekking tot de verwerking van giften nog opgemerkt dat zonder overleg een deel naar een langlopende lening is omgezet, zonder dat daarvoor een

overeenkomst is gesloten. Hoewel [X2] stelt dat hiervoor een hoger rentepercentage zou moeten gelden, is gesteld noch gebleken dat zulks is overeengekomen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook hiervoor het rentepercentage van 5% per jaar geldt.

Bij conclusie na enquête, alsmede akte overlegging en uitlating producties hebben gedaagden, mede op basis van de uitleg van de heer [D] van [E], betoogd dat de heer I. [C] een achtergestelde lening aan [C] Holding had verstrekt, die door middel van cessie is overgedragen aan de kinderen. Gedaagden hebben onvoldoende gemotiveerd weersproken

gesteld dat [X2] door een cessie niet meer rechten jegens [C] Holding kan krijgen dan zijn

ouders hadden en dat de door cessie verkregen lening van de kinderen aan [C] Holding derhalve nog steeds achtergesteld is bij de bank. Eveneens onvoldoende gemotiveerd

weersproken hebben gedaagden dan ook gesteld dat [X2] niet heeft bewezen dat hij uit de

schenkingen (tot en met 2002, rechtbank) een thans opeisbare vordering op [C] Holding

heeft.

10.  Dat de deskundige tot enig saldo komt bij [B], ondanks de cessie, acht de rechtbank van geen belang, nu zij het saldo van [B] bij het saldo van [X2] Holding zal optellen, zoals

dat ook is gedaan door gedaagden bij hun gewijzigde reconventionele vordering.

11.  Met betrekking tot de door gedaagden tegen het deskundigenbericht geuite bezwaren overweegt de rechtbank dat de deskundige naar haar oordeel voldoende heeft gemotiveerd

waarom naar zijn mening niet een deel van de kasverschillen ten laste van [X2] behoort te komen. Voorts heeft de deskundige zich terecht op het standpunt gesteld dat vaststelling van

door gedaagden genoemde schadeposten buiten de opdracht valt, die hij als deskundige heeft

gekregen. De rechtbank overweegt dat de vraagstelling aan de deskundige hierop ook geen

betrekking heeft. Nu deze door gedaagden gestelde schadeposten niet in de rekening-

courantverhouding met [X2[ zijn geboekt, kunnen gedaagden dit thans niet vorderen. (…)

2.10     Tegen het eindvonnis van 4 december 2013 heeft klager sub 2. hoger beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. betrokkene heeft ten onrechte geen opdrachtbevestiging opgesteld en verstuurd;
  2. betrokkene heeft bij zijn onderzoek ten onrechte NVCOS 4400 toegepast in plaats van NVCOS 805 of NVCOS 5500N;
  3. betrokkene heeft geen fatsoenlijk onderzoek uitgevoerd doordat:

1.     hij bij zijn onderzoek ten onrechte niet de volledige administratie heeft betrokken;

2.     hij ten onrechte bij zijn onderzoek sterk is afgeweken van zijn opdracht;

3.     hij partijdig is geweest door klager sub 2. te belasten met onderbouwing en bewijs en dat niet te doen bij de andere partij;

4.     hij de door de andere partij opgevoerde boekingen lichtvaardig heeft geaccepteerd.

3.3       Wat door/namens klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van het maken van fouten in overboekingen en/of samenvattende renteopstelling, en de omvang en de specificatie van de declaratie van betrokkene, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: VGC). Voor zover dit handelen en/of nalaten plaatshad ná 1 januari 2014 dient dat te worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.2.1    De Accountantskamer stelt bij de bespreking van de klacht voorop dat, wat er ook zij van hetgeen dienaangaande door partijen over en weer is gesteld, op de (vervulling van de) opdracht van betrokkene in de zaak bij de rechtbank geen specifiek nader voorschrift of specifieke overige standaard als bedoeld in artikel A-130.7 van de VGC respectievelijk de artikelen 24 en 25 van de VGBA van toepassing is. Door de rechtbank werd immers aan betrokkene gevraagd om vanuit diens deskundigheid een aantal vragen te beantwoorden en een oordeel te geven over de in de civiele procedure aan de orde zijnde kwestie over het al dan niet terecht boeken van uitgaven in rekening-courant ten laste van klager sub 2. Het is aan de Accountantskamer om te bezien of betrokkene die taak heeft vervuld met inachtneming van de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels, waaronder de in artikel A-100.4 onder a. tot en met e. van de VGC, respectievelijk de in artikel 2 onder a. tot en met e. van de VGBA vermelde fundamentele beginselen, alsook in overeenstemming met het conceptueel raamwerk als bedoeld in artikel A-100.5 van de VGC, respectievelijk hoofdstuk 3 van de VGBA.

4.2.2    Daarbij tekent de Accountantskamer wel aan [1] dat in de civiele procedure ten behoeve waarvan een accountant als gerechtelijk deskundige een deskundigenbericht uitbrengt, gelet op het wettelijk kader (zie de artikelen 194 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) en de daarbinnen door de civiele rechter betreffende een deskundigenbericht in acht te nemen fundamentele procesrechtelijke regels, zoals hoor en wederhoor van de betrokken partijen, specifieke (rechts)regels gelden, ten aanzien waarvan de civiele rechter, mede na debat van de partijen in die civiele procedure, instructies geeft en toezicht houdt, zowel jegens de deskundige als de partijen in die procedure. Gelet daarop moet in beginsel de civiele rechter worden geacht leidend te zijn bij de processuele aspecten omtrent (de totstandkoming van) een deskundigenbericht, zoals bijvoorbeeld de in acht te nemen termijn als bedoeld in artikel 197 Rv, de vaststelling van de aan de deskundige toekomende vergoeding aan deskundigenkosten als bedoeld in artikel 199 Rv, het nemen van een nadere conclusie na het uitbrengen van het definitieve deskundigenbericht als bedoeld in artikel 132 lid 3 Rv en het doen toelichten of aanvullen van het deskundigenbericht als bedoeld in artikel 194 lid 5 Rv. Voorts geldt dat in artikel 152 lid 2 Rv is bepaald dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de (civiele) rechter is overgelaten. Dit betekent dat de waardering van het deskundigenbericht aan de civiele rechter overgelaten dient te worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de vraag of al dan niet voldaan is aan (de strekking van) de opdracht, althans op de gestelde vragen een voor de civiele procedure dienstig antwoord is gegeven.

Een en ander betekent dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de tuchtrechter op deze punten geen rol heeft. Een dergelijke beperking in rol voor de tuchtrechter geldt niet voor de materiële inhoud van het deskundigenbericht, de deugdelijke grondslag daarvan uitdrukkelijk daaronder begrepen, waarvoor het gestelde in de laatste zin van overweging 4.2.1 onverkort geldt.

4.3       Voorts stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Het voorgaande in acht nemend, kan het volgende worden vastgesteld.

4.4.1    Hetgeen hiervoor onder 4.2.1 is overwogen, neemt niet weg dat de zorgvuldigheid meebracht dat betrokkene al in zijn concept-rapport had vermeld dat hij had aangesloten bij standaard 4400 en dat hij zijn rapport typeerde als een ‘rapport van bevindingen’, daar waar hij nog in zijn concept-rapport heeft volstaan met de vermelding dat hij de opdracht had uitgevoerd in overeenstemming ‘met van toepassing zijnde richtlijnen voor dergelijke opdrachten, controle en overige standaarden (COS)’ zonder te duiden op welke standaard of standaarden werd gedoeld. Gelet op wat hiervoor onder 4.2.1 en 4.2.2 is overwogen, heeft deze onnauwkeurigheid evenwel niet een zodanig gewicht dat deze als tuchtrechtelijk relevant moet worden aangemerkt. Deze conclusie betekent dat klachtonderdeel 3.2 onder b. ongegrond is.

4.4.2    Wat betreft klachtonderdeel 3.2 onder a. betreffende het uitblijven van een opdrachtbevestiging geldt dat al uit de vonnissen van 24 oktober 2012 en 9 januari 2013 op evidente wijze bleek wat van betrokkene werd verlangd en onder welke, door de civiele rechter voorgeschreven voorwaarden hij zijn werkzaamheden diende te verrichten. Tegen die achtergrond en gelet op het vorenstaande in overweging 4.2.2, ligt in wat klagers in dit klachtonderdeel aan de orde hebben gesteld, geen grond voor het oordeel dat betrokkene tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door klager sub 2. geen opdrachtbevestiging voor te leggen. De Accountantskamer laat dan nog daar dat niet klager sub 2. (en diens wederpartijen in de civiele procedure) maar de rechtbank de opdracht heeft verstrekt aan betrokkene. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.4.3    Klagers verwijten betrokkene in de subonderdelen 1. en 2. van klachtonderdeel 3.2 onder c. dat hij buiten de opdracht van de rechtbank is getreden en die opdracht deels niet heeft uitgevoerd. Gelet op wat hiervoor in overweging 4.2.2 is weergegeven, is het oordeel hierover in de eerste plaats voorbehouden aan de rechtbank als de civiele rechter aan wie het deskundigenbericht is uitgebracht. In wat de rechtbank heeft overwogen, kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor de conclusie dat betrokkene buiten de opdracht/vraagstelling van de rechtbank is getreden en/of slechts een onvolledig onderzoek heeft verricht, zoals klagers aanvoeren. Van bijzondere omstandigheden waarin de Accountantskamer in dezen een rol zou hebben als bedoeld in overweging 4.2.2 kan dan ook geen sprake zijn. In zoverre is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.4.4    Klachtonderdeel 3.2 onder c. richt zich in de subonderdelen 3. en 4. op de inhoud van het door betrokkene uitgebrachte rapport en die subonderdelen hebben gemeen dat klagers zich daarin op het standpunt stellen dat betrokkene van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan, in het rapport een onjuiste of onvolledige voorstelling van zaken heeft gegeven dan wel onvoldoende of eenzijdige werkzaamheden heeft verricht om tot zijn beantwoording te komen.

A.        De Accountantskamer stelt echter vast dat klager sub 2. door betrokkene nauw is betrokken bij de opzet en uitvoering van het deskundigenonderzoek, nadat hij overigens al voordien in de civiele procedure in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over de omvang en diepgang van het te verrichten onderzoek naar de posten in de betreffende rekening-courant. Klager sub 2. is voorts in de gelegenheid geweest informatie en stukken aan te leveren en het concept-rapport te becommentariëren, van welke gelegenheid klager sub 2. ook gebruik heeft gemaakt, gelijk hij in de civiele procedure bezwaren tegen het definitieve rapport heeft ingebracht. De rechtbank heeft in haar vonnis van 4 december 2013 geoordeeld dat de door klager sub 2. tegen dat rapport opgeworpen bezwaren, behoudens op één onderdeel, ongegrond zijn en zij heeft de door de betrokkene genomen beslissingen over het al dan niet terecht verwerkt zijn van boekingen in de rekening-courant verhouding, als deugdelijk en begrijpelijk gemotiveerd geoordeeld.

B.        De Accountantskamer stelt in dat verband vast dat het rapport ook uitvoerig en in voldoende heldere bewoordingen uiteenzet dat en waarom boekingen al dan niet voor betrokkene aanvaardbaar zijn geweest, waarbij het rapport ruim van onderbouwende bijlagen is voorzien.

C.        Het had dan ook, mede gelet op wat hiervoor onder 4.3 is overwogen, op de weg van klagers gelegen concreet en gesubstantieerd en met bescheiden onderbouwd, uiteen te zetten dat betrokkene partijdig, lichtvaardig en ondeugdelijk zijn onderzoek heeft verricht. Dit hebben klagers echter nagelaten, terwijl betrokkene de aan hem gemaakte verwijten ter zake gemotiveerd heeft weersproken. Er zijn daardoor geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden waaruit kan volgen dat betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het door klagers aan hem verweten gedrag.

D.        De omstandigheid dat de rechtbank betrokkene op één onderdeel van zijn beantwoording, te weten omtrent het niet ten gunste van klager sub 2. in rekening-courant verwerken van schenkingen over 2003 en 2004, niet heeft gevolgd, doet daaraan niet af. Betrokkene heeft daarover aangevoerd dat hij wel is uitgegaan van de juistheid van deze posten doch dat deze posten al ten gunste van klager sub 2. waren verwerkt in de achtergestelde lening, zodat er zijns inziens geen reden was om die posten nogmaals te verwerken in de rekening-courant verhouding. De motivering van de rechtbank om deze posten alsnog in de rekening-courant verhouding te verwerken, sluit evenwel de juistheid van dat standpunt van betrokkene geenszins uit. De Accountantskamer tekent daarbij aan dat uit het rapport van betrokkene ook blijkt dat hij de desbetreffende giften niet in zijn opstelling van de rekening-courant heeft verwerkt, zodat het voor de rechtbank - mede gelet op het daarover tussen partijen gevoerde debat - kenbaar was dat betrokkene deze keuze had gemaakt.

De slotsom uit het voorgaande is dat ook in zoverre klachtonderdeel 3.2 onder c. ongegrond is.

4.5       Nu ook overigens niet is gebleken of aannemelijk geworden dat betrokkene bij het uitvoeren en/of rapporteren van zijn werkzaamheden uit hoofde van de door hem als gerechtelijke deskundige uitgevoerde opdracht heeft gehandeld in strijd met enige voor hem geldende gedrags- en/of beroepsregel moet de klacht op grond van al het voorgaande ongegrond worden verklaard.

4.6        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en H. Geerlofs AA en P. Mansvelder RA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie eerdere uitspraken van 9 december 2013 (13/719 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2013:68) en van 24 november 2014 (14/1264 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2014:115)